Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Algemene Bijstandswet (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Algemene Bijstandswet (1)

een analyse en een standpunt

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De historie
De Tweede Kamer heeft woensdag 10 april l.l. de Algemene Bijstandswet aangenomen. Willen we een juist inzicht in deze wet ontvangen, dan moeten we hem zetten in zijn historisch verband. Want deze wet is het sluitstuk van een belangrijke ontwikkeling op dit gebied.
Deze begon in 1854, toen de armenwet van het liberale ministerie van Hall-Donker Curtius werd ingediend. Dit was een uitwerking van de bepaling in onze grondwet van 1848, die in art, 193 zegt: „Het armbestuur is een onderwerp van aanhoudende zorg der Regering, en wordt door de wet geregeld". Het uitgangspunt van de wet van 1854 was het volstrekte subsidiariteitsbeginsel. Dit wil zeggen, dat de particuliere en kerkelijke instellingen allereerst de armenverzorging op zich moeten nemen. In uiterste nood, waar geen ander hielp of helpen kan, was er dan nog de overheid. En deze overheid werkte dan op de manier van politietoezicht: men moest zien te voorkomen, dat de behoeftige niet omkwam en dat de toestand, waarin de armen verkeerden, niet uitliep op publieke ordeverstoringen. Het systeem van deze wet paste uitstekend in de liberale opvatting, welke gehele staatsonthouding leerde als het geneesmiddel tegen armoede.
De volgende stap op de ontwikkelingsweg is de armenwet van de A.R.-minister Th. Heemskerk van 1912.
Hierin is een duidelijke, principiële verandering te bespeuren. Nog steeds werd wel de overheidstaak subsidiair gezien, maar er komt een beter zicht op het geweldige probleem van de menselijke armoede. Het belang van de ondersteunde staat op de voorgrond. Overheidssteun was niet meer het voorkomen van verhongering en de zorg, dat de arme „in de maatschappijpas" bleef lopen. Men was er nu op uit de ondersteunde weer in staat te stellen zich en zijn gezin in het onderhoud te voorzien. De arme werd gezien als medemens.
Ook de mens, die armoe lijdt, is beelddrager Gods. Dit was een belangrijke vooruitgang, maar het subsidiariteitsbeginsel bleef. Een poging om de overheid een eigen recht tot ondersteuning toe te kennen bleef onbekroond.
Het derde stadium wordt nu gevormd door de Algemene Bijstandswet van minister mej. Klompé. Nieuwe situaties, en daarmee nieuwe taken en nieuwe inzichten deden zich sinds 1912 voor. Zo groeide de bijstandswet, In de praktijk verandert er niet zóveel, daar het wetsontwerp in feite vastlegt, wat een reeks van jaren al bestaande praktijk was. Niettemin is ze, vergeleken met de feitelijk verouderde Armenwet van 1912, een grote en principiële verandering. Voorheen was er geen recht op armenzorg, welke gezien werd als een gunst. Nu is het recht van de behoeftige Nederlander tegenover de overheid in deze bijstandswet geformuleerd, zonder dat er een plicht is gecreëerd. De minister zelf noemde haar wet „het sluitstuk der sociale voorzieningen". Men spreekt ook van „hét grote werkstuk van het departement van Maatschappelijk Werk".

De inhoud
Het valt op, dat met de naam „armenwet" is afgerekend. Het begrip „armenverzorging" en de aanduiding „arme" zullen uit het woordenboek van de komende samenleving verdwijnen. Het wordt nu bijstand aan hulpbehoevenden. De positie en de aanpak van de behoeftige wordt voor de overheid en maatschappelijke organen een andere dan voorheen.
Als we nader de inhoud van deze wet analyseren, stoten we op de volgende belangrijke bepalingen:
1. Het verlenen van financiële bijstand aan hen, die zelf niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien, is rechtsplicht van de overheid. Ieder behoeftige heeft voortaan, indien hij wil, recht op financiële bijstand in het noodzakelijke levensonderhoud van de zijde van de gemeente, waarin hij woonachtig is.
2. Er is voor de bijstandgerechtigde een mogelijkheid van beroep. Als een gemeente niet handelt overeenkomstig de wettelijke bepalingen, dan kan men beroep aantekenen bij gedeputeerde staten, zelfs tot de kroon toe, die dan ook het recht heeft om gemeentelijke beslissingen te vernietigen.
3. Het verhaalrecht van de overheid (recht om de bijstandsgelden terug te vorderen) is grotendeels afgeschaft. Er is geen verhaal meer op meerderjarige kinderen, wier ouders in behoeftige omstandigheden verkeren, en omgekeerd. Wel zal terugvordering plaats vinden, als er een onderhoudsplicht bij rechtelijke uitspraak is. Ook blijft het verhaal op de nalatenschap, op de echtgenoot en de gewezen echtgenoot.
4. In de plaats van de armenraden moet in elke gemeente een adviescommissie worden ingesteld. Deze commissie zal adviseren ten aanzien van het gemeentelijke bijstandsbeleid, van de uitkeringen en terugvorderingen.
5. De kerken en particuliere instellingen worden niet opzij geschoven. Naast de overheidstaak blijven er meer dan voldoende mogelijkheden over voor de kerken en particulieren om bij te springen. De bijstandswet geeft immers slechts voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan. Wat de kerken en instellingen hiernaast nog doen, mag vrijelijk geschieden tot een hoogte, die aanvaardbaar is.
6. De bijstandgerechtigde behoeft niet eerst volledig aan de grond te zitten, zijn huisje en spaarbankboekje opgegeten te hebben, voordat de overheids-bijstand wordt verleend; de hulp wordt wel duidelijk afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de persoon en het gezin, zodat ieder zijn verantwoordelijkheid houdt om zelf zoveel, als in zijn vermogen ligt, te doen tot verschaffing van levensonderhoud; voorts is de bijstandgerechtigde vrij te bepalen, waar hij wonen wil of verpleegd wil worden.

De behandeling
In de kamer is uitvoerig over de Algemene Bijstandswet gesproken. Door alle fracties. Geen wonder, want ieder is hierbij betrokken, omdat het een uiterst belangrijke zaak betrof. Er kwamen heel wat tongen los, en dit keer vooral vrouwelijke.
En toch is deze zaak niet in die algemene belangstelling van ons volk gekomen als bijvoorbeeld de mammoetwet had. Er is weinig intens beraad vooraf geweest bij de betrokken instanties. Kwam dat, omdat deze wet er op het laatste moment als het ware nog gauw doorgedrukt moest worden? Min. Klompé wilde de wet graag erdoor hebben, voor ze heenging. Maar de haast is aan de zaak zelf niet ten goede gekomen.
Gelukkig is deze wet niet „heet nieuws", dat direct geconsumeerd moet worden. Hier liggen principiële vragen, die een rustige beschouwing mogelijk en noodzakelijk maken.
De kamer had over het algemeen veel waardering voor deze wet. Ze was het van meetaf in meerderheid met de opzet van de minister eens om de bijstandsregeling op moderne leest te schoeien. Wel werd er gepoogd om het ontwerp hier en daar te verbeteren naar de mening van de afgevaardigden. Vandaar de stroom van amendementen.
De socialisten wilden, dat er meer gegeven zou worden aan behoeftigen dan „noodzakelijk" levensonderhoud, maar zij kregen het niet gedaan, dat dit „noodzakelijk" uit de wet geschrapt werd. Ook ging hun voorstel niet door om de regeling voor bepaalde groepen (zoals oorlogsslachtoffers, gerepatrieerden, blinden, invaliden e.a.) uit deze wet weg te laten en ze bij het ministerie van Sociale Zaken onder te brengen. Dit voorstel echter wantrouwde het in de bijstandswet omschreven récht op bijstand.
Het amendement om het voedingspercentage in de uitkering nog met 0,13% te verhogen werd aanvaard. Het amendement om de adviescommissies door de gemeenten te laten benoemen na overleg met de kerkelijke en particuliere organisaties op dit gebied, werd verworpen, zodat de gemeentebesturen vrij zijn de commissieleden, welke vertegenwoordigers der genoemde organisaties behoren te zijn, zonder meer zelf te benoemen. De motie om voor minder-validen een algemene regeling op korte termijn te vervaardigen, kon de meerderheid achter zich krijgen.
Van de 150 Kamerleden waren er tenslotte 5 tegen deze wet: 3 van de S.G.P. en 2 van de A.R.P.

Na deze analyse hopen we in het volgend artikel ons standpunt tegenover de Algemene Bijstandswet te formuleren.

A.(Apeldoorn), T. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1963

De Wekker | 8 Pagina's

De Algemene Bijstandswet (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1963

De Wekker | 8 Pagina's