Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragen bij de openbare Belijdenis des geloofs (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragen bij de openbare Belijdenis des geloofs (III)

Kerkorde (261)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons vorige stukje beloofden we thans het concept-formulier voor de openbare belijdenis des geloofs op te nemen, dat in 1947 door Prof. L.H. v.d. Meiden was opgesteld en dat door de generale synode van 1950 aan de deputaten voor de herziening van de kerkelijke formulieren ter overweging was meegegeven. Het concept-formulier luidt aldus:
„Geliefden in de Heere Jezus Christus, het is U bekend, hoe wij de naam van N.N. een en andermaal openlijk hebben voorgesteld om te vernemen of iemand wat had, hetzij zijn (haar, hun) leer of leven aangaande, waarom wij niet zouden mogen voortvaren tot de Openbare Belijdenis. Het is nu alzo, dat ons niemand verschenen is, die iets wettigs voorgebracht heeft tegen voornoemde persoon (personen), waarom wij thans in de naam des Heeren zullen overgaan tot de Openbare Belijdenis des Geloofs.
Aangezien gij, N.N., uit kracht van het verbond gedoopt zijnde en alzo het zegel Uwer inlijving in de Kerke Gods ontvangen hebbende, ernstiglijk begeert in het openbaar belijdenis af te leggen van Uw boetvaardigheid en geloof, teneinde U te begeven tot des Heeren Heilig Avondmaal nadat gij de verborgenheden des Heiligen Doops uit de prediking des Heiligen Evangelies geleerd hebt en door belijdenis des monds begeert rekenschap te geven, dat gij niet alleen de Christelijke religie, waarin gij privatelijk door ons onderwezen zijt, aanneemt, maar ook Uw leven daarnaar door Gods genade wilt aanstellen, zo zult gij, opdat het openbaar worde, dat gij alzo gezind zijt, voor God en Zijn gemeente hierop ongeveinsdelijk antwoorden.
Ten eerste: of gij gelooft in de enige waarachtige God, onderscheiden in drie personen, Vader, Zoon en Heilige Geest, die hemel en aarde, en alles wat daarin is uit niet geschapen heeft, en nog onderhoudt en regeert, alzo, dat er niets geschiedt, noch in de hemel, noch op de aarde, zonder zijn Goddelijke wil?
Ten tweede: of gij gelooft, dat gij in zonde ontvangen en geboren zijt, en daarom kind des toorns zijt, van nature ten goede gans onbekwaam, geneigd tot alle kwaad; en dat gij met gedachten, woorden en werken de geboden des Heeren menigmaal hebt overtreden; en of deze Uw zonden U van harte leed zijn?
Ten derde: of gij gelooft, dat Jezus Christus, die tegelijk waarachtig en eeuwig God is, en waarachtig mens, die zijn menselijke natuur uit het vlees en bloed der maagd Maria heeft aangenomen, U tot een Zaligmaker van God geschonken is; en dat gij door dit geloof ontvangt vergeving der zonden in Zijn bloed, en dat gij een lidmaat van Jezus Christus en van Zijn Kerk door de kracht des Heiligen Geestes zijt geworden?
Ten vierde: of gij verder al de Artikelen der Christelijke religie gelijk die hier in de Christelijke kerk uit het Woord van God geleerd worden, voorzover gij die geleerd, gehoord en beleden hebt, houdt voor de ware en zaligmakende leer, overeenkomende met de Heilige Schrift en van voornemen zijt, door Gods genade, in de belijdenis van die zaligmakende leer standvastig te blijven en daarin te leven en te sterven; en tevens verzaakt alle ketterijen en dwalingen, met deze leer strijdende, en belooft, dat gij in de gemeenschap van deze Christelijke Kerk niet alleen in het gehoor des Goddelijken Woords, maar ook in het gebruik des Heiligen Avondmaals zult volharden?
Ten vijfde: of gij U van harte voorgenomen hebt altijd volgens deze heilige leer door Christus hulp en genade godzalig, eerlijk en onstraffelijk te wandelen. Uw belijdenis met goede werken te versieren, de wereld en hare kwade begeerlijkheden te verzaken, gelijk het lidmaten van Christus en van Zijn gemeente betaamt; en of gij U wilt onderwerpen en onderdanig zult zijn aan alle Christelijke opwekkingen, vermaningen, bestraffingen en kerkelijke tucht, indien het kwam te gebeuren, hetwelk God verhoede, dat gij in leer of zeden U mocht te buiten gaan?

Antwoord: Ja.

De goede en grote God verlene goedertierenlijk tot dit Uw heilig voornemen Zijn Goddelijke genade en zegen, door onze Heere Jezus Christus. En de God des vredes zelf heilige U geheel en al, en Uw geheel oprechte geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst onzes Heeren Jezus Christus; Hij, die U roept is getrouw, die het ook doen zal.
Daartoe helpe ons de almachtige God en Vader van onze Heere Jezus Christus, door Zijn Heilige Geest. Amen."

Dit in klassieke bewoordingen gestelde concept-formulier werd door bovengenoemde deputaten ten grondslag gelegd aan het concept „Formulier bij openbare belijdenis", door hen op de synode van 1953 ingediend. Maar dit concept kon geen genade vinden in de ogen van vele synodeleden. We lezen in de Acta: Sommige afgevaardigden zijn bevreesd al te sterk de nadruk te leggen op de uitdrukking „toegang vragen tot het Heilig Avondmaal". De juiste betekenis wordt o.m. door prof. van der Schuit in het licht gesteld, als hij er met nadruk op wijst, dat we in de formulering van de vragen van Voetius, tegen het bedoelen van Voetius in, geen vervlakking mogen lezen. Hier wordt de diepe volle zin van het belijden gesteld als een wijden van hart en leven aan de Heere en Zijn dienst. Op de belijdenis-catechisatie worde de jongeren de volle betekenis en de grote verantwoordelijkheid van het waarachtig belijden in liefde voorgehouden." Tenslotte besloot de synode het concept niet te aanvaarden, maar „te handhaven hetgeen is vastgelegd in de D.K.O. art. 61 en bijlage XX D.K.O.", Acta art. 157. In deze bijlage staan de vragen van Voetius. In de uitgave van de Kerkorde van 1954 is dit bijlage XXII. Velen hebben het betreurd, dat de synode niet een positiever standpunt heeft ingenomen. De situatie in onze kerken is dus zo, dat geen bepaalde vragen zijn voorgeschreven. De vragen van Voetius worden aanbevolen.

De generale synode der Gereformeerde Gemeenten besloot in 1922 de kerken te laten kiezen tussen de vragen van Micron, d.w.z. de vragen achter het Kort Begrip en de vragen van Voetius, waarin men in de eerste vraag het woord „voorzover" vervangen heeft door het woord „welke".

De generale synode der Geref. Kerken stelde in 1923 vragen vast voor de openbare belijdenis des geloofs.

A.(Apeldoorn), H.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1962

De Wekker | 8 Pagina's

Vragen bij de openbare Belijdenis des geloofs (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1962

De Wekker | 8 Pagina's