Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leer en praktijk (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leer en praktijk (I)

Het ambt der gelovigen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

I. Opdracht en dienst.
Het staan in de dienst des Heeren is de hoogste eer, die een mens verleend kan worden! Dat de eeuwige God, die van mensenhand niet behoeft gediend te worden alsof Hij iets van ons nodig had. Zich toch door mensen wil laten dienen is alleen een bewijs van Zijn grote liefde jegens ons.
Het is geen vanzelfsprekende zaak, maar een wonder van Zijn genade, dat de Heere ons, jong of oud, roept tot Zijn dienst.
Wanneer we een dienstbetrekking innemen in het maatschappelijk leven en een bepaalde positie bekleden, dan zullen we, als we mensen van karakter zijn, alles doen om de verantwoordelijkheid te kunnen dragen, die uit de ons verleende opdracht voortvloeit.
Hoe kan het dan toch bestaan, dat we in de dienst des Heeren het niet zo nauw nemen met de opdracht en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheid tegenover Hem, die ons in Zijn dienst wil nemen?
Christenen zijn van adel! En . . . . adeldom verplicht!
Al weten we, dat de christen-naam ernstig gedevalueerd is, zodat allen die in een christenland wonen, nog een zeker christelijk levenspatroon aanhouden en niet uitgesproken „heiden" willen zijn, deze naam dragen, als belijdende christenen zullen we goed doen ons steeds te herinneren, wat we leren op grond van de Schrift over de rijkdom en de verantwoordelijkheden van het christen-zijn!
„Maar waarom wordt gij een christen genaamd?"
„Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus en alzo Zijner zalving deelachtig ben".
Dat is maar niet iets, dat natuurlijk vanzelf spreekt in ons leven.
Hier is het wonder van Gods herscheppende en levensvernieuwende genade, die van een van God vervreemde zondaar, die moedwillig zijn diensten aangeboden heeft, tegen God, aan satan, een levend lid van Christus maakt en hem doet delen in de adeldom van de Geest. Deze geestelijke adel, dit uit-God-geboren-zijn, legt grote verplichtingen op!
We belijden: „opdat ik Zijn Naam belijde en mijzelf tot een levend dankoffer Hem offere en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en de duivel strijde en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere" (H.C. 12/32).
Reeds eerder zagen we, in een vorige serie artikelen onder dit hoofd, dat Gods herscheppend werk in de zondaar, niet anders bedoelt dan zondige mensen, die het beeld Gods kwijt zijn, weer te herstellen tot beelddragers Gods.
Dat herstelde beeld, waardoor Gods kinderen weer op hun Vader gaan lijken en zij het beeld van de Zoon gelijkvormig worden, bestond zo zagen we in het drievoudig ambt: het profeet, priester en koning zijn.
God maakt Zich hier in dit leven, door de levensvernieuwende kracht van de Geest, weer een koninklijk priesterdom, een heilig, een verkregen volk, opdat gij zoudt verkondigen de deugden desgene, die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht (1 Petr. 2:9).
Christen zijn, dat is de zalving van Christus de grote Profeet en Leraar, de enige Hogepriester en eeuwige Koning, deelachtig zijn.
God neemt zondaren, die buiten het heiligdom van Zijn gemeenschap zwerven en nimmer zullen kunnen ingaan door eigen deugd of werk in Zijn tegenwoordigheid, weer in dienst. Die dienst des Heeren, die een liefde-dienst is, is de vreugde, het hoogste verlangen, het heilig ideaal van allen die Hem vrezen.
Een christen is dan ook niet een mens die, omdat hij dan „toch nog wel ergens aan doet" zelf de dienst wil uitmaken.
De echte vreze des Heeren kenmerkt zich in gehoorzaamheid en is bang voor elke vorm van eigenwillige godsdienst.
In dienst van de levende God, tot welke eer Hij mensen roept, maken niet wij, maar maakt God de dienst uit!
God geeft ons de opdracht. Hij verleent ons door Zijn Geest de gaven en vraagt rekenschap van ons rentmeesterschap.
Ieder die door genade de Heere leert dienen, draagt dan ook verantwoordelijkheid. Hij of zij is mede verantwoordelijk voor de eer des Heeren in deze wereld, hij heeft de Naam van Zijn God en Koning hoog te houden. Hij of zij draagt verantwoordelijkheid voor de handhaving van de Waarheid Gods in Christus Jezus, voor het welzijn van het leven van Christus' kerk, voor het heil van de naaste die God op zijn weg brengt, voor de komst en de openbaring van het Koninkrijk.
God houdt er in Zijn dienst geen dwangarbeiders op na — al kan Hij ondanks hun eigen bedoelen en streven, mensen gebruiken tot volvoering van Zijn Raad (Farao, Saul, Kores, Judas etc). Hij wil uit liefde gediend worden.
Maar in die dienst des Heeren, dat is de gedurige strijd tegen alle macht van satans' wereld en eigen vlees, voor het overwinnend Koninkrijk, zijn ook geen werklozen en geen geestelijke renteniers.
De Heere vraagt geestelijke activiteit, geloofsactiviteit, de inzet van onze hele persoon om Hem lief te hebben met heel ons hart, heel onze ziel, geheel ons verstand en al onze kracht.
Hij maakt allen die door het geloof uit genade in Christus leren leven, Zijner zalving deelachtig en zet ons allen in het ambt, het ambt der gelovigen, dat volvoering van Zijn opdracht, verantwoordelijke dienst inhoudt, waarvan Hij rechtens rekenschap vraagt.
Gij zijt duur gekocht, zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en uw geest welke Godes zijn!
En wat is nu de praktijk?
Als we dit erkennende de praktijk van deze ambtelijke dienst in het persoonlijk leven der gelovigen zien dan klemt de vraag: wat komt er in mijn leven van deze hoge opdracht, van deze rijke dienst, van dit profeet-, priester- en koning-zijn terecht?
Het kon wel eens zijn, dat veel kritiek op anderen, veel aanmerkingen op de kerk en de gemeente waarin wij leven en mogen dienen, veel klachten over vervlakking en veruitwendiging, op ons eigen hoofd neerkomen als we nader hierover gaan denken. Zeker het is niet gemakkelijk om in de wereld van nù God te dienen, zoals Hij dat van ons vraagt.
Maar dat was het in de wereld van vroeger net zo min en zal het in de wereld van morgen ook niet zijn. Maar wat voor u die van harte begeert de Heere te dienen en voor Hem te leven hetzelfde blijft, dat is de trouw van Zijn belofte: Zo iemand wijsheid ontbreekt, dat hij ze van Mij begere, die mildelijk geef en niet verwijt, zegt de Heere!

R. (Rotterdam) de B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1965

De Wekker | 8 Pagina's

Leer en praktijk (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1965

De Wekker | 8 Pagina's