Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jacobus Koelman (slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jacobus Koelman (slot)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

We willen in dit slotartikel de vraag stellen naar de betekenis van Koelman voor zijn tijd, en zo mogelijk ook voor later tijd.
Reeds in zijn dagen is er verschillend over de predikant van Sluis geoordeeld. Dr. S. van der Linde schrijft over hem: „De een ziet in hem een martelaar, de ander een blinde drijver". In zijn eigen „Utrechtse" kring vond hij weinig bijval; alleen van Lodensteyn nam het voor hem op, Voetius trok zich terug. Vermoedelijk zag die in K.'s optreden te veel, dat hem aan De Labadie herinnerde. Hoezeer Koelman deze bestreden heeft, zo weinig kan ons immers zekere overeenstemming ontgaan. Men heeft Koelman verder vergeleken met Savonarola en Kohlbrugge; wij voelen ons evenzeer herinnerd aan de al genoemde Knox en de Calvijn van voor zijn verbanning uit Genève". (Chr. Enc. 2e dr.).
En Dr. H. Kaajan schreef: „Koelman is verguisd en vergood".
Dat er mannen geweest zijn, die zich van hem gedistanciëerd hebben, is zeker. Met name, toen Koelman zijn activiteiten richtte op de conventikelen. Maar het lijkt niet juist om te zoeken naar een analogie in De Labadie. Ook de Labadisten hadden hun conventikelen, waar zij spraken over het verval in de kerk. Maar het grote verschil - nu afgezien van de dogmatische dwalingen in andere opzichten - met de conventikelen van Koelman ligt juist hierin, dat zij de kerk hadden opgegeven. Ze hebben zich van de kerk afgezonderd. Ze hebben, ook wanneer ze spraken over het verval van de kerk, die kerk in wezen losgelaten. En dat heeft Koelman nimmer gedaan.
Dat is te meer opmerkelijk, omdat, wanneer iemand had kunnen zeggen het recht daartoe te hebben, 't toch zeker de ten onrechte afgezette Koelman was. We hadden het gewoon gevonden, wanneer hij zijn eigen kerk had gesticht, en zich daar had teruggetrokken. Maar dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft met kracht niet alleen de dogmatische dwaling der Labadisten bestreden, als bijna niemand anders. Maar hij heeft niet minder de kerkhistorische dwaling van deze secte bestreden. Terwille van persoonlijke wedervaringen heeft hij de kerk niet losgelaten, maar hij heeft het ideaal vastgehouden en daarvoor gestreden, ook toen hem dat in de kerk niet meer mogelijk was.
Het lijkt daarom vreemd, wanneer we zien, dat Koelmans geschriften in de tijd van Afscheiding en Doleantie weer gelezen en herdrukt werden. Beoogt met name de Afscheiding niet een heel ander ideaal dan deze vertegenwoordiger der Nadere Reformatie? En zou er niet een flagrante tegenstelling zijn tussen het kerk-begrip van deze Nadere Reformatie en dat van de Afgescheidenen? Zou er juist bij de Afscheiding niet veel meer een analogie te zoeken zijn bij De Labadie en de zijnen dan bij Koelman en zijn geestverwanten?
Bij het beantwoorden van deze vraag mag men niet uit het oog verliezen dat er moeilijk sprake kan zijn van een kerkbegrip van „de" Nadere Reformatie zonder meer. Prof. Dr. A.A. van Ruler heeft er terecht op gewezen, „dat de Nadere Reformatie niet een unisoon geluid geeft, maar een rijke verscheidenheid van accenten vertoont" (Kerk en Theologie, 5e jrg., blz. 145). Dat geldt zeker ook het kerkbegrip. Wellicht zal men kunnen stellen, dat in de „tweede periode van de Nadere Reformatie" het accent verschoven is van de kerk naar het conventikel. Deze laatste bijeenkomsten veranderen zèlf ook van karakter. Ze schuiven zich voor de kerk, en vormen de vervanging daarvan. Het accent verschuift naar de innerlijkheid. De warme belangstelling voor de Kerk heeft dan plaats gemaakt voor een zekere onverschilligheid ten aanzien van de kerk. En in de kring van dit conventikel uit de tweede periode der Nadere Reformatie heeft men voor Afscheiding van de kerk geen belangstelling. Geen belangstelling méér. De zichtbare kerk is achter de horizon van de onzichtbare verdwenen.
En dit nu is juist het geval bij de Afscheiding. Met Koelman, met zoveel vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie uit haar eerste periode heeft de Afscheiding de liefde tot de Kerk gemeen.
Zonder die liefde tot de Kerk is de Afscheiding als Kerkelijke beweging onverklaarbaar. Juist in die liefde tot de kerk wortelt de droefheid over het verval van de Kerk.
En dan mag men niet uit het oog verliezen, dat er sinds Koelman wel het een en ander was veranderd in de Kerk. Niet alleen een zedelijk verval, maar ook een grenzeloze achteruitgang van haar kerkelijke papieren kenmerkt de kerk in de negentiende eeuw. Daarom alleen al is een vergelijking zonder meer een moeilijk iets. Men zal de veranderde omstandigheden in rekening moeten brengen. En wanneer die méé verdisconteerd worden dan is het antwoord op de vraag niet moeilijk te geven. Dan zien we n.l. de lijn doorlopen ook van Koelman naar de Afscheiding. En dan wordt het dus ook verklaarbaar, dat juist in de gewijzigde omstandigheden de geschriften van Koelman bleven aanspreken. Ze hebben in de kerken der Afscheiding een klankbodem gevonden waartegen zij juist om hun kerkelijk standpunt goed konden resoneren.
En daar hebben we dan tenslotte ook de betekenis van een figuur als Jacobus Koelman te zoeken. Wanneer de Nadere Reformatie weer in de belangstelling is komen staan, en van verschillende zijden de aandacht op deze maar al te veel vergeten periode uit de Vaderlandse Kerkgeschiedenis is gevestigd dan is dat alleen maar verblijdend: Verblijdend, omdat zoveel accenten van de Reformatorische leer er in door klinken, die tot nu toe in onze Christelijke Gereformeerde Kerken een legitieme plaats hebben gehad, en tot voor kort alleen als Chr.-Geref. "Sondergut" werden beschouwd. Ik denk met name aan het goed recht, de noodzakelijkheid zelfs van "de bevinding", om daarin veel samen te vatten. Maar laten we ons dan door mannen als Jacobus Koelman laten leren, dat dit accent niet een tegenstelling vormt met een kerkelijk beginsel, en met de waardering van de Kerk, als het volk, waarvan Christus alleen de Koning is. Laten we de worsteling om de Kerk aanvaarden, en de worsteling om het Kerk-zijn midden in deze tijd, zonder Labadistisch conventikel te worden, al was het maar een conventikel in 't groot.
Laat onze liefde tot „de bevindelijkheid" geëvenaard mogen worden door onze liefde tot de Kerk. „En indien dit eens ware, wat een andere luyster zouden alle haar Vergaderingen, hooger en laager, alle haare beraadtslagingen en alle haare Acten en Besluyten hebben?". (De pointen van Nodige Reformatie. Aanspraak aan den Leeser).

W. van 't Spijker

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1960

De Wekker | 4 Pagina's

Jacobus Koelman (slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1960

De Wekker | 4 Pagina's