Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wandel in welvaart (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wandel in welvaart (3)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De onderwijzing van het N. Testament.
Ook de openbaring Gods in het Nieuwe Testament gaat niet in een zekere minachting aan de verbanden die er tussen de mens en het aardse goed liggen voorbij. Integendeel: er wordt ruime aandacht aan geschonken. Er moet echter onmiddellijk aan toegevoegd worden dat de accenten hier wel wat anders vallen dan in het Oude Testament. Er is in het N. Testament minder waardering voor het aardse goed, als bewijs van de zegen Gods, dan in het Oude. Niet dat dit geheel iets nieuws is. Ook het O. Testament heeft aanwijzingen, waarin voor het bezit, als iets waarop men zijn hart zet, gewaarschuwd wordt. Maar toch blijft er verschil. De doorgaande lijn van de N. Testamentische openbaring is, dat daar niet die aandacht is voor wat de mens heeft in zijn aardse relaties, als dat in het O. Testament het geval is.
Er wordt in het N. Testament maar zelden over wat iemand bezit gesproken. Ook zijn leeftijd en positie telt daar veel minder mee. Let er maar eens op hoe weinig leeftijden er in het N. Testament vermeld worden!
Moeten wij daaruit nu afleiden dat de Heere wil dat wij als wereldvreemden in sterk ascetische houding door het leven gaan? Dat niet.

Er is iets dat meer is.
Waar het N. Testament volle nadruk op legt is; dat het koninkrijk Gods nu gekomen is. Een koninkrijk dat niet af te lezen is uit tastbare en zichtbare bezittingen. Het is niet spijs en drank maar gerechtigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest. En vanuit het deelgenootschap aan dit koninkrijk der hemelen krijgt het stoffelijk bezit, en dus ook de welvaart, een tweede plaats. Niet dat het daarmede veracht is. Dat heeft Jezus noch hebben de Apostelen gepredikt. Het koninkrijk en zijn aanvankelijke realisering geeft deelgenootschap aan goederen die de stoffelijke te boven gaan. Bij vergelijking valt dan ook het stoffelijk bezit als het mindere af. Het rijk zijn in God wordt onbetwist als het hoogste geschat. Wat baat het in het licht daarvan de mens of hij de gehele wereld gewint?
Immers, waar zijn schat is daar zal ook zijn hart zijn. Zijn oog dient „eenvoudig" te zijn, d.w.z. hij moet niet naar alle kanten tegelijk willen zien. Het is onmogelijk om twéé heren te dienen. Men kan zijn hart maar éénmaal kwijt worden. God dienen én de Mammon kan niet worden saamgevoegd. Weelde en overvloed maken, wie het koninkrijk Gods kent, niet gelukkiger. Het is immers niet in de overvloed gelegen dat iemand uit zijn goederen leeft. De rijke boer uit de gelijkenis grijpt dan ook mis als hij het bezit en de welvaart tot zijn koninkrijk wil maken. Geen wonder. Tekenachtig staat er: hij zeide bij zichzelven. Eigen redenering had hem misleid.
En de rijke jongeling wordt op de proef gesteld, of hij inderdaad het koninkrijk Gods het hoogste had leren taxeren, toen hem de eis gesteld werd alles los te laten en Jezus te volgen. Hij struikelde echter over het toch willen kijken naar twee kanten. Zijn oog bleek niet éénvoudig.

Afstand nemen.
Een doorgaande trek, die wij nu in verband met het bovengenoemde in het N. Testament vinden, is dat er door de kinderen van het koninkrijk afstand genomen dient te worden van het aardse goed als het hoogste en voornaamste te taxeren. Niet afstand doen is beslist noodzakelijk. Wat de Heere van de rijke jongeling vraagt is een beproeving in zijn speciale geval, geen algemene regel. Immers dan had de Heere b.v. aan de rijke Jozef van Arimathea dezelfde eis moeten stellen en evenzo aan de aanzienlijke vrouwen, die Hem volgden. Toch deed Hij dit niet.
Dit afstand nemen nu moet blijken in de onbezorgdheid ten opzichte van het leven in de tijdelijke en stoffelijke relatie. De opwekking tot heilige onbezorgdheid vinden wij dan ook in de Evv. in onmiddellijk verband met het spreken over de schat die blijft en die het hart dient te hebben.
Het kind van het koninkrijk mag leven uit het besef dat het een Vader heeft. Uw Vader weet wat gij behoeft. Hij zal u niet vergeten.
Het is deze zelfde trek van het afstand nemen, die we ook in de prediking van de apostelen terug vinden. Vandaar de opwekking tot vergenoegdheid en tot het bezitten als niet bezittende. Deze wereld is voor de kinderen Gods transparant geworden. Zij zien achter de dingen van nu de toekomstige. En die hebben eigenlijk hun hart. Het betere en blijvende komt op hen toe.

Een gevaar.
In de prediking van het N. Testament komt nog een andere trek naar voren, Het is die waarin er op gewezen wordt dat het genieten van welvaart een gevaar kan zijn om in het koninkrijk Gods in te gaan en daar op de rechte wijze uit te leven.
Christus heeft in zijn prediking er telkens op gewezen — wat ook het O. Testament reeds had gezegd en wat ook later in de prediking der Apostelen doorklinkt — dat welvaart en groot bezit een strik voor de mens kunnen vormen. Geldgierigheid is een wortel van veel kwaad en doet menigten van zonden bedekken. Het kan de mens slaaf maken van zijn werk, zijn bedrijf en hem tot een gevangene en gebondene maken van zijn eigen begeren. Eerzucht, ik-zucht en genotzucht tieren welig op de basis van het al maar willen hebben. Het „hebben is hebben en krijgen is de kunst" is een gevaarlijke stelling voor wie haar aanhangen. Men kan er zijn „ziel" bij verliezen.

Rentmeester zijn.
In de tekening van de gedachte dat de mens ten opzichte van het aardse goed maar rentmeester is geeft het N. Testament eigenlijk de verbinding van bovengegeven gedachten. De rentmeester is de „huismeester", die het beheer over het goed van een ander voert. Hij moet echt „econoom" zijn en de belangen van de eigenaar boven die van zichzelf laten gaan. Hij heeft eigenlijk een tussenpositie. Hij moet denken om de „heer" maar ook om degenen die onder hem gesteld zijn. In verschillende gelijkenissen is deze verhouding — in haar gebruik en misbruik — duidelijk getekend. Wee de rentmeester, die zich als eigenaar aanstelt en zichzelf centraal gaat stellen.
Hij is rekenschap schuldig over wat hij met het goed van zijn heer gedaan heeft. In zijn positie kan hij tot een zegen maar ook tot een verderf worden.
Dat het goed rentmeester zijn geleerd wordt wanneer we in de juiste verhouding tot de Heer des koninkrijks gesteld worden blijkt wel bij Zacheüs, de rijke tollenaar. Spontaan gaat hij zien waar het scheef zat en tracht zoveel mogelijk recht te trekken. De bekering gaat dan ook over de portemoné. Hij wordt rentmeester.
Nu in het licht van het koninkrijk Gods de beheerskwestie van het aardse goed er zeker in welvaartstijd niet eenvoudiger op wordt, is het dan mogelijk beter om arm te zijn?
Daarover dan in een volgend artikel.

Kremer.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1961

De Wekker | 8 Pagina's

Wandel in welvaart (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1961

De Wekker | 8 Pagina's