Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Namen bij de Doop

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Namen bij de Doop

Kerkorde (248)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoewel wij ook bij de behandeling van artikel 58 van de Kerkorde over de namen, die aan de dopelingen gegeven worden, hadden kunnen spreken, geven wij er de voorkeur aan dit te doen bij artikel 60 van de Kerkorde.
Allereerst willen we de vraag bezien, of er bepaalde voorschriften zijn aangaande het geven van een naam bij de Doop. Het antwoord moet ontkennend luiden. Het kwam vanzelfsprekend in de Oude Kerk voor, dat iemand, die uit het heidendom overkwam bij zijn Doop een andere naam ontving, omdat zijn oorspronkelijke naam bijvoorbeeld herinnerde aan de een of andere heidense godheid, hoewel we in de Heilige Schrift ook voorbeelden vinden van gelovigen, die hun heidense naam behielden, bijv. Apollos, Hermas, enz. Later gaf men soms namen, die aan Christus of aan de een of andere heilige herinnerden. Daartegen hebben de kerken na de Reformatie stelling genomen. De Synode van Dordrecht, 1578, sprak uit: Het is vry sulcke namen den kinderen te gheuen alsmen wil, nochtans sal een yegelick vermaent syn dat hy die namen die of Gode ofte Christo eyghen syn als daer syn Emanuel, Saluator, etc, ofte der officien ende bysondere diensten als Enghel, Baptista etc. of de welcke andersins superstitieus syn, den kinderen niet en late ghegheuen worden, art. 63, verg. Synode van Middelburg, 1581, part. vr. 23. Dat men zich hieraan niet altijd hield bewijst o.a. wel het feit, dat onze grote zeeheld De Ruyter de voornaam Michiel, van Michael, de aartsengel droeg, en dat zijn zoon de naam Engel ontving. Onze voorouders gaven heel graag namen, die we in de Bijbel vinden, maar Voetius merkt op, dat er heel wat bijbelse namen zijn, die men toch niet aan zijn kind zou willen geven, bijv. Kaïn, Cham, Achan, Doëg, Judas enz., Pol. EccL Tom. I, p. 718. Verder gaven zij dikwijls namen aan de dierenwereld ontleend, als Duifje, Zwaantje, enz., waartegen anderen weer opkwamen. In onze tijd is het geven van namen, wat de burgerlijke wet betreft, nagenoeg helemaal vrij. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt slechts, dat de voornamen in de geboorteakte moeten worden vermeld, art. 31 B.W. Voorts is er nog een oude Franse wet van 11 Germinal an XI (dat is 1 april 1803), die ook in ons land kracht van wet ontving, waarin werd bepaald, dat men slechts die voornamen mocht geven, die in de kalenders en in de oude geschiedenis voorkwamen. En tenslotte is er nog een Souverein Besluit van 15 maart 1815, Stb. 87, dat vergunde ook voornamen te geven, die reeds lang in bepaalde provinciën, landschappen of geslachten in gebruik waren. Men kan dus zeggen, dat het geven van voornamen praktisch vrij is. Veelal is het (nog) gewoonte om namen van grootouders, ouders of familieleden te geven. Persoonlijk vinden we het jammer, dat dit gebruik begint uit te slijten, en dat men allerlei fantasienamen geeft. We laten deze zaak nu verder rusten, om er tenslotte aan te herinneren, dat de naamgeving in onze tijd reeds geschiedt bij de geboorte-aangifte, en dat bij de Doopsbediening deze, in de registers van de Burgerlijke Stand ingeschreven, naam wordt genoemd. Het noemen van de naam bij de Doop is in vrijwel alle liturgieën voorgeschreven.
In de tweede plaats willen we nog even een opmerking maken over de vraag of bij de toediening van het sacrament van de Doop ook niet de geslachtsnaam moet worden genoemd. Sommigen hebben dit willen invoeren, vooral met het oog op het feit, dat men in grote gemeenten dikwijls niet weet wie gedoopt wordt. Anderen zijn van oordeel, dat op deze manier ook de verbondsgedachte beter tot uitdrukking komt. Wat het eerste motief betreft, kunnen we opmerken, dat het in wezen al heel weinig kracht heeft, omdat men in zulke grote gemeenten, stadskerken bijv., ook al wordt de geslachts- of familienaam genoemd, meestal dan toch nog niet weet wie gedoopt wordt. En in kleinere kerken heeft dit motief in het geheel geen zin. En wat het tweede aangaat, kunnen we zeggen, dat de verbondsrelatie in het Doopsformulier reeds voldoende tot uiting komt, waarbij nog komt, dat bij de Doop van een volwassene het noemen van de geslachtsnaam met het oog op de verbondsrelatie zinloos is, omdat de volwassene de Doop juist niet ontvangt op grond van zijn geboorte uit gelovige ouders. En verder zou het in vele gevallen zelfs bezwaar opleveren om de geslachtsnaam te noemen, bijv. als de vader een openbaar ongelovige is, enz. Daarom kan men beter bij de aloude gewoonte blijven om alleen de voornaam (voornamen) van het kind te noemen. En wil men voor heel de gemeente goed doen uitkomen van wie een kind gedoopt wordt, dan kan men bij de aanvang van de Doopsbediening eenvoudig zeggen, dat het kind van br. en zr. die en die het sacrament van de Doop zal ontvangen. Zie voor breder bespreking prof. dr. H. Bouwman, Geref. Kerkrecht, II, 310 V., en prof. dr. H.H. Kuyper, De Heraut, nr. 3168, van 9 okt. 1938.

A. (Apeldoorn) H.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1961

De Wekker | 8 Pagina's

Namen bij de Doop

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1961

De Wekker | 8 Pagina's