Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Synodaal stuk over de Uitverkiezing (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Synodaal stuk over de Uitverkiezing (V)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„In dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift"
Bij de beoordeling van de onlangs verschenen ,,Richtlijnen voor de behandeling van de leer der uitverkiezing" is de beslissende vraag, of de leer, die erin voorgedragen wordt, naar de Schrift is.
In het tweede hoofdstuk gaat het over inhoud en functie van de prediking der verkiezing in Oud en Nieuw Testament.
Het woord „uitverkiezing" wordt in de Bijbel niet steeds in dezelfde zin gebruikt, en het is geboden om hier wel te onderscheiden. Er is een verkiezing in ambtelijke zin, tot dienst aan God en Zijn heilsplan, en er is een verkiezing in persoonlijke zin, lot de heilrijke gemeenschap met God.
Maar deze beide mogen volstrekt niet gescheiden worden. „De verkiezing tot dienst bedoelt uiteindelijk de verkiezing tot heil, hetzij voor die mens zelf, hetzij door hem voor anderen. En de verkiezing tot heil komt tot ons langs de weg der verkiezing tot dienst die loopt langs de lijn Israël — Christus — de apostelen — de Schrift — de gemeente — de prediking. Ook sluit de verkiezing tot heil steeds mede in de verkiezing tot de dienst van de verheerlijking Gods en van het getuigenis jegens de naaste met woord en daad" (blz. 15).
In de samenvatting van wat de Schrift zegt over de uitverkiezing staat ook veel, waarmee wij ons wel verenigen kunnen.
Enkele woorden worden nog afzonderlijk besproken.
Het „welbehagen Gods" wordt een omschrijving genoemd van Gods wil tot redding van verloren mensen, met alle nadruk op het onverplichte en vrijmachtige karakter ervan. Later is de dogmatiek dit woord evenals het woord ,,raad Gods" zo gaan gebruiken, dat het zowel een verwerping als een verkiezing van eeuwigheid zou vatten. Dat spraakgebruik beschouwen de Richtlijnen als onschriftuurlijk. „Beide woorden omschrijven geheel ondubbelzinnig Gods wil tot behoud" (blz. 29, 30).
Voor de meeste teksten, waarin het woord voorkomt, geldt dit inderdaad. Maar het betekent toch ook ergens: soeverein raadsbesluit Gods (Matth. 11 : 26, Luc. 10 :21). Daarom is de kritiek van de Richtlijnen in haar algemeenheid onjuist.
Het laatste gedeelte van dit hoofdstuk over de „dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift" behandelt een aantal Schriftwoorden, die meer dan eens in verband met de verkiezing zijn misverstaan: Spr. 16 : 4, Matth. 13 : 10—13, Matth. 22 :14, Hand. 13:48, Rom. 9:11—13, 18, 1 Petr. 2 : 8, Jud. : 4 en Openb. 17:8.
Wordt hier een eeuwig besluit der verwerping geleerd?
Bij de verklaring, die ons in de Richtlijnen wordt geboden, blijft hier niets van over. Wij zullen ook moeten toegeven, dat uit bepaalde teksten wel eens teveel afgeleid is.
Maar het is soms ook de vraag, of de Gen. Synode van de Ned. Herv. Kerk werkelijk leest, wat er staat.
Zo zijn er bezwaren in te brengen tegen de exegese van het bekende woord: Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren (Matth. 22: 14).
De Richtlijnen: „De tekst wil dus zeggen, dat onze uitverkiezing die als nodiging tot ons kwam, zich eerst voltrekt als de beaming van geloof en gehoorzaamheid in de mens wordt gewekt". Even verder: „De geloofsgehoorzaamheid is allerminst een vanzelfsprekende zaak".
Op deze wijze wordt aan dit scherpe woord zijn spits ontnomen! De verklaring van Ridderbos doet er m.i. veel meer recht aan: „De roeping, d.w.z. de uitnodiging tot de zaligheid van het koninkrijk, gaat wel tot velen uit; doch in vergelijking met die velen zijn het slechts weinigen, die in hun bekering en geloof blijk geven, door God tot de beërving van de zaligheid bestemd te zijn. Het universele karakter van de heilsbedeling heft dus het particuliere karakter van de genade niet op" (Korte Verklaring).
In Matth. 22 : 14 wordt dus — allereerst tot de leidslieden van het Joodse volk — gezegd: Uw uitverkiezing is geen vanzelfsprekendheid! Dat is een ernstige waarschuwing voor het volk des verbonds.
Zeer bevreemdend is de interpretatie van Hand. 13 : 18. Wij lezen daar, dat allen, die bestemd (verordineerd) waren tot het eeuwige leven, tot geloof kwamen.
De Richtlijnen: „Het behoort tot Gods orde, verordening, bestemming, dat nu deze „allen", n.l. de zojuist genoemde heidenen, tot het heil worden geroepen. In tegenstelling tot de Joden, die als eersten voor het heil bestemd waren, kwamen al de heidenen in Antiochië wie het heil werd aangezegd, tot geloof".
Dat zij bestemd waren tot het eeuwige leven, zou alleen betekenen, dat hun het heil werd aangezegd, zoals eerst de Joden? Dat komt dus hierop neer, dat hun het evangelie werd verkondigd. Maar waarom heeft Lucas het dan zo en niet anders onder woorden gebracht?
Hand. 13 : 48 heeft een veel diepere zin: Allen, die tot het eeuwige leven verkoren waren, kwamen tot geloof. Voor de reformatorische verkiezingsleer kan men zich wel degelijk op deze tekst beroepen.
Openb. 17:8 wordt ook door de Richtlijnen in verband gebracht met de verkiezing.
Wij lezen: „Dit vers is bedoeld als een troost voor hen die onder de verdrukkingen in het geloof volharden en weigeren het beest te aanbidden. Zij mogen weten dat deze houding hun eeuwige verkiezing bewijst, gelijk de tegenstanders door hun houding buiten het heil blijken te staan. In negatieve vorm betuigt dit vers de volharding der heiligen".
Maar de tekst zegt nog meer. Er is een bepaald getal uitverkorenen — hun namen zijn bij God bekend. Zij behoren Christus toe — hun namen staan in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is (Openb. 13 : 8). Maar niet allen zijn van eeuwigheid uitverkoren — niet alle namen komen in het boek des levens voor.
Over Rom. 9 zou veel te zeggen zijn. De Richtlijnen menen, dat Paulus niet het eeuwig lot van bepaalde enkelingen, maar de plaats van het uitverkoren volk Israël in Gods heilsgeschiedenis op het oog heeft.
Men moet volgens deze opvatting een heilshistorische en geen predestinatiaanse verklaring van dit gedeelte van de Brief aan de Romeinen geven.
Maar is dit dilemma juist? Het gaat niet alleea over „Gods verkiezend en verwerpend handelen in de heilsgeschiedenis" maar ook over degenen, die delen in Gods eeuwige ontferming en de anderen, het „uitverkoren deel" en de overigen (Rom. 11 : 7). Er is een overblijfsel naar de verkiezing der genade (Rom. 11:5).
Zo is er juist op dit deel van de Richtlijnen ernstige kritiek te maken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1962

De Wekker | 8 Pagina's

Een Synodaal stuk over de Uitverkiezing (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1962

De Wekker | 8 Pagina's