Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Welke doop mag erkend worden? (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Welke doop mag erkend worden? (I)

Kerkorde (249)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze synoden hebben bij artikel 60 van de Kerkorde enkele bepalingen gevoegd, die wij thans nader willen bezien. Enkele van deze synodale bepalingen zijn reeds besproken bij artikel 56 van de Kerkorde, n.l. die welke betrekking hebben op de doop van kinderen van z.g.n. „doopleden", op de z.g.n, „huisdoop" en op de vraag tot welke leeftijd kinderen kunnen worden toegelaten tot de „kinderdoop". Deze zaken kunnen we thans dus laten rusten.
Allereerst wordt nu de vraag aan de orde gesteld welke doop erkend mag worden. Reeds vanaf de dagen der Oude Kerk is deze vraag in het geding. Het zou ons veel te ver voeren indien wij een overzicht van de strijd in de oude Christelijke kerk over deze kwestie wilden geven. Twee gevoelens stonden tegenover elkander.
De ene opvatting zei: de doop, door ketters, d.w.z. door mensen, die buiten de katholieke kerk staan, bediend, is geen doop, ook al is de doopformule gebruikt. De andere opvatting was: ook de doop, door ketters bediend, is geldig. Lang, zeer lang zelfs, is over deze zaak gestreden, maar tenslotte heeft in het Westen de laatste opvatting gezegevierd. Ze was indertijd met kracht door Augustinus verdedigd. Hij leerde, dat de wettigheid van de doop niet afhangt van de mens, die hem bedient, maar van de instelling van Christus. Zo handhaafde hij de objectiviteit van het sacrament. Dit is verder altijd het standpunt van de Rooms-Katholieke kerk gebleven. Het beroemde concilie van Trente, 1545-1563, sprak het volgende uit: Si quis dixerit, baptismum, qui etiam datur ab haereticis in nomine Patris, et Filii, et Spiritus Sancti, cum intentione faciendi, quod facit ecclesia, non esse verum baptismum, anathema sit, Sess. VII, canon 4, dat is: Indien iemand zegt, dat de doop door ketters bediend in de naam van Vader, Zoon en Heilige Geest, met de bedoeling om te doen wat de kerk doet, geen ware doop is, die zij vervloekt. In deze uitspraak school echter een moeilijkheid, n.l. in de woorden: met de bedoeling om te doen wat de kerk doet. Kan men zeggen, dat de ketters dezelfde bedoeling met de doop hebben als de (R.K.) kerk? Is bij de Protestanten wel de goede intentie aanwezig? Aan de strijd over deze vragen maakte paus Pius V, 1566-1572, een einde, door te bepalen, dat men deze intentie aan de Protestanten niet kan ontzeggen, en dat hun doop daarom, mits in de rechte vorm bediend, erkend moet worden. Is iemand Protestants gedoopt en gaat hij later over naar de R.K. kerk, dan behoeft hij niet „overgedoopt" te worden — slechts de ceremonieën, die bij een Roomse doop geschieden, moeten bij hem nog plaats grijpen.
Niettegenstaande deze uitspraken van Concilie en Paus blijft tot in onze tijd toe in de R.K. kerk de vraag naar de geldigheid van de „ketter-doop" leven. Dit blijkt o.m. duidelijk uit een artikel in het nieuwe R.K. Tijdschrift voor theologie, 1e jaargang, no 2, april-juni 1961, getiteld: De geldigheid van de doop in niet-katholieke kerken. De schrijver eindigt zijn interessante beschouwingen aldus: „De eindconclusie kan kort zijn. Een eerlijke en consequente oecumenische houding brengt met zich mee, dat de Katholieke Kerk niet alleen met woorden de protestantse doop als sacrament erkent, maar zich ook in haar praktische gedragslijn daardoor laat leiden. Een zich steeds zuiverend geloofsinzicht, niet een al te menselijke angstvalligheid, is hierbij een veilig uitgangspunt." We zullen goed doen hierbij te bedenken, dat volgens de leer van de R.K. kerk de Pauselijke macht zich over alle gedoopten uitstrekt en dat „een eerlijke en consequente oecumenische houding" meebrengt, dat zij alle gedoopten oproept zich te stellen onder het gezag van de Opperherder in Rome. In een volgend artikel willen we zien hoe de kerken der Reformatie, voornamelijk in ons land, de vraag naar de geldigheid van de doop hebben opgelost.

A. (Apeldoorn) H.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1961

De Wekker | 8 Pagina's

Welke doop mag erkend worden? (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1961

De Wekker | 8 Pagina's