Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rondom de „Mammoet"-wet (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondom de „Mammoet"-wet (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In hoofdstuk II van de Memorie van Toelichting van bovengenoemd wetsontwerp, dat handelt over de grondslagen, geeft de Minister als zijn oordeel, dat de overheid geroepen is een sluitend geheel van onderwijsvoorzieningen tot stand te brengen, hetgeen impliceert, dat het gehele voortgezet onderwijs in onderling verband geregeld wordt.
Uitdrukkelijk stelt de Minister vast, dat de opvoeding der kinderen van nature in eerste instantie een recht en een plicht van de ouders is en dat daarom bij een juiste wettelijke vormgeving de vrijheid van het onderwijs, in de door de ouders gewenste zin, welke vrijheid in de Grondwet uitdrukkelijk erkend en benadrukt wordt, voorop dient te staan.
Dit uitgangspunt leidt tot de conclusie, dat aan de bemoeienis van de overheid met het onderwijs uit hoofde van het algemeen welzijn grote beperkingen zijn opgelegd.
Moet dus de wetgever op onderwijsgebied een grote vrijheid laten gezien de primaire rechten van ouders en gezin, van de andere kant — aldus nog steeds de Memorie van Toelichting — is de zorg voor het algemeen welzijn een positieve plicht voor de Staat, ook op onderwijsgebied. Het is daarom volgens de Minister minder juist, zelfs onvolledig, uitgedrukt, wanneer men stelt, dat de wetgever speciaal op dit gebied slechts vorm kan geven aan wat in het volk gegroeid is. Daarmee wordt zijn houding eenzijdig bestempeld als afwachtend en passief.
Het is daarom volgens de Minister noodzakelijk, dat met behoud van de vrijheid van onderwijs in het gehele complex van onderwijsvoorzieningen onderlinge samenhang wordt gebracht.
De Minister meent, dat van de overheid mag worden verwacht, dat zij een conceptie geeft omtrent de grote lijnen, waarlangs de ontwikkeling van het onderwijs zich zal dienen te voltrekken.
De uit de vorige eeuw daterende onderscheiding in lager, middelbaar en hoger onderwijs wordt in het wetsontwerp verlaten en vervangen door een indeling, welke voor het voortgezet onderwijs een meer gedifferentieerd systeem mogelijk maakt.
Deze grotere differentiatie binnen het kader van het voortgezet onderwijs komt o.m. tot uiting in de nieuwere vormen van onderwijs, die door de Minister worden gecreëerd, nl. het lager algemeen voortgezet onderwijs (l.a.v.o.), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (m.a.v.o.) en hoger algemeen voortgezet onderwijs (h.a.v.o.) genaamd, waarbij dan het huidige voortgezet lager onderwijs (v.g.l.o.) en de 7e en 8e leerjaren van het gewoon lager onderwys (g.l.o.) opgaan in het l.a.v.o., het huidige u.l.o. in het m.a.v.o. en de huidige middelbare school voor meisjes in het h.a.v.o.
Voorts worden het gymnasium, het lyceum en de tot atheneum gereorganiseerde huidige hogere burgerscholen A en B gerekend tot het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (v.w.o.).
Bij het landbouwonderwijs is sinds enige tijd de differentiatie in lager, middelbaar en hoger onderwijs ingevoerd; bij het technisch onderwijs is dit ten dele het geval.
Tegen heel deze conceptie van de Minister rijzen bij velen ernstige bezwaren.
In de eerste plaats vraagt men zich af of het wel juist is, dat de Minister zo uiteenlopende vormen van voortgezet onderwijs in één sluitend geheel van voorzieningen heeft samengebracht en in één wet regelt.
Een van de motiveringen hiervan door de Minister is, dat er, gelet op de doelstelling van het voortgezet onderwijs als geheel, in dat onderwijs een fundamentele eenheid aanwezig is. Immers het voortgezet onderwijs beoogt de algemene vorming, die reeds in het basisonderwijs is aangevangen, te voltooien en op die grond voor te bereiden tot het vervullen van een taak in de maatschappij. Bezien van deze gemeenschappelijke strekking uit, zijn volgens de Minister de verschillen tussen de onderscheidene vormen geen wezenlijke verschillen, doch slechts modaliteiten, waaronder de afzonderlijke schooltypen de gemeenschappelijke doelstelling van het voortgezet onderwijs willen realiseren.
Echter is wat de Minister fundamenteel noemt slechts formeel. Er bestaat tussen de verschillende onderwijsvormen de formele eenheid, dat het voortgezet onderwijs is, maar een wezenlijke eenheid bestaat er niet, zodat moeilijk in waarheid van modaliteiten kan gesproken worden.
Kan men zeggen, dat het lager technisch onderwijs en het gymnasiaal onderwijs slechts verschillen in modaliteit? Bestaat tussen die beide niet een wezenlijk verschil? En is dat niet evenzo het geval tussen een middelbare landbouwschool en een opleidingsschool voor kleuterleidsters?
Er is bij de Minister een neiging tot een unificering en coördinering, die voor de verschillende takken van het onderwijs wel eens funest zou kunnen worden.
Vervolgens gaat het bezwaar tegen wat ik zou willen noemen het onhistorisch dirigisme van de Minister.
De Minister houdt te weinig rekening met het historisch gegroeide. Verschillende schooltypes, die in ons maatschappelijk leven zijn ingegroeid en daar een hechte en algemeen gewaardeerde plaats hebben ontvangen, worden zonder meer door andere vervangen, bv. het u.l.o.
In de kringen van het u.l.o.-onderwijs wordt deze vervanging met bezorgde harten tegemoet gezien. Dit onderwijs is gebleken aan bepaalde behoeften in de maatschappij te voldoen en men vreest of het door de Minister gecreëerde m.a.v.o. aan deze behoefte zal kunnen voldoen.
Bovendien stelt de wet voor de bestaanbaarheid van scholen voor m.a.v.o. getalsnormen, op grond waarvan gevreesd wordt, dat een groot aantal scholen voor u.l.o. straks niet zullen kunnen blijven voortbestaan als scholen voor driejarig m.a.v.o. Dit betekent op vele plaatsen een verlies van een schooltype, waarvan op dit ogenblik 230.000 kinderen van ons volk kunnen profiteren.
De wet verandert wat in de maatschappij historisch is geworden en maakt nieuwe schooltypen, die van bovenaf worden opgelegd. Dit is een gevaarlijk dirigisme, dat de vrijheid van onderwijs, die aan het begin van hoofdstuk II van de Memorie van Toelichting, wordt erkend, aantast.
Dat dirigisme blijkt ook hieruit, dat wordt gezegd, dat van de overheid wordt verwacht, dat zij een conceptie geeft omtrent de grote lijnen, waarlangs de ontwikkeling van het onderwijs zich zal dienen te voltrekken. Vooral dat woordje „dienen" is symptomatisch. De overheid stelt de lijnen vast en dat is nooit zo geweest.
Nooit zijn de onderwijsvormen in ons vaderland van boven opgelegd, maar altijd zijn ze historisch uit de behoefte van de maatschappij gegroeid.
Is soms het gymnasium een creatie van de overheid? Het is ontstaan uit de oude Latijnse scholen. Evenmin heeft de overheid het Lyceum bedacht of het u.l.o. of de middelbare meisjesschool. En de h.b.s. van Thorbecke heeft van het begin af aan zich ontwikkeld in een richting, waaraan deze staatsman niet heeft gedacht.
De overheid overreikt op de wijze, die in het bedoelde wetsontwerp wordt voorgesteld, op gevaarlijke wijze haar kunnen.
Onderwijsvormen kunnen niet aan de maatschappij worden opgelegd. Naar zijn wezen wortelt het onderwijs in de levende maatschappij. Slechts wanneer die maatschappij tekort schiet kan de overheid ingrijpen. Maar dit is thans niet aan de orde.
Daar in het voorgestelde wetsontwerp de ouders en de vrije maatschappelijke instanties slechts binnen het kader van de wettelijk gegeven mogelijkheden het gewenste onderwijs kunnen realiseren onder het wakend oog van de overheid, betekent dit een onaanvaardbare beperking van de vrijheid, die tot op dit ogenblik bestaan heeft.

Oosterhoff.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1960

De Wekker | 4 Pagina's

Rondom de „Mammoet

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1960

De Wekker | 4 Pagina's