Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Bijbelvertaling (16)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Bijbelvertaling (16)

Luther en de Bijbelboeken

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Om Luther bij zijn beoordeling van de bijbelboeken recht te doen, moeten wij letten op zijn indeling van de Bijbelboeken.
Uit deze indeling van de Bijbelboeken blijkt, dat Luther onderscheid wil maken tussen het centrale en het bijkomstige, tussen het Apostolische en het geschiedkundige.
Wanneer ik hier het geschiedkundige noem, dan raakt dit niet de inspiratie of de goddelijke ingeving van de Heilige Schrift, maar het betreft de omvang van de Canon, waaromtrent in de aanvang van de afsluiting van het Nieuw Testament nog wel eens verschil van gevoelen is geweest.
Dit blijkt duidelijk, uit hetgeen Luther schrijft in de voorrede bij de Brief aan de Hebreën.
Hij vangt deze voorrede aldus aan: tot hiertoe hebben wij de voornaamste boeken van het Nieuwe Testament gehad. Nu volgen er nog vier, die van de vroegste tijden aan altijd een andere beoordeling hebben gehad.
Deze vier zijn: de brief aan de Hebreën, de brief van Jakobus, de brief van Judas en de Openbaring van Johannes.
Wie een Duitse Bijbel opslaat zal direct merken, dat de volgorde anders is dan wij in onze Hollandse vertaling gewoon zijn en dat deze vier genoemde boeken aan het eind van de Bijbel zijn te vinden.
Ik meen te mogen zeggen, dat Luther hier nooit mee bedoeld heeft, om deze boeken goddelijk gezag te ontzeggen, maar veeleer om te laten zien, dat juist deze boeken het waren, waaromtrent nog wel enig verschil van gevoelen is geweest over schrijver en plaats in de canon.
Luther heeft nimmer de Bijbel als het Woord van God willen ontluisteren, al kon hij over een of ander Bijbelboek wel eens gewaagde dingen zeggen.
Wie de voorrede leest bij de brief van Jacobus zal direct merken, dat Luther niet twijfelt aan de Goddelijke waarde van deze brief, maar dat een soort dogmatisme hem parten speelt, dat telkens weer bij Luther opduikt, als hij over een of ander Bijbelboek zijn mening zegt.
De meeste mensen weten niet veel meer te zeggen, dan dat Luther de brief van Jakobus een „strooien brief" noemt, en misschien weten ze ook nog uit Luthers tafelgesprekken, dat hij eens zeide: „Wie Paulus en Jakobus met elkaar in overeenstemming kan brengen, krijgt mijn doctorsbaret cadeau."
Juist uit deze laatste opmerking blijkt, dat Luther in een soort dogmatisme verward zit. Het dogmatisme heeft altijd als kenmerk, dat het zelf meer tot de Bijbel spreekt, dan dat het de Bijbel laat spreken. Het scheelt zoveel, of ik tot de Bijbel kom, of dat de Bijbel tot mij komt! Mijn dogmatiek moet niet de Bijbel beheersen, maar de Bijbel moet mijn dogmatiek beheersen.
Hier schuilt het zwakke punt, dat men telkens aantreft, als wij de spanningen ontdekken, die Luther bij de beoordelingen van de Bijbelboeken wel eens parten hebben gespeeld.
Dat komt wel daghelder uit, als we de voorrede bij de brief van Jakobus lezen. Hij vangt deze voorrede aldus aan:
De brief van Jakobus, ofschoon deze brief door de oudvaders is verworpen, prijs ik toch en houd deze voor goed, wijl deze brief geen menselijke leer, maar wel Gods wet benadrukt.
Maar al wil ik niemand veroordelen, meen ik toch, dat deze brief niet is een Apostolisch geschrift.
Luther grondt dit allereerst hierop, dat Paulus uitdrukkelijk leert, dat Abraham niet uit de werken gerechtvaardigd is. Vervolgens, omdat Jakobus niet spreekt over het lijden en de opstanding van Christus. En juist hierin komen alle heilige boeken met elkander overeen, dat zij alle Christus prediken, waarin de echte toetssteen ons is gegeven. Luther zegt letterlijk: „Wat Christus niet leert, dat is niet Apostolisch, al zou ook Petrus of Paulus het zeggen. En wat Christus leert, dat is Apostolisch, al zou ook Judas, Annas, Pilatus of Herodes het doen."
Luther houdt het er voor, dat de schrijver van deze brief een goed en vroom man geweest is die enige uitdrukkingen van de Apostelen heeft verwerkt.
En ten slotte komt Luther tot de conclusie: „Ik wil deze brief in mijn Bijbel onder het getal van rechte Bijbelboeken niet hebben. Echter zal ik het niemand euvel duiden, wanneer hij deze brief verheft, wijl er toch wel schone en goede spreuken in te vinden zijn."
De vraag is gesteld, hoe wij dit alles moeten rijmen met Luthers bukken voor het goddelijk gezag van de Bijbel?
Wij zijn het er allen over eens, dat Luther het Woord van God als de door Gods Geest heilige Schriftuur, aanvaard heeft.
En als hij dan toch zo vrijpostig over enkele Bijbelboeken redeneert kan zulks zeker niet aangevoerd worden om de moderne critiek een wapen in de hand te geven, maar moet dit verklaard uit Luthers dogmatisch inzicht, dat Christus alleen ziet als verlosser en verzoener, maar hem niet in zijn theologische schoonheid, voldoende kan ontdekken. Het „hoe komt God tot zijn eer" (d.i. de theologische Christus) gaat bij Luther schuil achter het „hoe word ik zalig" (d.i. de soteriologische Christus).
Door dit al te sterk benadrukken van het christologisch-soteriologisch standpunt werd Luther verstrikt bij zijn beoordeling van de Bijbelboeken. Zijn principium canonicitatis, d.w.z. het beginsel waarvan iemand uitgaat bij de aanvaarding van de Bijbel als het geïnspireerde Woord van God, werd door zijn dogmatisch apriorisme te veel beïnvloed.
Daarbij komt nog iets, dat wij bij dit niet zo eenvoudig vraagstuk toch altijd goed onder de aandacht moeten houden.
Duidelijk wordt, voor wie met aandacht deze gang van denken bij Luther naspeurt, dat de Reformator niet de Bijbel als het geïnspireerde Woord van God aan critiek onderwerpt, maar dat hij bij het lezen en verklaren van dit Woord een vergelijk trekt tussen de Bijbelboeken onderling. Deze vergelijking wordt oorzaak, dat Luther een sterk onderscheid tussen Bijbelboeken aanneemt en — dit moet gezegd — wel eens veel te sterke uitdrukkingen bezigt, waaruit een wapen kan worden gesmeed om de Bijbel te bestrijden.
Luther kon in zijn preken de zaken wel eens al te sterk kleuren.
Een temperament, als dat van Luther, lag daarvoor naar alle kanten bloot.
En toch zullen wij Luther blijven eren als de man, die ons het eerst een Bijbelvertaling schonk, die een vergelijk met onze Statenvertaling gemakkelijk kan doorstaan.
Ik hoop U dit te laten zien.

U. (Utrecht) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1961

De Wekker | 8 Pagina's

Een Bijbelvertaling (16)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 mei 1961

De Wekker | 8 Pagina's