Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Loon naar werken (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Loon naar werken (II)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Herhaaldelijk spreekt de Schrift, zoals wij in het vorige artikel zagen van loon naar werken. God zal een ieder vergelden naar zijn werken (Rom. 2:6). Elk krijgt zijn eigen loon naar zijn eigen werk (1 Cor. 3:8).
De vraag, die daarbij naar voren treedt, is hoe deze loongedachte in de Schrift zich verhoudt met de rechtvaardiging van de zondaar door het geloof in Christus zonder de werken uit genade alleen, hetgeen behoort tot de kern van het schriftuurlijk evangelie.
Paulus zegt met nadruk, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet (Rom. 3:28).
Wij worden niet zalig op grond van enige verdienste onzerzijds. Ook onze beste werken zijn alle onvolkomen en met zonden bevlekt. Wij worden alleen zalig door Gods barmhartigheid en genade op grond van de verdiensten van onze Heere Jezus Christus. Hij heeft in de weg van een volkomen gehoorzaamheid aan Zijn Vader gerechtigheid en heiligheid verworven. En door het geloof in Hem ontvangt de zondaar afgezien van zijn eigen werken deel aan die gerechtigheid en heiligheid. Christus is hem gegeven tot rechtvaardigmaking en heiligmaking beide (1 Cor. 1 :30).
Maar nu is het onmogelijk, dat dit geloof zonder vruchten blijft. Het ware geloof wordt juist ook aan zijn vruchten gekend. En deze vruchten zijn een persoonlijke heiligmaking, zich openbarend in goede werken. Deze goede werken bestaan in een vernieuwing van het leven. Die door het geloof deel heeft aan Jezus Christus blijft dezelfde niet. Die in Christus is, is een nieuw schepsel (2 Cor. 5 : 17). En dat moet in heel het leven tot openbaring komen.
Daarom zijn deze goede werken ook geen vrucht van eigen akker. Ze komen tot stand door de Heilige Geest, die het ware geloof in het hart werkt. En dit geloof maakt tot een nieuw mens en doet leven in een nieuw leven en maakt vrij van de slavernij der zonde.
Paulus noemt als de vrucht van de Geest liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing (Gal. 5:22). En de gelovige is geroepen zich in deze goede werken te oefenen.
Hij mag niet volstaan door te spreken van eigen onbekwaamheid en vijandigheid. De gelovige wordt ontdekt aan zijn oude mens met al zijn zondige en godonterende begeerten. Maar hij wordt geroepen om die oude mens af te leggen en de nieuwe mens aan te doen, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid (Efeze 4 : 20 w).
En deze werken, die voortkomen uit de goede wortel des geloofs, zijn goed en aangenaam bij God. Zij zijn immers zijn eigen werk.
Doch zij komen niet in rekening om ons te rechtvaardigen. Het is alleen door het geloof in Christus, dat wij gerechtvaardigd worden. Goede werken zijn in geen enkel opzicht een grond voor de zaligheid. Het zijn onverdiende zaligheden, die wij van God ontvangen. Gods volk leert roemen in Gods vrije gunst alleen. Wij worden zalig uit louter genade.
Goede werken zijn niet de grond der genade. Trouwens dan zou ook niet meer van genade kunnen gesproken worden. Zij zijn de vruchten der genade.
Niettemin worden deze goede werken door God beloond. Maar deze beloning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade.
Vooreerst zijn deze goede werken geen prestaties van de mens zelf. Ze zijn gaven van God. Er zit voor de mens niets verdienstelijks in, dat God daden, die Hij Zelf werkt in de mens, bekroont met eeuwige zaligheid.
Vervolgens heeft de mens ook niet anders gedaan dan hij schuldig is te doen. Het is erg genoeg, dat hij niet door eigen kracht in staat is goede werken voort te brengen. Daartoe heeft God de mens geschapen en God heeft hem goed en naar Zijn evenbeeld geschapen. Maar de mens is door de zonde onbekwaam geworden tot enig goed, dat voor God bestaan kan. Maar hij blijft er toe geroepen.
En wanneer nu God de mens door Zijn genade weer in beginsel tot goede werken bekwaam maakt, dan wordt de mens alleen maar bekwaamd tot datgene, waart toe hij krachtens zijn schepping geroepen is.
Ook al zou dat in het geheel niet door God beloond worden, dan nog was hij er toe geroepen. Reeds vóór de zondeval verbond God aan de gehoorzaamheid van Adam het loon van eeuwig leven. Maar ook al zou dit loon er niet zijn geweest, dan nog was Adam aan God gehoorzaamheid verschuldigd. Dat God aan diens gehoorzaamheid eeuwig leven verbond, was een bijzondere gunst. En zo is God ook thans niet verplicht goede werken te belonen. Dat Hij het doet, is enkel genade. Daarom kan niet worden gezegd, dat dit loon uit verdienste wordt gegeven.
Jezus wijst op het voorbeeld van de slaaf (Luk. 17 : 7vv). De slaaf is zonder meer verplicht het werk, dat de heer hem opdraagt, te verrichten. Op een beloning heeft hij in het geheel geen recht. Als de heer hem die wil geven, is dat een bijzondere gunst. De slaaf heeft alleen maar zijn plicht te doen. En als hij die gedaan heeft, kan hij geen rechten laten gelden. Een slaaf behoorde geheel en met al zijn krachten en al zijn tijd toe aan zijn heer.
Daarop maakt de Heiland de toepassing: Zo moet ook gij, wanneer gij alles gedaan hebt, dat u bevolen was, zeggen: Wij zijn onnutte slaven, wij hebben slechts gedaan, wat wij verplicht waren te doen.
Al zouden wij alles verrichten hetgeen God van ons vordert, dan kunnen we nog geen rechten laten gelden. Dan kunnen we nog geen enkele aanspraak maken op loon.
Misschien spreekt het beeld van de slaaf ons tegenwoordig minder aan, omdat wij de verhouding van heer en slaaf in onze maatschappij niet meer kennen. Wij kennen slechts de verhouding van werknemer en werkgever op grond van een in volkomen vrijwilligheid aangegaan contract, waarin wederzijdse plichten, maar ook rechten staan omschreven. Duidelijker is misschien voor ons het volgende beeld. Wanneer een moeder een kind enige taak opdraagt, is het niet nodig, dat zij het kind na de volbrenging van deze taak beloont. Het kind heeft slechts gedaan wat het voor zijn moeder behoort te doen. Het mag dit niet doen om er beter van te worden, maar moet dit doen uit liefde.
En als dan die moeder toch het kind beloont, is dat haar goede hart. Verplicht is zij het niet. Rechten kan het kind niet laten gelden. Verdienende waarde heeft het volbrengen van zijn taak niet.
Zo behoeft God de goede werken, waartoe Hij door Zijn genade de mens in staat stelt, niet te belonen. Hij is daartoe niet verplicht. Dat Hij het doet is enkel genade. Daarom geschiedt de beloning niet uit verdienste. Niet alle beloning behoeft uit verdienste te geschieden. In de berijming van Ps. 65 wordt gesproken van halmen, die lonen 's landmans zweet. Dat betekent allerminst, dat er in dat zweet iets verdienstelijks was. Niet om zijn zweet had de landman recht op de halmen. Maar hij mocht het als een aangename ervaring beleven, dat zijn zweet niet onbeloond werd.
In Ps. 27 : 3 heet de vrucht van de schoot een beloning. Geen gehuwd paar kan rechten laten gelden op een kind. Ouders ontvangen hun kinderen niet als een loon op dit of dat. Wanneer niettemin een kind een beloning van God aan de ouders wordt genoemd, dan heeft dit met verdiensten niets te maken. De beloning wordt ervaren als een goede gave van God en niet als iets waarop men rechten kan laten gelden. De beloning is een genadegave van God.
Daarom kan in plaats van beloning ook van erfenis worden gesproken. In hetzelfde vers van Ps. 127 worden zonen een erfdeel des Heeren genoemd. In dat woord erfdeel ligt de gedachte aan iets van grote waarde, dat men niet door eigen krachtsinspanning verworven, maar geërfd en dus ten geschenke ontvangen heeft. Bij een erfenis speelt de verdienste in het geheel geen rol. Daar zijn geheel andere factoren aan de orde.
Zo wordt naast het loon, dat Gods kinderen ontvangen, ook gesproken van de erfenis, die zij deelachtig worden (Matth. 25 : 34; 1 Petr. 1:4). Loon en erfenis zijn synoniem. Ook dit laat zien, dat bij loon niet aan enige verdienste moet worden gedacht.
Paulus herinnert de gemeente van Colosse er aan, dat zij van de Heere tot vergelding de erfenis zal ontvangen (Cal. 3 :24). Zij ontvangt als loon een erfenis.
Gods kinderen verdienen niet. Verdienen heeft Christus voor hen gedaan. Zij ontvangen uit genade een heerlijk loon, een eeuwige, zalige erfenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1962

De Wekker | 8 Pagina's

Loon naar werken (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1962

De Wekker | 8 Pagina's