Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zienswijze der Bekering bij Reformatie en Nadere Reformatie (II)

Bekijk het origineel

De zienswijze der Bekering bij Reformatie en Nadere Reformatie (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na de wat breedvoerige inleiding van de vorige maal willen we beginnen met de Reformatorische zienswijze der bekering. We willen daarbij letten op wat onze grote Hervormers, Luther en Calvijn, hierover gezegd hebben, terwijl we ook aandacht willen schenken aan wat m.n. in onze Nederlandse Belijdenisgeschriften hierover wordt beleden.

Luther over het wezen der bekering
Volgens Luther bestaat de bekering in berouw en geloof. Beide worden in de mens gewerkt door de Heilige Geest, door middel van het Woord in zijn tweevoudige vorm van wet en evangelie. De bekering vindt plaats wanneer de zondaar door de Heilige Geest door middel van het Woord Gods, als wet en evangelie, getroffen wordt, zijn zonden met smart belijdt en het evangelie van de vergeving der zonde in Christus gelooft, waardoor hij een nieuw mens, een gelovige wordt.
Op grond van wat Paulus o.a. in Rom. 6 en Coll. 2 zegt, wordt de bekering door Luther ook beschreven als een sterven (mortificatio) en een opstaan, een weer levend worden (vivificatio). De afsterving van de zonde bestaat dan in het berouw, in de verschrikkingen voor Gods toorn en gericht, waartoe het Woord Gods hem brengt. Uit dit sterven wordt de mens tot leven gebracht door het geloof, waardoor hij van de schrik en de angst voor de dood en de hel wordt bevrijd en tot de vrede van een getroost geweten geraakt. Het berouw als eerste element in de bekering wordt dus gezien als het sterven, het geloof als het tweede element als het levend- en opgewekt worden.

Calvijn over het wezen der bekering
Wanneer we nagaan wat Calvijn over de bekering heeft gezegd, dienen we er wel op te letten dat hij verschillende dogmatische onderscheidingen als b.v. wedergeboorte in engere zin en wedergeboorte in ruimere zin, bekering en heiligmaking, niet zo kende als wij die thans gebruiken. Wanneer we verschillende dogmatische termen van hem noemen, zullen we deze moeten verstaan naar de inhoud die hij deze gaf.
Vooral in het derde hoofdstuk van het derde boek van zijn bekende „Institutie" heeft Calvijn over de bekering geschreven. De bekering duidt hij daar aan met de naam poenitentia oftewel boetvaardigheid. Wat hij daarmee bedoelt kunnen we u het best doen verstaan, door u enkele definities van hem door te geven. Zo zegt hij van de boetvaardigheid dat zij is „een waarachtige bekering onzes levens tot God, die uit een oprechte en ernstige vreze Gods voortkomt, en in de doding van ons vlees en de oude mens, mitsgaders in de levendmaking des Geestes gelegen is." (Inst. III,3,5). Op een andere plaats zegt Calvijn: „Door de boetvaardigheid versta ik dan, om met één woord te zeggen, de wedergeboorte, die geen ander wit, einde of oogmerk heeft, dan dat het beeld Gods, hetwelk door Adams overtreding, verontreinigd en bijna uitgewist was, in ons weder opgericht en hersteld wordt." (Inst. III,3,9).
Overzien we beide definities dan blijkt dat Calvijn onder de boetvaardigheid verstaat: het leven der bekering, in de voortgaande vernieuwing van ons leven. Nimmer mogen we dit bij het nadenken over wat Calvijn verder over de bekering gezegd heeft uit het oog verliezen.

Geloof en bekering
Zag Luther de boetvaardigheid als een zekere voorbereiding tot het geloof, Calvijn bestrijdt deze gedachte ten stelligste. Daarbij dreigt immers ten eerste het gevaar dat men de boetvaardigheid tot een wettische voorwaarde gaat stellen, om tot het geloof in Gods genade te komen, en ten tweede dreigt daarbij het gevaar dat men de boetvaardigheid, die bij een Christen over zijn gehele leven moet zijn uitgestrekt tot een bepaalde tijd gaat beperken. Met vele Schriftbewijzen toont Calvijn aan dat de ware boetvaardigheid juist volgt na het geloof, ja daaruit geboren wordt. „Niemand", zo zegt hij, „kan de boetvaardigheid met ernst betrachten tenzij dat hij zichzelven bekent Gods eigen te zijn. En daar is niemand waarlijk verzekerd, dat hij Gode toebehoort, dan alleen degene die eerst Zijn genade heeft aangegrepen" (Inst. III,3,2). Wel heeft Calvijn er oog voor dat bij velen „de verbaasdheden der consciëntie" aan de kennis der genade voorafgaan, maar over de toeleidende weg tot Christus gaat het hier niet, het gaat hier over de innerlijke samenhang van geloof en bekering en dan moet gezegd dat er geen bekering is zonder geloof.

Nadere aanduiding der bekering
Naar aanleiding van bovengenoemde definitie der boetvaardigheid gaat Calvijn het wezen der bekering dan nader verklaren. Allereerst wijst hij er op dat de bekering niet slechts de buitenkant, niet slechts de oppervlakte, maar de kern van ons leven, ons hart raakt, ze is een verandering niet slechts in de uitwendige werken, maar in de ziel zelf „welke wanneer zij haar oudheid uitgetrokken heeft, alsdan eerst uit zich voortbrengt de vruchten der werken, die met haar vernieuwing overeenkomen". (Inst. III,3,6). Verschillende uitdrukkingen uit de H. Schrift haalt hij daarbij aan als „het maken van een nieuw hart", „het zich bekeren van ganser harte en van ganser ziele", „het besnijden van het hart", „het braken van een braakland".
Ten tweede wijst Calvijn er op dat de bekering voortkomt uit een ernstige vreze Gods. „Eer het hart des zondaars tot boetvaardigheid gebogen wordt", zegt hij, „zo moet het eerst door bedenking van Gods oordeel opgewekt worden" (Inst. III,3,7). Hij citeert daarbij het woord van Paulus uit 2 Cor. 7:10, dat de droefheid naar God tot een oorzaak der bekering stelt. En onder deze droefheid verstaat Calvijn dan niet slechts dat we een afgrijzen hebben van de straf, maar dat we de zonde zelf haten en vervloeken, omdat ze God mishaagt. Zulk een prikkel is ons nodig om onze luiheid, traagheid en halsstarrigheid om ons tot God te bekeren, te doorbreken, en dat niet alleen voor de goddeloze, maar ook voor de vrome zondaar.
Ten derde noemt Calvijn dan de beide delen der bekering, nl. de doding en de levendmaking. In tegenstelling tot Luther, die deze beide elementen betrok in de gevoelssfeer (de doding als een verschrikking voor Gods toorn en gericht, de levendmaking als de vrede van een getroost geweten), merkt Calvijn ze aan als veranderingen in ons bestaan. De doding ziet hij als een geslacht worden door het zwaard des Geestes, waarbij onze oude mens, de beginselen der zonde in ons hart worden te niet gedaan, terwijl de levendmaking volgens hem bestaat in een begeerte om heilig en godvruchtig te leven.
Beide, de doding en de levendmaking worden in ons gewerkt door de Heilige Geest, doordat Hij ons deel doet hebben aan Christus. „Want, indien wij waarlijk met Zijn dood gemeenschap hebben, zo wordt onze oude mens door de kracht Zijns doods gekruisigd, en het lichaam der zonde versterft, opdat de verdorvenheid van de eerste natuur geen kracht meer hebbe. Indien wij Zijner opstanding deelachtig zijn, zo worden wij daardoor opgewerkt tot nieuwigheid des levens, welke met Gods gerechtigheid overeenkomt" (Inst. III,3,9).

J. Brons

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1960

De Wekker | 8 Pagina's

De zienswijze der Bekering bij Reformatie en Nadere Reformatie (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1960

De Wekker | 8 Pagina's