Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Predikanten ontmoeten elkaar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Predikanten ontmoeten elkaar

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Pinksterfeest is het feest van ambt en gemeenschap. De predikanten onzer kerken brengen dat elk jaar weer in practijk door vlak na Pinksteren hun jaarlijkse vergadering te houden. Geen kerkelijke vergadering; geen vergadering van deputaten; maar een vergadering van collega's „onder elkaar", met dien verstande dat ook a.s. predikanten van bepaalde studiejaren toegang hebben tot de vergadering.
De ontmoeting van al deze ambtsbroeders is een jaarlijks terugkerend festijn. Het is te begrijpen dat een der collega's, in het bezit van een filmapparaat, vele van die ontmoetingen wilde vastleggen.
Het was woensdagmiddag 8 juni een gezellige drukte op het terrein van „De Cantharel" te Ugchelen. Er is daar veel ruimte. Dat is ook wel nodig, want „de kleine luyden" der Chr. Geref. Kerken stellen op de een of andere manier hun „leraars" steeds meer in staat er een auto op na te houden. Een respectabel aantal auto's staat dan ook op de weide voor de vergaderplaats. Daar worden handen gedrukt, oude jaargenoten begroet, informaties ingewonnen over persoonlijke, pastorale en plaatselijke situaties; opmerkingen gemaakt over smalle gezichten en toenemende corpulentie; afspraken genoteerd — in één woord: daar ontmoet men elkaar.
Het is daarom te betreuren dat een aanzienlijk gedeelte van het predikantencorps deze ontmoeting niet meemaakt, hetzij gedwongen door allerlei factoren buiten hun schuld, hetzij vrijwillig omdat men zich bewust isoleert. Zij, die dit jaar thuis gebleven zijn om welke reden ook, hebben heel wat gemist.
Het was een feest — de predikantenconferentie van 1960: de ontmoeting, de conferentie, de besprekingen. Er is veel aangesneden. Veel denkstof hebben de broeders meegekregen. Injecties zijn toegediend en stimulansen zijn gegeven. Het moge de broederschap bevorderen, de eenheid van ons kerkelijk leven dienen en uiteindelijk de kerken ten goede komen. De nieuwe vorm van vergaderen — in conferentievorm enkele dagen — heeft ook nu weer uitstekend voldaan. Een woord van dank aan het adres van onze kerkeraden, die door hun bijdragen dit mogelijk gemaakt hebben, is ook hier op z'n plaats.

De opening
Het is ruim 2 uur als de voorzitter, prof. Kremer, laat zingen ps. 89:3, het laatste gedeelte van Efeze 4 leest en voorgaat in gebed. Zijn openingswoord is, nadat het overleden lid ds. Meijnhout is herdacht, afgestemd op de betekenis van Pinksteren, het feest dat niet van de wereld, maar alleen van de kerk is. Ziet de kerk dat zo en viert de Kerk het Pinksterfeest wel echt? Als ambtsdragers zijn wij voor 100% betrokken bij het Pinksterfeest, toen een radicaal nieuwe aera is doorgebroken. Wie goed nadenkt over Pinksteren wordt ontzettend klein. Het wordt een wonder dat de H. Geest ons niet afzet, al eert de kerk ons misschien grotelijks. In dit verband merkte de voorzitter op dat de pneumatologie van het ambt van meer betekenis is dan de psychologie van het ambt. Ambtelijk het verbond Gods vernieuwen is niet de slechtste vrucht van het gevierde Pinksterfeest. Maar Pinksteren geeft mogelijkheden voor de openbaarwording van de kerk in de wereld. Er is in onze dagen een heimwee naar een kerk, die echt is wat zij heet te zijn. Gewezen werd op de roep van de Pinkstergroepen. Komend tot eigen kerkelijk leven merkte de voorzitter op dat er misschien geen kerk in Nederland is, waarin het leven zo gewijzigd is de laatste 50 jaar als in onze kerk. Vele voorbeelden hiervan werden gegeven. En toch zijn we niet sterk. We zullen het daarom hard te verduren hebben. Spanningen en gevaren zijn er nog steeds in eigen kerkelijk leven. De vragen, die deze tijd ons stelt, vangen we niet voldoende op. Het zal er om gaan ons voluit trinitarisch belijden in deze tijd zo te doen klinken dat het jongeren en anderen buiten onze kerken aanspreekt. De N.T.-ische gegevens over de Kerk hebben we nog lang niet voldoende gezien en verwerkt. Soms zouden we moedeloos worden. Maar Gods beloften falen niet. Het is Pinksteren geweest.
De huishoudelijke zaken worden hierna kort afgedaan. De aftredende bestuursleden, de di. Henstra en Toorman, worden in een handomdraai bij acclamatie herkozen.
De hoofdschotel voor de middagvergadering is een referaat van dr. W.H. Velema uit Eindhoven over

Koninkrijk Gods en cultuur
Uitgangspunt voor onze beschouwingen over de cultuur moet zijn de bijbelse prediking van het Koninkrijk Gods.
Er zijn verschillende cultuurbeschouwingen, die daarvan niet uitgaan. Het is goed daaraan even aandacht te schenken om te zien, waar hun knelpunten liggen.
KUYPER: kent tweeërlei genade, namelijk de particuliere en de algemene. Zij verkeren in een dialektische relatie ten opzichte van elkaar. Dat wil zeggen: ze hebben elkaar enerzijds nodig en staan anderzijds onafhankelijk ten opzichte van elkaar. De algemene genade is gericht op het zichtbare, tijdelijke leven en dient de eer van God; de bijzondere genade is gericht op de zaligheid van de ziel en geldt alleen de uitverkorenen.
De algemene genade komt onder de beïnvloeding van de particuliere genade tot haar hoogste bloei, maar kan anderzijds ook onafhankelijk daarvan bestaan. De particuliere genade gaat niet buiten het tijdelijke, zichtbare leven om en beïnvloedt daarom de algemene genade.
De algemene genade is niet verworven door het lijden van Christus, maar vloeit voort uit en sluit zich direkt aan bij de schepping.
De verhouding van deze beide hangt samen met de wijze, waarop Kuyper de verhouding van de Zoon en de schepping ziet. Hier doet zich idealistische invloed gelden, als gevolg waarvan Kuyper de zonde in het natuurlijke leven geremd ziet door de algemene genade. Zo ontstaat er een voor gelovigen en ongelovigen gemeenschappelijk tussenterrein, waar de particuliere genade wel van betekenis is, maar toch niet absoluut noodzakelijk. Op deze wijze heeft Kuyper het Rooms-Katholieke schema van natuur en bovennatuur van een calvinistische korrektie voorzien. Hij is er echter niet bovenuit gekomen.
SCHILDER heeft de kultuur verbonden met het verlossingswerk van Jezus Christus en de beschouwingen over de algemene genade afgewezen. Het werk van Christus stelt de mens in staat om de verplichtingen van het werkverbond te vervullen. Vandaar, dat hij zijn uitgangspunt kiest in de obligatie-gedachte. Christus heeft echter de eisen van het werkverbond vervuld en daarom kunnen die nooit het uitgangspunt van onze cultuurbeschouwing vormen. Ons werk draagt een ander karakter dan dat het de vervulling van de obligatie is, welke krachtens het werkverbond op ons rust. Schilder heeft het zwakke punt van Kuypers cultuurbeschouwing getroffen in zijn kritiek op de algemene genade, maar kon de problematiek van Kuyper niet aan.
BARTH kiest zijn uitgangspunt in Gods handelen in Jezus Christus. Dit staat bij hem echter zo centraal, dat heel de schepping vanuit het kruis bezien en als goed gewaardeerd moet worden. Hier is zulk een overmacht van genade, dat er voor de bijbelse diepte van het begrip zonde geen plaats overblijft. De zonde heet dan ook een ontologische onmogelijkheid.
Voor de practijk betekent dit, dat, wanneer het evangelie gepredikt wordt, de schepping goed is. Als er maar plaats voor het getuigenis overblijft, behoeft er niet zozeer naar de — christelijke — kwaliteit van het handelen gevraagd te worden. Een duidelijk voorbeeld hiervan vindt men in het herderlijk schrijven vanwege de synode der nederlandse hervormde kerk. Daarin wordt gesteld, dat de leefbaarheid van het bestaan moet worden bevorderd. Wat dat in konkreto inhoudt, wordt niet gezegd. Ook de verdediging van de openbare school op grond van de objectieve betekenis van het heilswerk van Christus, vindt in deze cultuurvisie haar achtergrond.
ONZE EIGEN GEDACHTE gaat uit van de prediking van het Koninkrijk Gods, Lucas 4,43. De wortels van deze boodschap liggen in de O.T. psalmen en profetieën. De volkeren zullen God dienen en de hele schepping valt onder dit Koningschap. In de Messias is dit Koninkrijk verschenen. Het is er reeds, maar is tegelijk nog toekomst. Christus draagt de titel van Kurios. Daaruit blijkt, dat Hij de boze heeft overwonnen. Niettemin is daarmee diens invloed nog niet ongedaan gemaakt. Het cultuurvraagstuk beweegt zich nu, evenals het hele christenleven, tussen de polen van het al-reeds en het nog-niet van het Koninkrijk Gods.
De heerschappij van Christus wordt nu gerealiseerd door de Heilige Geest. Petrus besluit juist uit het feit van de uitstorting van de Geest tot het Heerzijn van Christus (Hand. 2,36).
Cultuurarbeid moet gedaan worden onder leiding van de Geest. Men moet zich door Hem laten gebruiken. Zoals de catechismus het in antwoord 86 uitdrukt, nadat gevraagd is, waarom wij nog goede werken moeten doen? „Daarom dat Christus, nadat Hij ons met zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, ons ook door zijn Heilige Geest tot zijn evenbeeld vernieuwt, opdat wij ons met ons ganse leven Gode dankbaar voor zijn weldaden bewijzen en Hij door ons geprezen worde."
Cultuurarbeid is dus een roeping der dankbaarheid, maar geen vervulling van de obligatie van het werkverbond. Die is door Christus reeds vervuld. Deze roeping draagt tevens het karakter van navolging en heiliging. Daarom hebben wij onze cultuurarbeid als taak te zien. Daarbij hebben we meer te letten op het pneumatologisch aspekt en minder op het massieve, alsof wij door onze organisatie e.d. het Koninkrijk Gods bouwen.
Onthouding van bepaalde cultuurarbeid is alleen geoorloofd terwille van belangrijker zaken en taken. Deze ascese heeft dan een positief en geen negatief karakter. Bovendien hebben we in verband met de voorlopigheid van het Koninkrijk te letten op de nog reële macht van de boze. Deze macht mag niet onderschat worden. De daarmee gegeven verzoeking zowel van het vluchten voor onze taak als van het meegezogen worden door zijn invloed moet onderkend worden.
Hierbij neemt het gemeenschappelijke een belangrijke plaats in. Tegenover de principiële eenheid van de vijanden is de verdeeldheid der kerk een versnippering van kracht bij de uitvoering van de taak.
De cultuurarbeid heeft blijvende betekenis. Daarbij kan gegrepen worden naar het beeld van het lichaam, dat gezaaid wordt in vergankelijkheid en opgewekt wordt in onvergankelijkheid, I Kor. 15,42/3.
Het gaat er om, dat wij optimisme en pessimisme terzijde stellend onze taak zien en met overtuiging aanvatten, persoonlijk en gemeenschappelijk. Gelovig gericht op het Koninkrijk Gods zullen wij onze taak moeten uitvoeren in de stellige verwachting, dat onze arbeid niet ijdel is in de Here I Kor. 15,58.
Een stroom van vragen heeft de referent te verwerken. Er is veel waardering voor het gedegen stuk werk, dat geleverd is, maar vele broeders willen meer weten van de verwerkelijking van de gelanceerde gedachten in de practijk. Met grote eerlijkheid gaat dr. Velema op de vragen in, die niet allen opgelost werden, maar die zeker stof tot denken te over geven, als de conferentie weer tot het verleden behoort.
Gezamenlijk wordt de maaltijd gebruikt. Een gezellige bezigheid. Er wordt veel gesproken onder en met elkaar. Hoe zouden dominees hun mond kunnen houden? De gulle lach klatert menigmaal op.
Als ieder zich een weinig vertreden heeft houdt ds. J. Overduin, Geref. predikant te Veenendaal, die als evangelisatiepredikant in Amsterdam werkte, een causerie over

De werfkracht der kerk
Dat is immers het grote probleem, waar we allen mee zitten. Er staan geen drommen mensen voor de kerkdeur en er is geen heimwee naar de Pinksterkerk. Allereerst somde de „causeur" enkele factoren op, die de werfkracht der kerk breken. Hij noemde: de gescheurdheid van het kerkelijke leven; de geestelijke situatie van de kerk of de verschraling van het geestelijke leven en het gebrek aan geestelijke mondigheid. Uitvoerig werden deze punten toegelicht op een zeer ontdekkende wijze, waarbij ds. Overduin geen blad voor de mond nam.
Vervolgens stelde hij enkele methodische vragen aan de orde. Als advies gaf hij de volgende wenken: doe natuurlijk en gewoon en ga nooit debatteren, maar getuig.
Het betoog van ds. Overduin was doorspekt met vele voorbeelden uit de practijk. Een brandende liefde om mensen te winnen voor de Heiland doorstraalde deze overtuigende en boeiend voorgedragen causerie, die voor iedere predikant beschamend was. Met jaloersheid werd geluisterd naar de zegen, die deze evangelist in de loop der jaren op zijn evangelisatiewerk gehad heeft.
Het was al over half 10 toen de voorzitter de vergadering sloot.

Eenheid en verscheidenheid in het geestelijk leven
Om half 10 donderdagmorgen 9 juni werd de tweede dag van de conferentie geopend. Ruim 40 predikanten zijn aanwezig. Er zijn weer andere gezichten dan de vorige dag, terwijl het blijkt dat sommige broeders deze tweede dag niet kunnen meemaken.
Het referaat, dat ds. C. den Hartog van Den Haag-West behandelde werd met belangstelling tegemoet gezien.
Samenvattend werd het volgende opgemerkt:
Het onderwerp „Eenheid en verscheidenheid van het geestelijk leven" is enerzijds bijzonder moeilijk, omdat het hierbij gaat over de diepten van het zieleleven, maar anderzijds ook zó belangrijk, dat we het een levenszaak der Kerk mogen noemen, zeker in onze tijd, nu, tegelijk met de roep om eenheid, een sterk individualisme zich openbaart. Daarom is bezinning hierop voor ons dringend noodzakelijk.
Eenheid en verscheidenheid zijn beide in de schepping van de mens naar Gods Beeld gegeven. Ze verhouden zich als wezen en openbaring. Het Beeld Gods is ook zó rijk, dat het heel die onafzienbare schakering nodig heeft om zich te realiseren.
De mens was zich van deze gevarieerdheid bewust en drukte ze uit in de naamgeving, die oorspronkelijk bedoeld is als typering van iemands individualiteit.
In de Herschepping ontplooit zich de eenheid en verscheidenheid nog rijker. Niet alleen sluit de Geest Zich in Zijn herscheppingswerk aan bij de scheppingsordinantie, maar Hij weeft er ook nieuwe variaties door heen.
De klassieke Schriftplaatsen, die van deze eenheid en verscheidenheid spreken, zijn Joh. 17; Rom. 12; 1 Cor. 12 en Ef. 4. Heel de Schrift onderstelt ze echter.
Voor ons is de beantwoording van een viertal vragen belangrijk:
1. Waarin bestaat volgens de Schrift in feite de eenheid?
2. Waarom en waartoe is er de verscheidenheid?
3. Welke mogelijkheden voor de zonde liggen hier?
4. Welke taak ligt hier voor ons als zielszorgers?
1. Terwijl Jezus in Joh. 17 om de eenheid bidt, wat veronderstelt, dat ze er nog niet is, vinden we ze bij Paulus als een bestaande werkelijkheid genoemd, (o.a. Ef. 4). Hier raken we meteen aan het geheim van de geestelijke eenheid: Ze is er als een pneumatische (Geest-elijke) werkelijkheid, maar ze vraagt, om steeds meer beleefd te worden en zo zich naar buiten te openbaren en ontplooien. Omdat ze „geestelijke" werkelijkheid is, wordt ze door Paulus ook in objectieve grootheden uitgedrukt: Eén lichaam, één Geest, één hoop, één Heere, één geloof, één doop, één God en Vader. Dat moet ons voorzichtig maken wat betreft de gedachte, dat de eenheid zoiets is als de grootste gemene deler van het geestelijke leven van alle gelovigen. Dat betekent niet, dat er geen kenmerken van het geestelijke leven zijn. Op grond van de Schrift zegt onze Catechismus het zo ruim mogelijk: „De gelovigen hebben allen en een iegelijk aan den Heere Christus en aan al Zijn schatten en gaven gemeenschap" (Zond. 21). Alléén, . . . .de eenheid bestaat enkel in het feit, dàt ze deel aan Christus hebben, maar de mate, waarin, of de wijze, waarop ze dit beleven, is een zaak die tot de verscheidenheid behoort.
2. Bij de verscheidenheid kunnen we spreken van een scheppings- en een herscheppings-motief. Het eerste brengt ons in aanraking met allerlei verschillen op het terrein van persoonlijkheid en karakter; van opvoeding en ontwikkeling; van positie en beroep; van geslacht en leeftijd; van geschiedenis en tijdgeest; van nationaliteit en landaard. Een geweldig veld van onderzoek strekt zich hier voor ons uit.
Maar daarbij komt het Herscheppingsmotief. Behalve herstelling van het door de zonde verbasterde, is er ook aanvulling nodig. Jezus Christus, Die hèt Beeld Gods is, is de Vervulling, die het getal der gelovigen vòl maakt; de Vervulling óók van de schakering, die God ééns bedoelde. Maar ook is voor de gemeente in haar strijd een toerusting met geestelijke gaven nodig, en daar voorziet Christus door Zijn Geest de Kerk van, door aan elk der Zijnen één of meer bepaalde gaven te schenken. Ze zijn dus voor het gehéél van de gemeente bedoeld en dienen derhalve tot openbaring en ontplooiing van de eenheid.
Waar de zaken zó liggen, is het ondenkbaar, dat de eenheid de verscheidenheid ooit zou verdringen, of dat de verscheidenheid de eenheid zou overwoekeren. Waar dit plaats vindt, is de zondemacht werkzaam.
3. Hier ligt vooral de mogelijkheid van de zonde, waardoor wij, uit de spanning, die de geestelijke instelling van ons vraagt, vluchten in het caricatuurschema, waarbij eenheid is ingeruild voor eender-heid, die onmiddellijk waarneembaar is maar die, omdat ze tastbaar is, óók aan-tastbaar geworden is. Dat betekent, dat hiermee de weg naar gescheidenheid en verdeeldheid volledig openligt. Van de aanvang af heeft dit oer-kwaad veel schade gedaan aan de zaak van Gods Koninkrijk. Het gaat niet op, om, — zoals Kuyper en Bavinck doen, — de gescheidenheid en verdeeldheid mèt de door God gewerkte en gewilde ver-scheidenheid samen te brengen onder het éne begrip „pluriformiteit"; op deze wijze wordt de zonde der verdeeldheid min of meer gelegaliseerd.
Waar de geestelijke eenheid wordt losgelaten, ontaardt de verscheidenheid tot individualisme, of ze laat zich omvormen naar een ideaal-beeld. In beide gevallen wordt ze niet als dienst tot nuttige stichting der gemeente erkend en beleefd.
Uit dit oer-kwaad zijn alle spanningen en misvattingen ook in eigen kerkelijk leven voortgekomen. Niemand van ons is er vrij van.
4. Wij zullen dus eerst zelf ons moeten bekeren. Nodig is, dat we weer oog krijgen voor de adeldom van het Geesteswerk. Daartoe moeten we uit de grofheid van ons laag-bij-de-grondse leven, (waarin de tijdgeest een grote rol speelt), het oog richten op de heerlijkheid des Heeren. (2 Cor. 3). Dit privilege van het Nieuwe Testament moeten we gebruiken! Dan worden wij veranderd, maar ook anderen ondergaan de invloed van de heerlijkheid, die van ons afstralen gaat. Zó gaat het van heerlijkheid tot heerlijkheid naar de volkomen ontvouwing van de eenheid, wanneer we met àl de heiligen eens zullen verkondigen de veelkleurige wijsheid Gods.
Ook over dit onderwerp kwamen de tongen los. Er werden vele vragen op de referent afgevuurd, die allen getuigden van intense belangstelling voor de door hem aangesneden zaak. Vanzelfsprekend werd de practijk van eigen kerkelijk leven niet vergeten. Hoe kan men anders verwachten van dienaren, die het heil der kerken ter harte gaat. Maar ook de verschillen tussen kerken van gereformeerde belijdenis kwamen ter sprake, al lagen die eigenlijk buiten het eigenlijke onderwerp. De tijd voor de bespreking was feitelijk veel te kort. Daarom bleef er nog veel over om over na te praten nadat de bespreking geëindigd was en men zich aan de warme maaltijd geschikt had. Het onderlinge gesprek is op een dergelijke conferentie ook van grote betekenis en heeft samenbindende kracht. Dat is altijd weer het mooie dat er onder de predikanten grote verscheidenheid, maar toch ook eenheid is.
Het laatste referaat bracht ons bij de preekstoel. Prof. dr. B.J. Oosterhoff sprak over

Preken uit het Oude Testament
Dat het O.T. niet minder dan het N.T. Woord Gods en daarom bron der prediking is, is door de Christelijke kerk van het begin af aanvaard. Christus zelf is haar daarin voorgegaan. Verwerping van het O.T. moet daarom ook leiden tot verwerping van het N.T. en van Christus zelf.
Vervulling van het O.T. in het N.T. betekent niet, dat het O.T. haar betekenis en functie heeft verloren. Het Bijbelse woord „vervullen" wijst er op, dat het O.T. niet door Christus is afgeschaft, maar eerst door Hem zijn diepe zin ontvangt en eerst van Hem uit recht kan worden verstaan.
Bovendien zijn er in het O.T. nog vele beloften, die op vervulling wachten. Een gemeente, die zich van deze perspectieven afsluit, verkommert en verliest de eschatologische spanning en verwondering.
Er zijn ook in de Oudtestamentische openbaring zaken, die daar duidelijker naar voren treden dan in het N.T. Schepping en zonde, het heilshandelen Gods in de geschiedenis, verbond en koninkrijk Gods kunnen zonder het O.T. niet recht worden verstaan. Het O.T. bewaart ons voor een spiritualisering en een individualisering van het heil.
Preken uit het O.T. is echter een moeilijke zaak. Het O.T. verplaatst ons in een wereld, die in cultureel en religieus opzicht volkomen van de onze verschilt. Kennisneming van allerlei archeologische en cultuurhistorische studies betreffende de oud-oosterse wereld is daarom wel nodig.
In de tweede plaats is de denkwereld van het O.T. een andere dan de onze. Het westers en het Bijbels denken zijn twee geheel verschillende werelden. Allerlei Bijbelse woorden moeten niet vanuit hun westerse equivalenten worden verstaan, maar uit het Hebreeuwse taaleigen zelf, bv. vrede, gerechtigheid, goedertierenheid, verbond, ziel e.e.
Het O.T. is sterk gericht op de aarde. Velen zien daarin een bewijs, dat we in het O.T. hebben te doen met een lagere openbaring. Het aardse en het stoffelijke wordt dan vaak in de prediking gemaakt tot beelden van het geestelijke. Dit vergeestelijken is onjuist. Het O.T. biedt ons hier een positieve boodschap. Ook de aarde is des Heren. In het O.T. zijn ziel en lichaam, hemel en aarde geen tegenstellingen. De tegenstelling is leven uit het aardse en leven uit God, die ons ook het aardse en het stoffelijke geeft.
Bij de profetische stoffen biedt de Israëlitische-Palestijnse vorm, waarin ze worden gegeven een moeilijkheid. Contemporaine en eschatologische trekken liggen soms dooreengeweven, waardoor een gedeeltelijke vervulling kan hebben plaats gehad, maar rekening moet worden gehouden met een profetische meerwaarde, die nog op vervulling wacht.
Ook de Psalmen stellen de prediker voor bijzondere moeilijkheden. Hoe moet worden gepreekt over messiaanse psalmen, de onschuldpsalmen, de vloekpsalmen enz.?
De historische stoffen moeten evenals de andere gedeelten in het O.T. Christocentrisch worden verstaan. De allegorese en de typologie zullen als hermeneutische en homiletische methode over het algemeen moeten worden afgewezen. Alleen waar de Schrift hier zelf aanwijzingen geeft, ligt de zaak anders. Beide methoden doen tekort aan de historia revelationis en werken de grootste willekeur in de hand.
Met de geschiedenis der heilsopenbaring zal in de prediking moeten worden rekening gehouden. Exemplarische en heilshistorische prediking behoeven geen tegenstelling te zijn. Wanneer een geschiedenis vanuit haar heilshistorische plaats wordt bepreekt, zal zij vanzelf een voorbeeld voor de gemeente zijn.
Soms bieden historische stoffen directe heenwijzigingen naar Christus. Soms zijn deze heenwijzigingen meer indirect. Een ander maal moet worden aangetoond, hoe God in de Geschiedenis van het O.T. bezig is plaats te maken voor Christus. In andere gevallen komt uit, dat het O.T. roept om Christus. Niet mag vergeten worden, dat ook in het O.T. God Zijn genade schenkt in Christus. O. en N.T. prediken ons Christus, die de weg, de waarheid en het leven is.
Het was jammer dat ook voor de bespreking van dit voor de practijk van de prediking zo belangrijke onderwerp niet voldoende tijd was. Dat nam niet weg dat ook aan deze referent verschillende vragen gesteld werden, die handelden over de betekenis van het Oude Testament, de verhouding Oud en Nieuw Testament. Op verschillende punten kon prof. Oosterhoff zijn mening verduidelijken. Waardevol was ook de verwijzing naar literatuur, die de prediker uit het Oude Testament van dienst kan zijn.
Veel te spoedig kwam zo het eind van deze fijne conferentie.
De voorzitter sprak een krachtig slotwoord, dat getuigde van dank voor hetgeen we in deze dagen ontvangen hadden, maar dat ook opwekte om gesterkt door de ontmoeting verder te gaan en trouw te zijn in het werk dat de Heere ons geeft te doen. Dat is het eerste en het belangrijkste. We moeten niet in vreemde gespannenheid ons zetten tot dingen, die niet tot onze primaire taak behoren. Het luisteren naar wat de Heere zegt in Zijn Woord is voor elke dienaar des Woords van de grootste betekenis. Zo alleen kan hij de boodschap goed doorgeven.
Om 5 uur werd de conferentie gesloten. Nog een handdruk en groet; een hartelijk tot ziens en de herders gingen weer naar hun kudden, bemoedigd door alles wat zij gehoord en ontvangen hadden.
Hoe goed is het als predikanten elkaar ontmoeten. Het moest meer gebeuren!

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1960

De Wekker | 4 Pagina's

Predikanten ontmoeten elkaar

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1960

De Wekker | 4 Pagina's