Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Met Christus gekruisigd (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met Christus gekruisigd (2)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons eerste artikel gaven we een overzicht van de teksten, die handelen over het met Christus gekruisigd, gestorven, begraven en opgewekt zijn in de paulinische brieven. We konstateerden ook, dat de catechismus deze teksten aanhaalt, waar hij spreekt over de afsterving van de oude en de opstanding van de nieuwe mens. We zagen, dat de catechismus deze teksten dus zó uitlegt, dat Paulus het in deze uitdrukking heeft over hetgeen de christen in de waarachtige bekering beleeft.
Achter die uitleg van deze teksten moet, meen ik een vraagteken gezet worden. Wie de formuleringen van de catechismus vergelijkt met die van Paulus wordt al direkt door een opmerkelijk verschil getroffen. De catechismus heeft het over het gekruisigd, gedood en begraven WORDEN van onze oude mens, antw. 43; en over het feit, dat wij door zijn kracht opgewekt WORDEN tot een nieuw leven, antwoord 45. We vinden in de door Paulus gebruikte uitdrukking die werkwoordsvorm niet. Paulus spreekt over het met Christus begraven ZIJN, Rom. 6 : 4j over de oude mens, die met Christus gekruisigd IS, Rom. 6:6; over het met Christus gestorven ZIJN, Rom. 6:8, Col. 2:20 en 3:3; over het met Christus opgewekt ZIJN, Col. 3:3 en God HEEFT ons medeopgewekt met Christus, Ef. 2:6. Er staat niet in de tegenwoordige tijd: God wekt ons op. Tenslotte is overduidelijk Gal. 2:20: Ik BEN met Christus gekruisigd. Paulus ziet dat dus alles geschied. Het is gebeurd, het is voorbij. Dat heeft zich voltrokken. Dat is voltooid verleden tijd. Wie op dat verschil in werkwoordsvorm let — met Christus gekruisigd WORDEN óf ZIJN —, moet wel een bepaalde konklusie trekken. Wanneer het immers zo is, dat Paulus déze kruisiging, dit sterven, begraven worden en dit opgewekt worden ziet als in het verleden geschied, kan het geen onderdeel vormen van de bekering door de Heilige Geest; want die gaat immers nog steeds door.
Wat de catechismus in zondag 33 over de waarachtige bekering uitzegt, is niet iets, dat je achter de rug kunt hebben, waarmee je klaar gekomen kunt zijn, zodat je er in het heden niet meer mee te maken hebt. Neen, de catechismus stelt het juist zo voor, dat dit het leven lang door gaat. Natuurlijk is er de principiële bekering, zodat een mens, die dat heeft meegemaakt, kan zeggen: ik BEN bekeerd. Maar dat neemt niet weg, dat het afstervingsproces door gaat, evenals dat opstaan van de nieuwe mens. Ook wie door genade een nieuw mens geworden is, zal dat tweede stuk uit zondag 33 nog steeds beleven. Hij kan niet zeggen: Ik ben een nieuwe mens geworden in de wedergeboorte en nu is het met mij klaar. Ik heb de strijd achter de rug en ben aan alle verzoeking ontheven. Neen, de catechismus bedoelt juist, dat dit afsterven en dit opstaan voortdurend door gaan. Daarom spreekt de catechismus in zondag 16 en 17 ook over het gekruisigd en opgewekt worden. Dat is tegenwoordige tijd. Dat gebeurt in het heden.
Als deze uitdrukkingen van Paulus een onderdeel waren van wat de Heilige Geest in het hart van de mens bewerkt, dan zou niemand van ons ze van zichzelf kunnen uitspreken. Immers: wie waagt het te zeggen: Ik ben gekruisigd met Christus, in de zin van: mijn oude mens is dood. Ik heb hem er onder. Hij leeft in mijn hart niet meer. Ik heb er geen last meer van en ook geen vrees meer voor. Als ik dat met Christus begraven worden als onderdeel van de bekering persoonlijk moest meemaken in die zin, waarin Paulus daarover spreekt, dan was het voor mij een hopeloze zaak. Want van mij geldt nimmer, dat hij begraven is. Onlangs hoorde ik iemand zeggen: ik ben mijn oude mens wezen begraven en toen ik thuis kwam vond ik hem weer. Hij was er nog! Zo zal ieder het bij zichzelf bevinden. Men kan hoogstens zeggen, dat men met het bestrijden van de zonde bezig is, zonder dat het lukt om ze definitief in het graf te krijgen. Dat gebeurt ook pas als wijzelf het graf ingaan.
Het is dus onmogelijk, dat Paulus het in deze uitdrukkingen heeft over wat de Heilige Geest met onze oude mens in ons doet. Deze formuleringen van Paulus wijzen niet op wat er in ons hart gebeurt. Maar op iets anders zien ze.
Wat bedoelt Paulus dan? Ik meen, dat we goed moeten vasthouden, dat de uitdrukkingen in Rom. 6 in verband moeten gezien worden met Rom. 5. Daarin ga ik mee met de exegese van dr. Herman Ridderbos in zijn kommentaar op de brief aan de Romeinen, in 1959 verschenen bij Kok in Kampen.
In Romeinen 5 heeft Paulus het over Adam en Christus. We horen daar, dat door de ongehoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zoals ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen worden. Adam en Christus staan tegenover elkaar, in zover het door de een tot de dood komt voor alle mensen, terwijl het door de ander tot leven komt voor zeer velen. Maar ze hebben ook iets gemeen. Ze nemen namelijk in zoverre dezelfde positie in, dat wat zij doen voor „de hunnen" beslissend is. Daarop moeten we goed letten. Het gaat er bij beiden om dat velen begrepen zijn in de Ene. Voor wat Adams nageslacht aangaat is dat wel zonder meer duidelijk. Heel het leerstuk van de erfzonde is op dit begrepen zijn van de velen in die ene gebaseerd. Maar nu past Paulus dit ook toe op Christus en op allen, die door het geloof van Hem zijn.
Als Paulus dan in vers 2 van hoofdstuk 6 spreekt over ons, die der zonde gestorven zijn, dan bedoelt hij daarmee niet het feit, dat mensen last hebben gekregen van de zonde. Natuurlijk — ten overvloede zij het nog eens herhaald — zal ieder waarachtig gelovige last van de zonde hebben gekregen. Maar in déze tekst ziet hij niet op die ervaring. Het gaat hier veel meer om datgene wat met de gelovigen is gebeurd, toen Christus op Golgotha stierf. Krachtens hun in Hem begrepen zijn, zijn zij daar met Hem gestorven. Zijn dood, was tegelijk — voor het oog en het oordeel van God — hun dood. Daarin heeft Christus voor de zijnen dezelfde betekenis — tot heil en zaligheid! — als welke Adam had voor de zijnen — tot verderf en rampzaligheid! —. Paulus zegt dat trouwens met zoveel woorden in 2 Kor. 5:15: „Daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn ze allen gestorven."
Dit der zonde gestorven zijn uit Rom. 6:2, bedoelt dan dat Christus door zijn dood aan de heerschappij van de zonde ontkomen is. Zijn dood doet de zonde het recht, de „claim" verliezen op Hem en op allen, die van Hem zijn. Want zij zijn in Hem begrepen. Zo ziet Paulus het heilswerk van Christus: Hij werd gekruisigd en daarin de zijnen met Hem. Hij ging het graf in, en daarmee de zijnen met Hem. Dat heeft zich dus voltrokken in wat met Christus geschied is. Daarom kan er ook staan de voltooid verleden tijd: gestorven en begraven ZIJN.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1962

De Wekker | 8 Pagina's

Met Christus gekruisigd (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1962

De Wekker | 8 Pagina's