Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rectoraatsoverdracht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rectoraatsoverdracht

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De plechtigheid
Woensdag 23 september was een betekenisvolle dag voor het leven van onze Theol. Hogeschool in Apeldoorn. De nieuwe cursus begint elk jaar met de overdracht van het rectoraat. De hoogleraar, die een jaar lang rector is geweest, houdt aan het einde van zijn bestuursperiode een rede, die betrekking heeft op een onderwerp, dat het door hem gedoceerde vak raakt. Z'n laatste handeling als rector is het teken van zijn waardigheid — de rectoraatsketting — hangen om de hals van zijn door het Curatorium benoemde opvolger.
Na een vacantie van meer dan twee maanden was deze dag vorige week woensdag weer aangebroken.
Het was een prachtige herfstdag met een heerlijke zon, die het mooie Wilhelminapark op het voordeligst deed uitkomen. We mogen het wel eens zeggen dat onze Theol. Hogeschool bijzonder fraai is gelegen. Als predikanten of professoren van andere kerken eens een bezoek brengen aan ons gebouw, bewonderen ze altijd weer de fraaie omgeving, waarin ons Schoolgebouw staat.
De rectoraatsoverdracht is steeds weer een kleine gebeurtenis in de kring van de Schoolgemeenschap. Het is een officiële plechtigheid, die met een zeker decorum gepaard gaat.
In de fraaie aula hebben zich de studenten verzameld, predikanten uit de omgeving die de gebeurtenis willen meemaken of die 's middags toch een vergadering hebben, afgevaardigden van plaatselijke kerkeraden, verwanten en vrienden van de aftredende rector, belangstellenden, zo zagen we b.v. de Baptistenpredikant van Apeldoorn, ds. D. Slort, die zelf ook Oud-Testamenticus is. Het aantal studenten is hoger dan ooit tevoren. Momenteel zijn 28 studenten ingeschreven en 8 leerlingen in de voorbereidende opleiding. Totaal dus 36 jonge mannen, die zich voorbereiden op de bediening van het wondere ambt. 's Middags werd nog een broeder aangenomen als leerling van de voorbereidende opleiding: J. v.d. Vlies te Sliedrecht. Enkele jaren geleden had deze broeder reeds admissie-examen afgelegd; sindsdien heeft hij naast z'n dagelijkse werkkring gestudeerd. Voor verdere afronding van de voorbereidende studie is het nodig dat hij nu naar Apeldoorn komt, zodat 37 broeders onderwijs ontvangen — een aantal, waar we dankbaar voor zijn, al weten we dat de behoeften van de kerken groot zijn.
In de senaatskamer verzamelen zich tussen 10 uur en half elf curatoren en hoogleraren.
Als het half 11 is, kondigt de praetor van de studenten aan: hora — het is tijd. Ieder in de aula gaat staan; vanuit de senaatskamer gaat de stoet van curatoren en hoogleraren naar de aula. Op het podium nemen de dienstdoende professoren en de emeritus-hoogleraar alsmede het moderamen van het Curatorium plaats.

Opening
De samenkomst wordt geopend door de president-curator. Ds. W. Heerma van Nunspeet fungeert deze cursus van juli tot juli als zodanig. Mogen andere deputaatschappen een vaste voorzitter hebben, het Curatorium wisselt elk jaar van voorzitter. Hier acht de een de ander zo niet uitnemender dan toch even uitnemend als zichzelf. Alphabetisch is iedere curator aan de beurt het presidium waar te nemen na in het daaraan voorafgaande jaar als assessor dienst te hebben gedaan. Aan de beide Theol. Hogescholen te Kampen is de regeling anders. Daar is geen wisselend presidium. Voor beide regelingen is iets te zeggen. Gezien de vrij zware taak, die de president-curator heeft inzonderheid bij de behandeling van allerlei geestelijke zaken, waaraan hij leiding heeft te geven, is het billijk dat iedere curator op zijn beurt voor deze taak wordt gesteld. Overigens heeft iedere curator, gelijk ieder predikant en gemeentelid, z'n sterke en zwakke kanten. Democratisch is onze regeling in ieder geval; van hiërarchie is in het minst geen sprake. Het voorbeeld van classicale en synodale vergaderingen staat het Curatorium voor ogen in de zaak van het presidium.
De Nunspeter pastor, zoals te doen gebruikelijk in deze waardigheid bij deze plechtigheid in jacquet, laat zingen de verzen 3,4 en 5 uit de Morgenzang. Hij gaat voor in gebed en leest Psalm 3 en 4.
Nu de studie in deze cursus weer aanvangt, moeten we biddend beginnen en ons voor Gods aangezicht plaatsen in het besef van onze diepe onwaardigheid en totale afhankelijkheid.
De vraag uit Psalm 4: Wie zal ons het goede doen zien? is ook vandaag aktueel. In het grote wereldleven is een sterke dreiging op te merken. Er is een valse eenheidszucht; de eigenlijke waarheidsvraag wordt niet gesteld; het relativisme vreet door. De omstandigheden zijn allesbehalve rooskleurig. Naar menselijke berekening was er ook in Davids tijd geen uitkomst; er was alle reden tot ernstige bezorgdheid. Op de gestelde vraag wordt het meest positieve antwoord gegeven: Verhef Gij over ons het licht Uws aangezichts. Dit is een gebed om de gunst van zijn God. Wij zouden zeggen: het goede is de overwinning op de vijanden, maar het eigenlijk goede is het licht van Gods aangezicht.
Dit openingswoord wordt besloten met het uitspreken van de hartelijke hoop dat Gods aangezicht in gunst over onze Theol. Hogeschool in deze cursus zal lichten.
Nadat gezongen is Ps. 90:9 ontvangt prof. Oosterhoff gelegenheid tot het uitspreken van zijn rectorale rede en de overdracht van zijn rectoraat aan zijn opvolger prof. van Genderen.

De rectorale rede
Prof. Oosterhoff begint zijn rede met de opmerking, dat het een vrij algemeen aanvaarde gedachte is, dat we naast spreuken van Salomo en andere Israëlietische wijzen (Spr. 24:23) in het bijbels Spreukenboek ook woorden bezitten, die direct of indirect afkomstig zijn van heidense, buiten-Israëlietische wijsheidsleraren. Zo wordt door velen de gedachte aangehangen, die het eerst door Adolf Ermann is gelanceerd in 1924, dat de woorden in Spr. 22:17-24:22 of volgens anderen tot 23:11 ontleend zijn aan het Egyptische wijsheidsboek van Amen-emope, dat in 1888 werd ontdekt en waarvan de ontstaanstijd wordt gedateerd tussen ca. 1150 en 1000 v. Chr. Wel zou de Israëlietische spreukendichter de verzameling niet slaafs hebben afgeschreven, maar de overeenkomsten zouden toch te frappant zijn dan dat niet van samenhang kan gesproken worden.
Met een verwijzing naar een geschrift van prof. Aalders over deze materie en een werk van Duesberg wordt deze gedachte door spreker afgewezen. Beide boeken zijn onafhankelijk van elkaar ontstaan.
Vervolgens worden ook de woorden van Agur en Lemuël in de hoofdstukken 30 en 31 van het Spreukenboek in brede kring voor naar afkomst heidense spreuken gehouden. Agur en Lemuël zouden heidenen zijn geweest, wier spreuken op de een of andere wijze in ons Spreukenboek zijn terecht gekomen. Het zou een bewijs zijn van het contact dat bestaan heeft tussen Israëlietische en buiten-Israëlietische wijsheidsleraren. De beoefening van de wijsheid is immers niet een specifiek Israëlietische bezigheid geweest. Ook buiten Israël waren wijsheidsleraren en werd de wijsheid beoefend.
Deze wijsheidsleraren en wijsheidsscholen van verschillende landen en volken zouden onderling contact hebben onderhouden. Er bestond een overeenstemming tussen deze scholen in stijl en vorm der spreuken en er was een onderlinge uitwisseling van gedachten en woorden. Zo kon het gebeuren dat buiten-Israëlietische spreuken ook in Israël ingang vonden en zelfs een plaats ontvingen in een Israëlietische verzameling van spreuken.
Volgens Aalders behoeft deze opvatting niet in strijd te zijn met de inspiratie van de Heilige Schrift. Men kan de vraag stellen of deze heidense schrijvers in het formuleren en opschrijven van hun spreuken door Gods Geest zijn geïnspireerd of dat we in genoemde spreuken hebben te doen met een stukje heidense literatuur, dat oorspronkelijk valt buiten het geinspireerde Woord van God, maar eenmaal in de bijbel opgenomen tot ons komt als openbaring Gods. Aalders stelt dit laatste en voert als vergelijkingsmateriaal aan de woorden van de heidense schrijvers Aratus en Epimenides in Hand. 17:28 en Tit. 1:12.
Anderen houden Agur en Lemuël voor mensen, die wel qua afkomst heiden waren, maar later tot het Israëlietisch geloof zijn bekeerd en als zodanig hun woorden hebben gesproken en geschreven (Delitzsch, Gispen).
We stuiten op een interessant vraagstuk. Waren Agur en Lemuël heidenen? Zo ja, hoe moeten dan hun woorden worden gezien in het geheel van Gods openbaring, zoals die in heel de Schrift tot ons komt.
Voor dit vraagstuk vraagt de aftredende rector in zijn rectorale rede een ogenblik de aandacht.
Uitvoerig wordt nagegaan de opvatting bij de Joden en in de oude Christelijke kerk, waarbij Agur en Lemuël werden beschouwd als symbolische namen voor Salomo. Deze opvatting moet als onhoudbaar worden afgewezen.
Een nieuwe opvatting werd in 1844 voorgedragen door Ferdinand Hitzig. Het hebreeuwse woord massa' in Spr. 30 en 31:1, dat zich vertalen laat door „last" of „godsspraak" moet worden opgevat als de naam van een land of stam, gelegen in het Noorden van Arabië. Volgens Hitzig hebben hier Simeonieten gewoond. Agur en Lemuël waren Simeonieten.
H.F. Muehlau meende echter, dat Massa moet worden gezocht in het Over-Jordaanse in de buurt van het Haurangebergte. Hier zouden Rubenieten hebben gewoond en Agur en Lemuël zouden verwant zijn geweest aan hen.
Kuenen is niet zeker van de ligging van Massa, maar houdt Agur en Lemuël voor heidenen. Dat is sindsdien de gangbare opvatting, al zijn er allerlei variaties.
Sommigen denken aan Edomietische, anderen aan Arabische afkomst. Nog weer anderen denken aan Fenicië vanwege de verwantschap, die er bestaat tussen de spreuken van Agur en de Oegarietische literatuur.
Spreker vraagt zich af of men met deze verklaringen op de goede weg is. De gedachte, dat we bij massa' aan een land of stam moeten denken (op grond van Gen. 25:14 en 1 Kron. 1:30) mist voldoende grond. Breedvoerig staat spreker stil bij het woord massa' en meent dat de vertaling „godsspraak" hier mogelijk is. Ook in de spreuken der wijsheidsleraren werd de openbaring van God beluisterd. Niet alleen in de woorden van de wetgever of van de profeet. Ook de oude vertalingen wijzen in deze richting. De overeenkomst tussen de spreuken van Agur en de Oegarietische literatuur is louter formeel. Die overeenkomst is er, maar ligt ook wel voor de hand. Er is inderdaad uitwisseling onder de wijsheidsscholen van verschillende landen geweest. Er is bij verschil ook overeenkomst met de Babylonische en Egyptische wijsheidsliteratuur. Men kan bij Agur denken aan een Noord-Israëliet. Is het vreemd, dat de mannen van Hizkia, van wie gesproken wordt in Spr. 25:1, ook daar spreuken hebben verzameld? Ook in Noord-Israël hebben mannen geleefd, die de dienst van Jahwe zijn trouw gebleven. Prof. Oosterhoff meent, dat Agur een Israëliet is geweest en zijn spreuken niet van heidense, maar van Israëlietische afkomst zijn.
Wat Lemuël betreft ligt de zaak moeilijker. Dat hij koning is geweest van een land of stam met de naam Massa, acht spreker zonder voldoende grond, Daarom is hij ook van mening, dat de samenstellers van de Nieuwe Vertaling door het Ned. Bijbelgenootschap zich ook beter niet in hun vertaling hadden kunnen laten leiden door de algemeen gangbare opvatting, maar hadden moeten blijven bij de Hebreeuwse lezing, die b.v. ook door de Statenvertaling wordt gevolgd. Verschillende bezwaren tegen deze lezing worden door spreker afgewezen.
Men kan Lemuël niet identificeren met enige ons bekende koning van Israël of Juda. Is hij een werkelijk bestaande persoon geweest of een gefingeerde figuur en is het onderwijs, dat zijn moeder hem zou gegeven hebben, slechts een literaire inkleding, welke dient om de koningen van Israël de regels voor te houden, waarnaar zij te leven hebben? We krijgen de indruk, dat Lemuël en zijn moeder werkelijk bestaande personen zijn geweest. Was zijn moeder een Israëlietische? Van haar stammen tenslotte de bijbelse woorden en niet van haar zoon. Of is het mogelijk, dat Lemuël een Israëlietische stamvorst is geweest? Voor hen, die hem houden voor een koning van Massa, is hij ook niet meer geweest dan een stamvorst of een Arabische sjeik. Of waren Lemuël en zijn moeder beide heidenen? Dan zijn de woorden van Lemuël in Israëls spreukenverzameling opgenomen, omdat hierin een onderwijs werd vernomen, dat geheel in overeenstemming is met de religie van Israël en het geopenbaarde Woord van God. Zo kunnen de woorden van Lemuël als een massa' d.i. als een goddelijke boodschap zijn aanvaard en doorgegeven, waaraan zich te houden ook voor Israëls koningen wijsheid is. Men kan bij genoemde overeenstemming denken aan Gods Gemene Gratie (Aalders), maar een Israëlietische invloed behoeft bij voorbaat niet te worden uitgesloten.
Na het uitspreken van zijn rectorale rede geeft de aftredende rector een overzicht van de gebeurtenissen aan de Theologische Hogeschool in het afgelopen cursusjaar.
Het cursusjaar 1963-1964 overziende is er veel reden tot dankbaarheid aan Hem, die kracht gaf tot de arbeid.
Curatoren hebben met niet verflauwde ijver en liefde bij al het werk dat reeds op hun schouders ligt, de zorg voor de Theologische Hogeschool voortgezet. Wijzigingen deden zich in de afgelopen cursus in het curatorium niet voor.
Niet onvermeld mag blijven het onverwacht overlijden van de beide oud-curatoren ds. D. Henstra en ds. W.F. Laman. Dankbaar wordt het vele werk, dat ieder op eigen wijze in vroeger jaren voor onze Theol. Hogeschool gedaan heeft, herdacht.
Op donderdag 26 september van het vorig jaar werd de cursus geopend met een toespraak van de president-curator ds. I. de Bruyne en droeg prof. W. Kremer het rectoraat over met een rede over: Prediking en Ethiek. De plechtigheid mocht voor het eerst plaats vinden in de op de dag daarvoor in gebruik genomen prachtige aula van het vernieuwd Hogeschoolgebouw.
De cursus begon met 27 studenten en 7 leerlingen aan de voorbereidende afdeling. De college's konden nagenoeg zonder onderbreking worden gegeven.
Examens en tentamens werden over het algemeen met goede vrucht afgelegd. Zes studenten konden tot candidaat in de theologie worden bevorderd en beroepbaar gesteld, n.l. de heren G. Bouw, P. den Butter, J.J. de Jonge, H. van Mulligen, J. Plantinga en P. Roos, die inmiddels een beroep hebben aangenomen achtereenvolgens naar Eemdijk, Gorkum, Noordseschut, Wildervank, Rozenburg en Nijkerk.
De nieuwe cursus begint met 28 studenten en 8 leerlingen in de vooropleiding.
Opnieuw wordt met grote erkentelijkheid melding gemaakt van het werk en de toewijding van het Vrouwen-Comité, geassisteerd door zijn vele werksters. Een aanzienlijk bedrag kon op de laatstgehouden schooldag wederom worden aangeboden, n.l. ƒ 10.000,— voor de bibliotheek, ƒ 14.000,— voor de nieuwbouw en een bedrag van ƒ 3260,— voor de inrichting van de studiezaal, waaruit mag blijken de grote liefde, welke in de kerken voor de Theologische Hogeschool leeft. Ook op de schooldag zelf en in de hoge collecte, hoger dan ooit tevoren, kwam dit duidelijk tot uiting.
Dat twee oud-leerlingen van onze Hogeschool, ds. Boertien en ds. de Vuyst, de graad van doctor resp. in de literaire en de theologische wetenschap ontvingen, wordt dankbaar vermeld. We hebben naast goede pastores in onze kerken ook mannen nodig, die wetenschappelijk zijn toegerust en bekwaamd. Het is van de allergrootste betekenis dat predikanten ook nadat zij de Hogeschool hebben verlaten blijven studeren.
Dat de wetenschappelijke graad van doctor in de theologie buiten onze eigen Hogeschool moest worden behaald stemt velen tot verwondering, zo niet tot ontevredenheid. Echter hangen met deze zaak, die nog in de laatste vergadering van het curatorium een punt van bespreking heeft uitgemaakt, meer facetten en vraagstukken samen dan velen bevroeden.
Met dankbaarheid wordt melding gemaakt van de arbeid van ds. Bikker en de heer Stam en in de voorbereidende afdeling van de heer Ruiter. Tot de heer ten Hove en zijn vrouw gaat de dank uit voor de dagelijkse verzorging, die wel niet spectaculair, maar toch hoogst onmisbaar is.
Overgaande tot de laatste handeling, die van een aftredende rector wordt verwacht, n.l om zijn door het curatorium aangewezen opvolger als zodanig te installeren, richt hij zich tot prof. dr. J. van Genderen, en spreekt zijn vertrouwen uit in de toekomstige leiding. Hem het symbool van zijn waardigheid omhangend, proclameert hij, professor doctor Jan van Genderen voor het komende jaar tot rector van onze Hogeschool met de bede dat God hem en onze Hogeschool rijkelijk moge zegenen onder zijn rectoraat.

Sluiting
De rectorale rede is elk jaar weer een werkstuk, dat getuigenis aflegt van de studieresultaten van de betrokken hoogleraar. Met belangstelling werd naar deze met bezieling voorgedragen rectorale rede geluisterd. Men mag niet veronderstellen dat iedere aanwezige deze met Hebreeuws doorspekte rede heeft begrepen. Maar de bedoeling kan menigeen wel helder zijn. Prof. Oosterhoff maakte duidelijk dat we niet te spoedig moesten luisteren naar hen, die menen dat allerlei stukken uit het Oude Testament feitelijk geen vrucht zijn van bijzondere openbaring, maar onder andere volken ook voorkomen en dus resultaat zijn van de menselijke geest. De verdienste van deze rede lag in het handhaven van het openbaringskarakter van de besproken spreuken van Agur en Lemuël, die meer Israëlietisch zijn dan velen zeggen.
Het is ruim 12 uur als prof. Oosterhoff de samenkomst besluit. Staande zingen we daarna Ps. 119:9.
De stoet zet zich weer in beweging. In de senaatskamer worden handen geschud: de afgetreden rector wordt gefeliciteerd met het verleden en de nieuw geïnstalleerde rector wordt sterkte toegewenst voor de toekomst.
's Middags vergadert het Curatorium. Allerlei kleinere zaken vragen de aandacht van de verzorgers der School. Er is veel te regelen en te overleggen.
Zo gaat het wekelijkse werk aan onze Theol. Hogeschool weer beginnen: hier wordt kerkewerk verricht — werk, dat de bouw van de kerk bedoelt en daarom van zo groot belang voor haar toekomst.
Blijft aan dit werk gedurig gedenken in uw persoonlijk en gemeentelijk gebed.
Laat de collecte voor de Theol. Hogeschool iedere keer weer uw volle aandacht hebben, opdat aan verplichtingen kan worden voldaan in deze dure tijden.
Vrouwen — vergeet de busjesactie niet; blijft trouw sparen.
Kerken — vergeet de 70-jarige Theol. Hogeschool niet. Het gaat daar om uw toekomst.

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1964

De Wekker | 8 Pagina's

Rectoraatsoverdracht

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1964

De Wekker | 8 Pagina's