Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mensen des welbehagens

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mensen des welbehagens

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De uitdrukking
Het lied, dat de engelen in de kerstnacht bij de geboorte van de Heiland hebben gezongen, spreekt van „mensen des welbehagens". Althans zoals het lied wordt weergegeven o.a. in de Nieuwe Vertaling. De Oude Vertaling heeft: in de mensen een welbehagen.
Dit verschil hangt samen met de vraag of we in het engelenlied te doen hebben met twee of drie delen. In de Statenvertaling treft men de driedeling aan: Ere zij God in de hoogste hemelen (1), en vrede op aarde (2), in de mensen een welbehagen (3). De Nieuwe Vertaling daarentegen heeft een tweedeling: Ere zij God in den hoge (1) en vrede op aarde bij mensen des welbehagens (2).
Beide lezingen treft men in de Griekse handschriften aan. Blijkens de kanttekening hebben de Statenvertalers ook de laatste lezing gekend, maar ze hebben gekozen voor de eerste. Voor de driedeling dus en de vertaling: in de mensen een welbehagen. De Nieuwe Vertaling volgt de andere lezing. En zij doet dat in het voetspoor van de oudste en de beste handschriften. Het staat wel vast, dat de engelen hebben gezongen van „mensen des welbehagens".
Het is ons niet bekend in welke taal de engelen hun lied gezongen hebben. Toch wel zeer waarschijnlijk niet in het Grieks, de taal, waarin ons het lied is overgeleverd. Eerder zullen we moeten denken aan het Aramees, de taal die men in Palestina sprak in de dagen van Jezus' geboorte en dus ook de taal van de herders was. Of anders aan het Hebreeuws, de taal van het Oude Testament, die in de dagen van Jezus onder de Joden nog niet geheel onbekend was. Zij was nog altijd de taal van de bijbel en in die taal werd de bijbel ook in de synagoge voorgelezen.
In elk geval draagt het engelenlied duidelijk Hebreeuwse trekken. En deze zijn ook niet vreemd, wanneer het lied der engelen in het Aramees gezongen is, want deze taal is aan het Hebreeuws verwant. Bovendien kwam het lied tot mensen, die in de Hebreeuwse of een daaraan nauw verwante taal hadden leren denken en spreken.
Een bijzonder kenmerk van de Hebreeuwse dichtkunst is het parallelisme. De tweede regel van een Hebreeuws vers loopt parallel aan de eerste. Dat kan op verschillende manieren. Een heel mooie manier is wanneer de tweede regel evenveel woorden of groepen van woorden heeft als de eerste regel en deze woorden met die in de eerste regel op een of andere wijze in verband staan, b.v. op een andere wijze hetzelfde zeggen. B.v. Ps. 103:3: Die al - uw ongerechtigheid - vergeeft /, die al - uw krankheden - geneest /. Of Job 4:9: Door de adem - van God - vergaan zij / en door het blazen - van zijn neus - komen zij om. De tweede regel heeft evenveel woorden als de eerste en loopt daaraan parallel. Zij zeggen op een andere wijze precies hetzelfde. Maar de woorden in de tweede regel kunnen met die in de eerste regel ook een tegenstelling vormen. B.v. Spr. 15: Een zacht - antwoord - keert af - de grimmigheid /, een krenkend - woord - wekt op - de - toorn. Hier lopen zelfs vier woorden in beide regels parallel. Er zijn voorts talrijke variaties mogelijk, waarvan de Oudtestamentische poëzie menig voorbeeld geeft. Maar daar kan ik thans uit de aard der zaak niet verder op ingaan.
Het engelenlied is een tweeregelig vers, waarvan de woorden in de tweede regel aan die in de eerste parallel lopen. Het zijn telkens drie woorden of groepen van woorden: Ere zij God in den hoge. Of misschien beter vertaald: Heerlijkheid is aan God in de hoge. Er wordt niet in de eerste plaats een wens of bede door de engelen uitgesproken, maar een feit geconstateerd. Er is heerlijkheid aan God, ook al zou geen mens of engel Hem prijzen. Gods heerlijkheid is met Zijn God-zijn gegeven. Gods heerlijkheid is de openbaring en luisterrijke uitstraling van Zijn God-zijn (vgl. Ps. 8:1; Jes. 6:3 e.a.). Daarom is het beter te vertalen (en nu vertaal ik letterlijk uit het Grieks): Heerlijkheid in de hoge aan God. De tweede regel loopt daaraan parallel: op aarde vrede in de mensen des welbehagens. De parallelle verloopt hier niet in dezelfde volgorde van de woorden. Dat hoeft ook niet. Daarvan zou ik ook uit het Oude Testament voorbeelden kunnen geven. Maar duidelijk staan tegenover elkaar: Heerlijkheid en vrede, de hoge en de aarde. God en de mensen des welbehagens. De eerste regel ziet naar boven, de tweede naar beneden. De eerste zegt iets van God, de tweede van de mensen. De eerste zegt wie God is, de tweede wat de mensen ontvangen.
Dit is zo duidelijk Hebreeuwse poëzie, dat de oorspronkelijkheid vaststaat. Het woordje „en" na de eerste regel, dat daarna niet herhaald wordt, bewijst dit ook.
Ook de uitdrukking „mensen des welbehagens" is echt Hebreeuws. Maar in niet-Hebreeuwse kringen begreep men later deze uitdrukking niet meer. Men vond haar vreemd. En daaruit is de wijziging in „in mensen een welbehagen" te verklaren. Een wijziging die in het Grieks slechts wegschrapping van één s betekent. Maar daarbij verviel ook het Hebreeuwse parallelisme. Het tweeregelig vers was een drie-regelig vers geworden. Van een Hebreeuws vers was het engelenlied een Grieks vers geworden. We moeten lezen: „mensen des welbehagens".

Wie het zijn
De uitdrukking „mensen des Welbehagens" is een echt Hebreeuwse uitdrukking. We komen haar in het O.T. zo niet tegen. Maar er zijn wel parallellen. In 1 Kon. 20:42 spreekt God van „de man mijns bans", d.i. is een man, over wie God zijn banvloek heeft uitgesproken. Een „kind des doods" is een des doods schuldige, iemand, die met de dood gestraft wordt (1 Sam. 20:31). „Kinderen des toorns" zijn mensen, die onder de toorn van God liggen (Ef. 2:3), enz.
Een prachtige parallel met de uitdrukking in het engelenlied kennen we uit een van de Dode-Zee-rollen, n.l. de „Rol der Lofprijzing". In de 18de lofprijzing (kolom XI, regel 9) is sprake van „kinderen uws welbehagens". De regel luidt: „Uw barmhartigheden zijn voor alle kinderen uws welbehagens, want gij hebt hen met de raad van Uw waarheid bekend gemaakt en hun in uw wonderbare geheimenissen inzicht gegeven."
De „kinderen uws welbehagens" zijn de mensen in wie God een welbehagen heeft. We moeten hier bij „kinderen" niet denken aan wat wij in onze taal „kinderen" plegen te noemen. Het Hebreeuwse woord duidt in dit verband heel iets anders aan. „Kinderen des toorns" zijn maar niet alleen „kinderen" maar „mensen" in het algemeen op wie Gods toorn rust. „Kinderen des koninkrijks" (Matth. 8:12) zijn mensen, die in betrekking staan tot het Koninkrijk.
In de „Rol der Lofprijzingen" zijn de „kinderen uws welbehagens" zij, die door Gods Geest geleid de waarheid van de prediking van de Leraar der gerechtigheid, die in de Dode-Zee-rollen steeds zo'n grote rol speelt, erkennen.
„Mensen des welbehagens" zijn mensen in wie God een welbehagen heeft. De Roomse opvatting als zou bedoeld zijn mensen die welbehagen beoefenen, is er naast. Deze opvatting steunt op de vertaling in de Vulgata, de bijbel van de Roomse Kerk. Zij spreekt van mensen. die „van goede wille" zijn. Taalkundig kan dit.
In een uitdrukking als „mensen des welbehagens" kunnen de mensen subject, maar ook object, onderwerp of voorwerp zijn.
In de uitdrukking „man van mijn ban" is de mens object. Maar in een uitdrukking als „man van oorlog" (Joel 2:7) d.w.z. „krijgsman" is de mens subject.
Maar de uitdrukking „mensen die van goede wille zijn" is geheel in strijd met het kerstevangelie. Het gaat daarin niet om wat de mens doet, maar om wat God doet. Het gaat om Zijn genade, Zijn onverdiende gave in de kribbe van Bethlehem. En dié gave is niet afhankelijk van iets dat in de mens is. Bovendien zijn er geen mensen van goede wille, tenzij God door Zijn genade die goede wil in hen werkt. Wij bedenken van nature vijandschap tegen God (Rom. 8:7). Wij zijn van nature dood door de zonden en de misdaden (Ef. 2:10).
„Mensen des welbehagens" zijn in zichzelf zondige mensen, maar aan wie God Zijn welbehagen schenkt. De mensen zijn voorwerp van Zijn welbehagen. Dat welbehagen is Zijn ondoorgrondelijke liefde en ontferming in Jezus Christus. Van dat welbehagen Gods lezen we in het Oude Testament herhaaldelijk.
Dat welbehagen Gods schenkt verlossing (Ps. 44:4). Dat welbehagen Gods dekt de vrome als met een schild (Ps. 5:13). Dat welbehagen Gods is onveranderlijk (Ps. 30:6). (De Statenvertaling heeft in deze beide laatste gevallen „goedgunstigheid", maar er staat in het Hebreeuws „welbehagen".) Op dat welbehagen Gods doet de vrome een beroep tot zijn redding (Ps. 51:20; Ps. 106:4). In Zijn welbehagen openbaart God Zijn ontferming (Jes. 60:10). Gods welbehagen (Staten Vert. „goedgunstigheid" -) schenkt de mens rijke zegen (Deut. 33:16,23). De „tijd des welbehagens" is de tijd van Gods ontferming en verlossing (Jes. 49:8). Het „jaar van het welbehagen des HEEREN" is „het jaar" waarin God Zijn genade en vergeving schenkt (Jes. 61:2).
„Mensen des welbehagens" zijn zij aan wie God Zijn welbehagen schenkt. Die mogen delen in Zijn liefde. Zijn ontferming. Zijn redding. Zijn vergeving. Het zijn blijkens de verdere openbaring Gods in het Nieuwe Testament zij, die door het geloof komen tot de Heiland, het kind van Bethlehems kribbe, en Hem als zodanig aannemen (Joh. 1:12; 3:16).

Wat zij ontvangen
Zij ontvangen de vrede, die alle verstand te boven gaat (Pil. 4:7). Vrede op aarde voor de mensen des welbehagens, zingen de engelen.
Dit houdt een beperking in. Het lied der engelen wordt door velen gezongen als zou het betekenen vrede op aarde voor alle mensen. Maar zo is het niet. Het engelenlied brengt scheiding aan. De vrede is alleen voor hen, aan wie God Zijn welbehagen schenkt. En God schenkt Zijn welbehagen in Christus. Buiten Christus is er geen vrede. Die aan Christus voorbijgaat, kan geen vrede verwachten. De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede (Jes. 57:21).
En de vrede, waarvan de engelen zingen, is maar niet slechts de afwezigheid van oorlog. Dat houdt zij ook in (Jes. 2:4; 11:9). Maar vrede is in de Schrift meer dan dat. Zij is het inbegrip van alle heil en verlossing. Zij is primair de vrede tussen God en mens door Jezus Christus (Rom. 5:1). Christus herstelt de vrede. Of beter gezegd: God herstelt de vrede in Christus (2 Cor. 5:19vv.). De straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem (Jes. 53:5).
En die vrede komt niet slechts eenmaal. Die vrede is er reeds. Vrede op aarde. Voor de mensen des Welbehagens. Door het geloof in Christus.
Heerlijkheid is aan God!

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 december 1964

De Wekker | 8 Pagina's

Mensen des welbehagens

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 december 1964

De Wekker | 8 Pagina's