Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een synodaal stuk over de uitverkiezing (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een synodaal stuk over de uitverkiezing (III)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De kerk belijdt de uitverkiezing"
Alle roem is uitgesloten!
De Gen. Synode van de Ned. Herv. Kerk spreekt uit, dat wij ons heil alleen aan Gods genade te danken hebben: „Wie het Woord „genade" in zijn diepte peilt, belijdt daarmede de verkiezing. Gods genade is immers maar niet een kracht die onze kracht ondersteunt en aanvult. Zij is evenmin een heilzame raad, waarvan de opvolging aan ons zou staan. Zij is de vrije persoonlijke gunst Gods die zich richt tot schepselen die buiten Hem door eigen schuld reddeloos verloren zouden gaan. Voor deze vrije gunst neemt God de redenen uit Zichzelf".
En verder: „Wie tot overgave aan Christus komt, prijst dan ook niet zichzelf, maar Gods Geest alleen. Geloven houdt immers in, dat wij afzien van onszelf en niets aan onszelf toeschrijven, ook ons geloof niet, maar alles aan Hem die in ons het willen en het werken bewerkt" (blz. 13).

Zo staat er veel in de Richtlijnen voor de behandeling van de leer der uitverkiezing, dat wij kunnen onderschrijven.
Alle roem is uitgesloten bij de totstandkoming van het geloof. Maar dat betekent allerminst, dat de mens „een willoos werktuig zou zijn in de hand van Gods vrijmacht". Want Hij herschept ons in Zijn verkiezende genade „opdat wij zelf zouden geloven en ons bekeren en onze verkiezing zouden bevestigen (2 Petr. 1 : 10) door een leven van werkzame liefde" (blz. 19).
Geen verkiezing omdat wij geloven maar opdat wij geloven!
De Richtlijnen willen in dit opzicht dus in de lijn van de Dordtse Leerregels blijven, die dit tegenover de Remonstranten hebben staande gehouden en zich daarvoor op de Heilige Schrift beriepen
(vgl. D. L., I, 9).
Toch is er nog wel verschil.
Deze Richtlijnen gaan meer uit van Gods verkiezend handelen in de geschiedenis en van de verkiezing als daad Gods in de tijd dan van Gods eeuwig besluit.
Onder het hoofd „Verkoren van eeuwigheid" wordt Ef. 1:4 aangehaald: Hij heeft ons immers in Christus uitverkoren vóór de grondlegging der wereld.
Dan lezen wij: „Als onze redding in het geheel niet van onszelf, maar geheel van God afhangt, dan stamt ze rechtstreeks uit de eeuwigheid. Wij belijden „de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog". De verkiezing treedt als Gods daad ons leven binnen. Maar in deze daad voltrekt zich Gods eeuwige raad. Daarin is God de beslissende en de besluitende, en Hij is dat in zijn eeuwigheid die voor, boven, na en in onze tijd is".
Het is alsof de verkiezing van eeuwigheid alleen betekent, dat de eeuwige God verkiest.
De Bijbel spreekt van „uitverkoren vóór de grondlegging der wereld" en „tevoren bestemd krachtens het voornemen Gods". God heeft de Zijnen tevoren gekend en tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon. Hun namen zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld af (Ef. 1 :4, 5 en 11, Rom. 8 : 29 en Openb. 17 : 8).
Het gaat dan om de onaantastbare werkelijkheid van Gods eeuwige raad, waarin het heil van al de Zijnen vastligt. Daarom komen allen, die bestemd zijn ten eeuwige leven, tot geloof (Hand. 13 : 48). Het is te betreuren, dat deze Schriftwoorden zo weinig doorklinken in de Richtlijnen.
Hoeveel zuiverder belijdt de kerk der Reformatie de uitverkiezing in de Dordtse Leerregels! Te denken is in dit verband aan Hoofdstuk I, 7 of aan III-IV, 10, waar het in het kort wordt samengevat: Men moet het Gode toeschrijven, Die, gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus, alzo hen ook in de tijd krachtiglijk roept, met het geloof en de bekering begiftigt en, uit de macht der duisternis verlost zijnde, tot het rijk Zijns Zoons overbrengt, opdat zij zouden verkondigen de deugden Desgenen, Die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht en opdat zij niet in zichzelf maar in de Heere zouden roemen, gelijk de apostolische schriften doorgaans (voortdurend) getuigen.

De verwerkelijking der verkiezing
Het begrip „verwerkelijking" speelt een belangrijke rol in de voorstelling van de verkiezing, die de Richtlijnen geven. Een gehele paragraaf wordt aan de verwerkelijking der verkiezing gewijd.
Het uitgangspunt is de verkiezing in Christus. Hij is het middelpunt van Gods heilsgeschiedenis en daarmede van Gods verkiezend handelen.
Belangrijk is de volgende passage: „Toen God zich in Jezus Christus met een verloren mensheid verbond, was dat zijn verkiezende genade, waarin de verkiezing der enkelingen is gegrond. In Hem ontsluit God zijn liefdehart jegens ons. In zijn komst, zijn offer en zijn opstanding, ontvangen wij de zekerheid dat God niet tegen ons, maar eeuwig vóór ons is. Zijn gehoorzaamheid en liefdesovergave als van de ware mens in onze plaats, is de grondslag voor het nieuwe en eeuwige verbond tussen God en de mens. Daarom is Christus ook de spiegel van onze verkiezing" (blz. 16).
Hier rijzen verschillende vragen. Wordt in de eerste zin aan het genadeverbond gedacht: God verbond Zich met een verloren mensheid? Of aan de Vleeswording van het Woord, omdat God Zich in Christus met een verloren mensheid verbond?
Maar is dat Zijn verkiezende genade, waarin de verkiezing gegrond is? Is de grond van de verkiezing niet Gods eeuwig welbehagen?
Er is een tendens in de Richtlijnen om zo ruim en zo universeel mogelijk over Gods verkiezende genade (verkiezend handelen, verkiezende werkzaamheid) te spreken.
De uitverkiezing is ,,een andere naam voor de genadige God zelf, die in de prediking van het Evangelie wervend en winnend op ons toekomt. In dit gebeuren verwerkelijkt zich onze verkiezing, wanneer wij ons in het geloof daaraan overgeven" (blz. 17).
Dan volgt een citaat van Calvijn, dat evenwel alleen betrekking heeft op de zekerheid van onze verkiezing. Daarvoor moeten wij bij het Woord beginnen, het evangelie geloven en op Christus zien. Maar Calvijn noemt het onjuist, wanneer men zegt, dat de verkiezing eerst dan effectief is, wanneer wij het evangelie omhelsd hebben, en dat ze daaraan haar kracht ontleent (Institutie, III, 24, 3). Waarschijnlijk duidde hij hier de opvatting van Melanchthon aan. Zijn woord moet echter ook de Hervormde Synode te denken geven!
Zij heeft blijkbaar een voorliefde voor het begrip „verwerkelijking der verkiezing".
In „Fundamenten en perspectieven van belijden" (1949) stond ook al: „Alleen in het geloof verwerkelijkt zich Gods verkiezing" (art. 9).
In de Toelichting wordt gezegd, dat wij alleen door het geloof van Gods verkiezende liefde zeker kunnen zijn. Dat is wel waar, maar verwerkelijking van de verkiezing in of door het geloof houdt meer in.
In Matth. 22 : 14 lezen wij: Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. De Richtlijnen merken daarover op: ,,Wie aan de roeping gehoorzaam is, blijkt en heet hier „uitverkoren", omdat in hem zich Gods genade verkiezend handelen verwerkelijkt. De tekst wil dus zeggen, dat onze uitverkiezing, die als nodiging tot ons kwam, zich eerst voltrekt als de beaming van geloof en gehoorzaamheid in de mens wordt gewekt" (blz. 31).
Het is niet overbodig, dat de geloofsovergave zelf ook het werk van de verkiezende God wordt genoemd (blz. 17). Wanneer dat uit het oog verloren wordt — en dat gevaar is bij deze voorstelling van de leer groter dan bij de klassiekreformatorische — komt men bij de Remonstranten terecht!
Dat bewijst de dogmatiek van Emil Brunner. Hij zegt bv., dat de Goddelijke wil het menselijk antwoord als vrije persoonlijke beslissing insluit. En omgekeerd is het slechts de vrije persoonlijke beslissing, waarin deze eeuwige bestemming verwerkelijkt wordt, in het geloof in Jezus Christus, in Wie het eeuwige Ja van God jegens mij in de tijd mij bereikt (L 343).
Maar het is bekend, dat Brunner, die zo de nadruk legt op de persoonlijke geloofsbeslissing als verwerkelijking van de verkiezing, tekort doet aan de schriftuurlijke leer, dat het geloof een gave Gods is.
Er is meer. Als de verkiezing zich alleen door het geloof verwerkelijkt in ons leven, zoals wij in de Richtlijnen lezen, hoe dan te denken over de verkiezing en zaligheid van de kinderen der gelovigen, die vroeg sterven?
Uit de gereformeerde leer van verkiezing en verbond vloeit de troost voort, waarvan gesproken wordt in de Dordtse Leerregels (I, 17).
Vanwege de sterke beklemtoning van de verwerkelijking van de verkiezing door het geloof kan dit pastorale element in de Richtlijnen echter niet tot zijn recht komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1962

De Wekker | 8 Pagina's

Een synodaal stuk over de uitverkiezing (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1962

De Wekker | 8 Pagina's