Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onschuldpsalmen (De waarde van Oude Testament IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onschuldpsalmen (De waarde van Oude Testament IV)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een andere groep van psalmen, die bij velen in discrediet staan, zijn de zgn. onschuldpsalmen. Daaronder verstaat men die psalmen, waarin de dichter zijn onschuld en oprechtheid voor God belijdt. Men acht de psalmen, die van diep zondebesef getuigen geestelijk hoger te staan dan deze.
Voorbeelden van onschuldpsalmen zijn de psalmen 7, 17 en vooral 26. Men heeft deze laatste wel genoemd „Das Musterbeispiel eines Unschuldpsalmes", het voorbeeld van een onschuldpsalm bij uitnemendheid.
De dichter zegt in vs. 2: Toets mij, HEERE, en beproef mij, keur mijn nieren en mijn hart. Want Uw goedertierenheid houd ik voor ogen en ik wandel in Uw waarheid. Bij de valsaards zit ik niet neder, met de huichelaars ga ik niet om; ik haat het gezelschap der boosdoeners en bij de goddelozen zit ik niet neder. Ik was mijn handen in onschuld en maak de omgang om Uw altaar, o HEERE.
David nodigt in deze woorden de HEERE uit om hem zó nauwkeurig te onderzoeken als een goudsmid zijn metaal en zó doordringend, dat ook hart en nieren als de diepste zetels van de menselijke gedachten en motieven daarbij niet vergeten worden.
En hij doet dat niet, opdat openbaar kome of er bij hem een schadelijke weg is en de HEERE hem daarvan zal afbrengen, zoals in Ps. 139:24, maar hij doet dat in de vaste overtuiging, dat hij bij zulk een onderzoek des HEEREN onschuldig zal tevoorschijn treden. En daarom vraagt hij in vs. 1: Doe mij recht HEERE, want ik heb in onschuld (oprechtheid) gewandeld.
Men heeft deze dichter vergeleken bij de farizeër uit de gelijkenis, die bij zichzelf bad: O God, ik dank U, dat ik niet zó ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar; ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten.
De dichter van Ps. 26 zou spreken in deze zelfde geestelijke hoogmoed, hij zou zich in geestelijk en zedelijk opzicht ver verheffen boven zijn vijanden en hij zou blind zijn voor eigen zonden en gebreken.
Iets soortgelijks zouden we hebben in Ps. 44. Dit is een nationaal klaaglied. Een nationale ramp is over Israel gekomen. Het volk is in de strijd door zijn vijanden verslagen. En dan volgt in vs. 18vv: Dit alles is ons overkomen maar wij vergaten U niet, noch verloochenden wij Uw verbond; ons hart werd niet afvallig, noch weken onze voetstappen van Uw pad.
Ook Prof. Noordtzij meent volgens de Korte Verklaring in deze psalm een gebrek aan ootmoed onder het lijden en aan diep inzicht in het karakter van de zonde te moeten opmerken.
Toch kan men deze betuigingen van onschuld niet uit farizeïstische hoogmoedigheid en eigengerechtigheid verklaren. Wij kennen David, die spreekt in Ps. 26, als een man, die wel terdege wist wat zondigheid betekent. We behoeven er slechts Ps. 51 voor op na te lezen, waarin hij belijdt nergens voor God recht op te hebben en alleen door genade voor God te kunnen bestaan. Ook in Ps. 26 vraagt hij, dat God hem genadig zal zijn (vs. 11). Zijn onschuldbetuigingen sluiten de erkentenis niet uit, dat hij alleen door Gods genade kan worden verlost.
De onschuldbetuigingen zullen dan ook uit iets anders dan uit een farizeïstische houding moeten worden verklaard.
Men heeft om duidelijk te maken, waar het hier eigenlijk om gaat, gebruik gemaakt van de onderscheiding persoons- en zaakgerechtigheid. De dichter zou niet zijn persoonsgerechtigheid verdedigen, maar zijn zaakgerechtigheid. Hij beweert niet, dat hij als persoon, als mens in zijn verhouding tot God, onschuldig en zondeloos is. Daarvoor kent de dichter zich te goed als zondaar voor God. Maar hij verdedigt zijn zaakgerechtigheid, d.w.z. hij belijdt, dat hij onschuldig is aan een bepaalde zaak, een of ander misdrijf, waarvan hij beschuldigd wordt.
Zo belijdt ook Job uitvoerig zijn onschuld in betrekking tot allerlei zonden, waarvan hij door zijn vrienden wordt verdacht. Dat betekent niet, dat Job zich geen zondaar wist voor God, maar hij weigert van zonden te worden beticht, die hij niet gedaan heeft, vgl. Job 31.
De Oud-testamenticus H. Schmidt meent, dat de dichter van Ps. 26 zijn onschuldbetuigingen heeft uitgesproken in het heiligdom voor het aangezicht des HEEREN overeenkomstig het gebed van Salomo in 1 Kon. 8:31v: Indien iemand tegen zijn naaste gezondigd heeft en deze een eed van hem vergt, waardoor hij een vloek over zich inroept en hij die eed komt afleggen voor Uw altaar in dit huis, hoor Gij dan in de hemel en grijp in en richt Uw knechten door de goddeloze schuldig te verklaren en zijn handelwijze op zijn eigen hoofd te doen neerkomen en door de rechtvaardige vrij te spreken en hem te doen naar zijn gerechtigheid.
Dit is mogelijk, maar niet noodzakelijk.
Ongetwijfeld speelt in de onschuldbetuigingen de zaakgerechtigheid een belangrijke rol. Die twee zijn niet van elkaar los te maken.
Toch is daarmee niet alles gezegd en kan daaruit niet alles in betrekking tot de onschuldbetuigingen worden verklaard.
Evenals het bij de vloekpsalmen, die wij de vorige maal bespraken, gaat om de gerechtigheid Gods, zo ook bij deze onschuldpsalmen. Men moet deze psalmen verstaan tegen de achtergrond van het verbond, dat God met Israel gesloten heeft. Daarin heeft God Zijn zegen beloofd voor hen, die aan Zijn verbond en woorden getrouw zijn, maar Zijn oordeel aangekondigd over goddelozen, die zich daaraan niet storen.
En nu scheen de practijk zo dikwijls anders te zijn. De goddelozen triumfeerden en de vromen moesten maar al te vaak lijden door de goddelozen.
Dat stelde Gods kinderen voor het probleem van de gerechtigheid Gods. En nu gaat het ten diepste in de onschuldpsalmen om de openbaring van die gerechtigheid. De psalmdichter vraagt: Doe mij recht, HEERE (Ps. 26:1). Hij bedoelt: HEERE, toon mij Uw gerechtigheid. Toon, HEERE, dat Uw volk op U aan kan. Daar is toch niet voor niets onderscheid tussen Uw volk, dat u dient en op U vertrouwt, en de goddelozen, die van U niet weten willen.
David zegt in vs. 3: Want Uw goedertierenheid houd ik voor ogen. De goedertierenheid des HEEREN is Zijn verbondstrouw. David steunt ten diepste niet op zijn gerechtigheid, maar op de gerechtigheid en de verbondstrouw van de HEERE.
Datzelfde zien we ook in Ps. 17. Daar zegt de dichter in vs. 7: Maak Uw gunstbewijzen wonderbaar. D.w.z. openbaar de wonderen van Uw verlossing voor Uw volk als een bewijs van Uw gerechtigheid en verbondstrouw.
En in Ps. 44 is het niet anders. Die Psalm is een worsteling met de gerechtigheid Gods. En ondanks alle teleurstelling blijft de dichter daarop hopen. De Psalm eindigt niet in de gerechtigheid van de mens, maar in Gods gerechtigheid: verlos mij om Uwer goedertierenheid wil, d.w.z. om Uw verbondstrouw, waarmee Uw volk nimmer beschaamd uitkomt.
Stellig liggen ons de onschuldbetuigingen der psalmdichters minder goed dan zij. Wij leggen sterk de nadruk op de totale onwaardigheid van de mens tegenover God. Ook onze beste werken zijn onvolkomen en met zonde bevlekt. Wij worden om niet gerechtvaardigd zonder de werken der wet. Volkomen juist. Maar er is ook een rechtvaardiging uit de werken en niet slechts uit het geloof. Jak. 2:24. Geloof en werken moeten samengaan. En dat hebben de psalmdichters misschien dieper begrepen dan wij. Zij tonen hun geloof uit de werken, ook aan God. En als het goed is moet dat kunnen ook. Maar dat is geen eigengerechtigheid. Dat is geloof in de gerechtigheid Gods.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1960

De Wekker | 8 Pagina's

Onschuldpsalmen (De waarde van Oude Testament IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1960

De Wekker | 8 Pagina's