Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus Christus - De Waarheid (20)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus Christus - De Waarheid (20)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geen Relativisme
Allereerst wil ik er op wijzen, dat Dr. Woelderink met grote nadruk spreekt over bekering (wedergeboorte) door het Woord.
Het kan ter oriëntering van betekenis geacht, dat wij eerst hierop eens de aandacht vestigen.
De les der historie, die via Woelderink ver teruggaat in het verleden der gereformeerde theologie laat ons zien, dat dogma verheldering in de bediening des Woords een vrucht moet geacht van de verlichting des Heilige Geestes, al willen velen daar niets van horen.
Het dogma is geen thesis van een filosoof, geen opinie van een kerk, geen wetenschappelijke uitspraak, maar is een Waarheid, die onder de bijzondere leiding des Heiligen Geestes, en getoetst aan het Woord van God, een weergave is van het leven van Christus voor ons en in ons. Jezus zegt van de Heilige Geest: Die zal u in al de Waarheid leiden
Wie dit aanvaardt, gelijk elke gereformeerde theoloog zal doen, moet wel nagaan, hoe vorige geslachten het dogma hebben benaderd om het gaaf en ongeschonden te bewaren in het heiligdom van Gods Waarheid.
Ik weet wel, dat velen dit niet aanvaarden, gelijk mij dezer dagen nog is gebleken, maar ik meen aan de Gereformeerde belijdenis en aan de historie der Geref. theologie verplicht te zijn dit standpunt onverzwakt te handhaven.
Laat men van mij geloven, dat ik niets liever zou zien, dan dat de weg der eenheid werd gevonden door allen, die Christus in overderfelijkheid liefhebben en dat ik de dag dankend zou groeten en de God van mijn leven in mijn avondstond zou prijzen, als de gescheurde Gereformeerde gezindheid en met name genoemd de verdeeldheid tussen de Christelijke Gereformeerde Kerken en de kerken naar art. 31 en de Gereformeerde Kerken synodaal zou opgeheven kunnen worden om met elkander niet alleen te zingen, maar het zielsdiep te ervaren:
Ai zie, hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat zonen
van 't zelfde huis, als broeders samen wonen.
Daar 't liefdevuur niet wordt verdoofd.
Echter moeten wij weten, waar wij aan toe zijn, eer dat wij met hartelijke vrijmoedigheid kunnen en mogen zeggen: deze vereniging is van den Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen.
Nu heb ik in dit verloop Woelderink genoemd, omdat deze in de laatste decenniën school gemaakt heeft en meer dan misschien menigeen vermoedt zijn voetstap ook is te ontdekken in de kerken naar art. 31.
Ik heb hier voor mij liggen het boek van Woelderink getiteld „de gevaren der doperse geestesstroming". Op blz. 49 schrijft Woelderink, dat het Woord van God nooit zonder de Geest is. Wie dit wel zou aanvaarden is naar het oordeel van Woelderink een Barthiaan, die immers zegt, dat de Bijbel eerst dan Woord Gods wordt als de Geest er door spreekt en ons daardoor aanspreekt. Woelderink meent, dat op 'deze wijze het Bijbelwoord wordt tot een dode geluidloze fluit, die alleen geluid geeft, als de fluitspeler, de H. Geest er gebruik van wil maken. Daarom moet de spreekwijze worden afgekeurd volgens welke de Geest zich bij het Woord voegt en zich met het Woord paart (cursivering van mij).
Om dit te verduidelijken wijst Woelderink er dan op, dat de Heilige Schrift zich zelf een getuigenis des Geestes noemt. Hij wijst op Hebr. 10:15 „en de Heilige Geest getuigt het ons ook" op 2 Cor. 3:8 „hoe zal niet veel meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn?"
Woelderink's conclusie is nu spoedig getrokken en hij schrijft: Juist omdat het Woord een getuigenis des Geestes is kan het Woord nooit zonder de Geest zijn, daarom is het levend en krachtig. Dit maakt de verantwoordelijkheid voor hen, tot wie Gods Woord gekomen is, zo groot. Want het Woord verwerpen en weerstaan betekent daardoor een weerstaan van de Heilige Geest. Als de Joodse Raad zich ergert aan het Evangelie, en slechts tandenknarsend het Woord Gods hoort, zegt Stefanus tot hen: „Gij, hardnekkigen en onbesneden van hart en oren, gij wederstaat altijd de Heilige Geest".
Wanneer Woelderink nu niet verder zou gaan dan slechts aan te tonen, dat Gods Woord een getuigenis des Geestes is en dat het krachtig is als een tweesnijdend scherp zwaard zouden hier weinig bedenkingen opklimmen.
Of is het niet zo, dat reeds het woord van een welsprekend redenaar ons soms zo kan aangrijpen en inspireren, dat wij aan de greep van dat machtige woord niet kunnen ontkomen? Is het niet zo, dat naarmate de menselijke geest rijker aan welsprekendheid is, ook zijn woord daarvan de weerspiegeling zal zijn?
Wij allen kennen iets van de macht van het woord! U moet er Dr. Bavinck's brochure „de Welsprekendheid" maar eens op nalezen! Het was de vrees voor de macht van het woord, die eens Philippus van Macedonië er toe dwong om alle redenaars uit de stad te verbannen. Was het niet de macht van het woord, die eens een Cicero in zijn strijd tegen Catilina en Verres met roem heeft overladen?
Wat heeft een man als Voltaire door de macht van zijn woord duizenden en duizen verleid.
Wie, zou willen ontkennen die de majesteitelijkheid van Gods Woord aanvaardt, dat Gods Woord een macht en een kracht is, zodat het de scheidingslijn durft te trekken tussen voor eeuwig verloren, of voor eeuwig behouden?
Wie ter wereld zou willen betwijfelen, dat duizenden van Gods vromen uit dat Woord van God als uit fonteinen zijn verkwikt.
Het woord van David is nog altijd aan het hart van Gods kinderen niet vreemd als hij zegt: toen ik Uw Woord heb gevonden, heb ik het opgegeten en het is mijn gehemelte zoeter geweest, dan honingzeem.
En het afscheidswoord van de grijze Simeon is nog steeds de verwachting van al Gods vromen: nu laat gij, Heere, Uw dienstknecht (Uw dienstmaagd) gaan in vrede naar Uw Woord, mijn ogen hebben Uwe zaligheid gezien.
Wanneer dus Woelderink de kracht van Gods Woord als getuigenis des Geestes benadrukt zal dit door ons steeds worden aanvaard.
Maar wat Woelderink te veel over het hoofd ziet, schuilt in het passeren van de wederbarende en herscheppende kracht des Heiligen Geestes met het Woord.
Als getuigenis des Geestes heeft het Woord een zedelijke werking op de mens, en tegen deze zedelijke werking, die een gans andere is, dan een herscheppende Godsdaad, kan de mens zich verzetten en door hardnekkig ongeloof en bijtende spot van zich wegwerpen.
Daarom is het beroep van Woelderink op Stefanus voor de joodse raad (Hand. 7:51) in dit verband zo goed als nietszeggend. Het gaat hier niet om de vernieuwing, om de levendmakende daad des Geestes, maar om een zedelijke werking des Geestes, die altijd kan worden wederstaan.
Het waren de Remonstanten, die zich steeds op Hand. 7:51 beriepen om hun standpunt te verdedigen. Wie de Remonstrantse geloofsbelijdenis heeft, moet art. 17 eens lezen. Maar ik kom later op deze Remonstrantse geloofsbelijdenis nog wel terug!
Ik lees liever Dr. Bavinck's boek „Roeping en Wedergeboorte" als hij schrijft: „Het Woord is evenmin als het sacrament een magisch middel, dat door de bovennatuurlijke ingestorte kracht de genade mededeelt" (blz. 221).
En met grote instemming haal ik hier het woord van Dr. Bavinck aan, te meer omdat hierin het ganse vraagstuk zich presenteert „Wijl het geen dode letter, maar een levend woord is, is het krachtig . . . " En toch leert diezelfde Schrift, welke aan het Woord zo grote kracht toeschrijft, aan de andere zijde even beslist en duidelijk, dat het Woord alleen niet voldoende is, dat het maar een middel is in de hand van de almachtige God.
En zeer duidelijk is het volgende woord van Dr. Bavinck: „Maar hoe men hierover ook oordelen moge, dit staat in allen gevalle vast, dat de werking des Woords wijl deze alleen een zedelijke kan zijn, bij de wedergeboorte een andere is, dan bij geloof en bekering" (cursivering van mij).
En als men nog even wil indenken de eenheid van woord en sacrament dan zou ik in dit verband nog willen wijzen op een woord van Calvijn, die in boek 4-14-9 zegt: „Verder volbrengen de sacramenten eerst dan hun werk naar behoren, wanneer de inwendige leermeester, de Geest, er bij komt, door wiens kracht alleen de harten doordrongen en de genegenheden bewogen worden en voor de sacramenten de toegang tot onze zielen openstaat".
Het lijkt mij leerzaam eens Schrift en belijdenis na te gaan.
Hier zijn schaduwkanten, die over het karakter onzer gereformeerde belijdenis beslissen.
Ik hoop het U te kunnen laten zien.

U. (Utrecht) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1964

De Wekker | 8 Pagina's

Jezus Christus - De Waarheid (20)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1964

De Wekker | 8 Pagina's