Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leven en loven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leven en loven

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Laat mijn ziel leven en zij zal U loven." Ps. 119:175.

Psalm 119 is een zeer schoon lied; het bezingt de voortreffelijkheden van Gods wet. Deze psalm is wel het alphabet van de Goddelijke liefde genoemd, de schatkamer van de heilige Geest, de school voor de mensheid. We treffen in deze psalm een duidelijke illustratie van het leven van Gods volk aan. We vinden hier allerlei toestanden van Gods kinderen beschreven. We ontmoeten er droefheid en blijdschap, zowel teleurstelling als ook hoop en verwachting, strijd maar ook overwinning.
Aan het eind van het lied keert de dichter in tot zichzelf: „Ik heb gedwaald als een verloren schaap". Maar dan is er ook de bede: „Laat mijn ziel leven en zij zal U loven". Zulk een gebed is een bewijs van leven. Alleen hij die leeft kan dit bidden. Een dode mist het leven, dus kan niét roepen. Hij is er zich niet van bewust dat hij dood is. In deze toestand verkeert ieder mens vanuit zich zelf. Door de zonden en misdaden kent hij noch God, noch zichzelf, noch Gods gemeenschap. Daarom is er ook geen drang en begeerte naar het leven. Zijn ellende in de ellende is, dat hij dood is maar dit niet beseft.
Hoe anders wordt het wanneer Gods Geest hem levend maakt. Het door God gewekte leven roept om God. Wanneer de heilige Geest door zijn werk hem dat leven geeft, krijgt hij oog voor zijn doodstaat.
Op zichzelf is het niet aangenaam dit door te maken. Ps. 116 tekent ons in sobere woorden, hoe de dichter riep uit de banden van de dood en de angsten der hel. Maar uit de angst en vrees komt de bede te voorschijn: „Och Heer, och werd mijn ziel door U gered". Hier in Ps. 119: „Laat mijn ziel leven". Vanuit de mens zelf is het omkomen voor eeuwig. De Here echter ontsluit voor hem het Woord en zo de weg tot Christus, die het leven verwierf en het wil schenken. Daartoe verwierf Hij zijn Geest, de Geest van levendmaking.
Zo is dit gebed het bewijs van leven. Maar leven roept om leven. Hij leert iets kennen van ellende en het roepen om verlossing. De dichter ziet de weg van verlossing, want door de schaduwen heen ziet hij op Christus. Het gedode lam wijst heen naar het Lam, dat de zonden der wereld op zich neemt.
En dit gebed is er niet alleen bij de aanvang, maar keert telkens weer terug. Het is een kenmerk van de leiding van de heilige Geest. Deze bede wekt Hij steeds weer op. Wij zijn niet direkt klaar. De wedergeborene is een twee-mens met tweeërlei leven; hij kent de strijd tussen vlees en geest, oude en nieuwe mens, zonde en genade. De bede blijft ook omdat uw vijanden u steeds weer bestrijden. Zij willen, als ze kunnen, u dat leven ontroven. Waarom zijn de vijanden toch zo sterk? Omdat ze zien dat het nieuwe leven een blijk van Gods genade is! In die geestelijke worsteling helpt maar één wapen: „het gebed."
„Laat mijn ziel leven", is ook een gebed om meer leven. Leven is groei, maar stilstand is achteruitgang. Die stilstand openbaart zich in het stagneren van het gebedsleven, in het niet meer ernstig nemen van de zonde. Zie, dan is er een inzinking. Wanneer we dit mogen zien, dragen we er leed over en dan is eigenlijk de crisis al voorbij. Er komt weer uitzicht in het geloof, terugkeer naar de Here, inkeer tot zichzelf, en een haat tegen en een mijding van de zonden. De ziel worstelt om toeneming van het leven, om nieuwe levensopenbaring. Zelfs na ontvangen genade kan het kind van God geen ogenblik in zichzelf bestaan. Tot hinken en tot zinken is hij elk ogenblik geneigd. Wij hebben een bijblijvende en achtervolgende genade nodig. Hier past het gebed:
„Versterk hetgeen Gij hebt gewrocht,
en laat Uw hulp, door ons verzocht,
Uw volk voortaan verhogen."
Dit leven roept om versterking. Wanneer we lichamelijk gezond zijn, is er begeerte naar eten en drinken, zo is het ook op geestelijk gebied.
Dit gebed is steeds weer nodig. De dichter heeft veel meegemaakt: Uren van gemeenschap met de Here, Gods verborgen omgang, levensversterking, maar ook tijden van inzinking, afzwerving en afdwalen door eigen schuld. Een leven dat van God begint af te dwalen floreert niet, dat kwijnt. Het echte leven van Gods kinderen vindt zijn levenselement in God, zoals een vis zijn element in het water vindt. Wanneer we van God afzwerven, komt er dorheid en donkerheid in de ziel. Maar daar kunnen we geen vrede mee hebben, dat legt een druk op de ziel. Wij kunnen zelf wèl de gemeenschap met God door de zonde verbreken, maar we kunnen deze gemeenschap niet zelf herstellen, daarvoor is Gods genade nodig. Dan wordt het gebed weer levend: „Laat mijn ziel leven".
Dit is ook een gebed om ontplooiend leven: „en zij zal U loven". Het nieuwe leven moet niet alleen in stand blijven, het moet al meer uitkomen, dat het er is. We moeten het kunnen merken, we moeten een levende brief van Christus zijn. Het genadeleven kent niet alleen het bidden, het moet ook tot danken komen. God moet verheerlijkt worden: „Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen mijn lof verkondigen". Zo is het helaas niet altijd. Zo moet het wel worden. Wegens de zonde is ons hart zo vaak gesloten en zwijgt onze mond dikwijls. Wij kunnen uit gewoonte over de dienst des Heren spreken zonder de drang van het hart. Maar met zo'n toestand kan Gods volk niet tevreden zijn. Het moet tot blijdschap komen, het moet de lof des Heren verkondigen: „Laat mijn ziel leven en zij zal U loven". Dat is zijn bestemming. Een levende ziel is een lovende ziel, is ook een dankbare ziel. Is de Here niet waard geloofd en geprezen te worden?
Wanneer de vleugels der ziel even los zijn dan gaat ze klapwiekend de zon der gerechtigheid tegemoet. Het ware leven heeft immers licht nodig.
Christus is het Licht. Hij maakt hongerig om te verzadigen, arm om rijk te maken. „En zij zal U loven". Dat is het stuk der dankbaarheid, dat is het leven naar de wet en het uitstorten der ziel in het gebed.
Kennen wij iets van de noodzakelijkheid van dit bidden? Het echte bidden is loven, het is een kreet uit het door God levend gemaakte hart. Arm is de mens die totaal vreemd is aan het leven der genade. Die leeft nog buiten God, zonder Borg en Middelaar. Keer tot u zelf in, keer terug tot de Heere.
Het door de Geest des Heren gewekte leven vindt zijn doel en bestemming in de God van het leven. „En dit is het eeuwige leven: dat zij U kennen en Jezus Christus dien Gij gezonden hebt".
Gaat uw hart naar de Here uit? Uw bede zij voortdurend: „Laat mijn ziel leven en zij zal U loven". Loven in eeuwigheid!

Biezelinge, van Dijken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1961

De Wekker | 8 Pagina's

Leven en loven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1961

De Wekker | 8 Pagina's