Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zienswijze der Bekering bij Reformatie en Nadere Reformatie (IV)

Bekijk het origineel

De zienswijze der Bekering bij Reformatie en Nadere Reformatie (IV)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nadat we in de beide voorgaande artikelen gelet hebben op wat onze grote reformatoren Luther en Calvijn over de bekering gezegd hebben, willen we nu gaan luisteren naar de reformatorische belijdenisgeschriften; we beperken ons daarbij tot de Nederlandse. Al direct merken we daarin de geest van Calvijn.

De Nederlandse Geloofsbelijdenis.
De gedachte dat de bekering voortkomt uit het geloof, zoals we die bij Calvijn aantroffen, vinden we duidelijk terug in artikel 24 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis. Daar immers lezen we: „Dit waarachtig geloof maakt hem (bedoeld wordt degene die dit geloof ontvangt) tot een nieuw mens en doet hem leven in een nieuw leven en maakt hem vrij van de slavernij der zonde. Het is onmogelijk, dat dit geloof ledig zij in de mens, omdat wij niet spreken van een ijdel geloof. Maar van zulkeen, dat de Schriftuur noemt een geloof, dat door de liefde werkt, dat de mens beweegt, om zich te oefenen in de werken, die God in Zijn Woord geboden heeft, welke werken, als zij voortkomen uit de goede wortel des geloofs, goed en bij God aangenaam zijn, overmits zij door de genade geheiligd zijn."

De Heidelbergse Catechismus.
Ook de wijze waarop onze Catechismus de bekering ter sprake brengt, is geheel in de geest van Calvijn. Dit blijkt direct al uit de plaats waar zij voorkomt in de Catechismus. Dit immers is niet in het stuk der verlossing, waar wel over de oorsprong van het waar zaligmakend geloof wordt gesproken en waarbij aansluitend we de leer der bekering verwacht zouden hebben. Onze Catechismus doet dit echter niet, zij plaatst de bekering in het stuk der dankbaarheid daardoor aanduidend dat zij evenals Calvijn de bekering ziet als het leven der heiligmaking, wat wij noemen de dagelijkse bekering.
In Zondag 32, vraag en antwoord 87, belijdt ze dat degenen die zich niet bekeren en in hun goddeloos en ondankbaar leven voortvaren, niet kunnen zalig worden.
In Zondag 33 wordt dan zo prachtig uiteengezet waarin de waarachtige bekering des mensen bestaat. Eerst worden de twee bekende delen genoemd n.l. de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens, waarna zij beide worden verklaard; de afsterving van de oude mens als een hartelijk leedwezen, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben en die hoe langer hoe meer haten en vlieden; en de opstanding van de nieuwe mens als een hartelijke vreugde in God door Christus en lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven.
Uit dit alles blijkt duidelijk dat onze Cat. de bekering niet opvat als een enkele op zichzelf staande gebeurtenis, maar dat zij de bekering zich denkt als iets, dat zich procesmatig over heel ons leven uitstrekt. Niet alsof onze Cat. afkerig zou zijn van de gedachte dat God op een bepaald moment ingrijpt in het leven van de mens, en deze mens zich daarom tot God bekeert, maar in zulk een min of meer schokkende gebeurtenis laat zij de waarachtige bekering toch niet opgaan. Het wezen der bekering behoort niet tot een bepaalde tijd, maar tot de gehele duur van ons leven. Ze ziet de bekering tenslotte niet anders dan een met ons ganse leven Gode dankbaarheid voor Zijn weldaden bewijzen.

De Dordtse Leerregels.
De Dordtse Leerregels brengen de bekering ter sprake in hoofdstuk III,IV. In III,IV 9 lezen we „Dat er velen door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, noch in God, maar in degenen die geroepen worden", terwijl art. 10 ons zegt: „Maar dat anderen door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, komen en bekeerd worden, dat moet men de mens niet toeschrijven, maar men moet het Gode toeschrijven, Die, gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus, alzo ook diezelfde in de tijd krachtiglijk roept en met het geloof en de bekering begiftigt." Duidelijk wordt hier de bekering als een daad en gave van God beleden.
In art. 11 wordt met treffend schone bewoordingen gesproken over de wedergeboorte, die aan de bekering ten grondslag ligt. We lezen daar onder andere: „Maar Hij dringt ook in tot de binnenste delen des mensen met de krachtige werking van dezelfde wederbarende Geest; Hij opent het hart dat gesloten is; Hij vermurwt dat hard is; Hij besnijdt dat onbesneden is. In de wil stort Hij nieuwe hoedanigheden in en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt dien wil alzo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen."
In art. 12 wordt daarop nog duidelijk gezegd dat wanneer God het werk der wedergeboorte tot stand heeft gebracht, het alsdan nog zeker niet in de macht van de mens staat wedergeboren te worden of niet wedergeboren te worden, bekeerd te worden of niet bekeerd te worden. Maar door de blijvende werking van Gods Geest vloeit uit het werk der wedergeboorte, de bekering voort. „En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd niet alleen van God gedreven en bewogen, maar van God bewogen zijnde werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens, door de genade, die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert."
In hoofdstuk V spreken de Dordtse Leerregels over de zonden die in het leven van degene aan wie God Zijn bekerend werk verheerlijkt nog overblijven, waardoor hij soms zeer diep vallen kan, maar God vernieuwt hen door Zijn Geest en Woord telkens weer tot bekering, opdat zij over de bedreven zonden van harte en naar God bedroefd zijn; vergeving in het bloed des Middelaars door het geloof met een verbroken hart, begeren en verkrijgen: de genade van God, die nu met hen verzoend is, wederom gevoelen; Zijn ontferming en trouw aanbidden; en voortaan hun zaligheid met vrezen en beven des te naarstiger werken." (V,7).

J. Brons

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1960

De Wekker | 8 Pagina's

De zienswijze der Bekering bij Reformatie en Nadere Reformatie (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1960

De Wekker | 8 Pagina's