Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Oud en nieuw verbond (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Oud en nieuw verbond (IV)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een belangrijk punt in de bestrijding van Aalders door de Vuyst is, zoals we de vorige maal zagen, zijn interpretatie van de woorden in Jer. 31:33: „Ik. zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven".
Volgens de Vuyst wijst dit niet, zoals Aalders wil, op de levendmaking van de mens uit de dood in zonden en misdaden, zijn geestelijke vernieuwing en wederbaring des harten, maar bedoelen genoemde woorden te zeggen, dat Jahwe het volk zijn wet zal inprenten, zoals een onderwijzer op school zijn leerlingen de lessen inprent. Deze hamert ze er door gedurige herhaling in. Dat behoeft nog niet te betekenen, dat die leerlingen die lessen in zich opnemen. Ze kunnen nog wel zakken voor hun examen. Maar de bedoeling was toch wel dat ze zouden slagen.
Zo zou God met de woorden in Jer. 31:33 bedoelen, dat Hij Israël de wetten inprent. Of ze er naar zullen doen is een andere zaak. Natuurlijk is dat wel de bedoeling van het inprenten. Daarom hebben de woorden in Jer. 31:33 ook wel iets te maken met de vernieuwing des harten en de wederbarende werking van de Heilige Geest. Het inprenten is daar zelfs op gericht. Maar het behoeft dat op zichzelf („impliciet") nog niet in te houden. Wanneer Jahwe zegt: „Ik zal hun Mijn wetten inprenten", doelt Hij niet op de radicale levensvernieuwing van het oude bondsvolk, ook niet impliciet, alsof het inprenten zonder meer beslissend zou zijn voor die radicale levensvernieuwing" (blz. 152).
Deze uitleg betekent inderdaad het wegslaan van een van de voornaamste pijlers onder Aalders' beschouwing van het nieuwe verbond.
Maar of deze uitleg van de Vuyst juist is? Ik geloof van niet. Ik heb haar ernstig overwogen, maar kan er niet met meegaan.
En wel om een drietal redenen.
In de eerste plaats geloof ik, dat in de uitleg van de Vuyst e.a. te weinig rekening wordt gehouden met de bijbelse betekenis van het woord hart. Er wordt teveel gedacht en geredeneerd vanuit onze westerse opvatting.
In de bijbel is het hart het centrum van het hele leven. Wat in het hart is, komt in heel het leven openbaar. Daarom waarschuwt de wijsheidsleraar het hart te behoeden boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de oorsprongen des levens (Spr. 4:23). In 2 Kon. 12:4 is sprake van „al het geld, dat opkomt in het hart van ieder om te brengen in het huis des Heeren". Een eigenaardige uitdrukking, die wij in het Nederlands moeilijk zo kunnen gebruiken. Maar in het Hebreeuws kan dit, omdat geld, dat opkomt in het hart, ook metterdaad gegeven wordt. En als in Jer. 51:50 tot het volk gezegd wordt, dat Jeruzalem in het hart moet opkomen, betekent dat niet slechts dat ze aan Jeruzalem moeten denken, maar dat ze daardoor hun hele leven moeten laten bepalen.
In Ps. 73:7 wordt gezegd, dat het hart der goddelozen overloopt van boze plannen, want het komt in hun daden openbaar. Wat in het hart is, blijft niet verborgen. Maar wanneer Jahwe Zijn vrees in het hart legt, komt dat niet minder openbaar. Want dan zal het volk Hem metterdaad vrezen en van Hem niet afwijken (Jer. 32:40).
Ook in de door de Vuyst aangehaalde Schriftplaatsen heeft het hart deze betekenis.
Wanneer de spreukendichter tot zijn leerling van zijn onderwijzing zegt: „schrijf ze op de tafel van uw hart", dan wil hij niet slechts „zijn leerling bewegen, om het ontvangen onderricht zo in zich op te nemen, dat het hem voortdurend bijblijft en zijn leven beheerst" (blz. 141), maar bedoelt hij, dat deze ook metterdaad die onderwijzing in zijn leven realiseert. Het onderwijs van de leraar moet in het leven van de leerling tot openbaring komen. Daarom moet deze het opnemen in zijn hart en moet het onderwijs daar als het ware geschreven staan.
Hetzelfde geldt in Spr. 3:3 van de liefde en de trouw, die ook op de tafel van het hart moeten geschreven worden. Dit betekent meer dan de kanttekening op de Statenvert. zegt, dat ze nooit uit de „memorie„ mogen vergaan. Ze moeten van het hart uit worden betracht. „Het bewijzen van liefde en trouw moet het uitleven der persoonlijkheid zijn" (Gispen). Het hele leven moet liefde en trouw openbaren.
En wanneer in Jer. 17:1 gesproken wordt van de zonde van Juda, die geschreven staat met ijzeren stift, gegrift met diamanten spits in de tafel van hun hart, dan wil dit wel zeggen, „dat Juda's hart het in toorn gedenken aan Juda's zonde levend houdt bij de HEERE" (de Vuyst, blz. 141), maar toch ook dat de zonde van Juda een diep ingegrifte zaak in het hart is, waaruit heel het zondige leven voortkomt.
Het geschreven staan van het werk der wet in de harten der heidenen (Rom. 2:15), houdt meer in dan „ingeprent zijn" (de Vuyst, blz. 141). Zij staan geschreven: „in hun binnenste innerlijk, vanwaar heel hun leven uitgaat en beheescht wordt" (Greijdanus).
In 2 Kor. 3:2,3 vergelijkt Paulus de gemeente van Korinthe met een aanbevelingsbrief, waarvan hij zegt: „Onze brief zijn gij, geschreven in onze harten, kenbaar en leesbaar voor alle mensen". Volgens de Vuyst ziet dit „kenbaar en leesbaar voor alle mensen" „op met een aanbevelingsbrief vergeleken gemeente van Korinthe zoals deze in „de werkelijkheid" bestaat, het „geschreven in onze harten" op de met een aanbevelingsbrief vergeleken gemeente van Korinthe zoals deze in „onze harten" leeft" (blz. 141). Met instemming haalt hij een woord van Pop aan: „Paulus hoeft slechts zijn hart te raadplegen om te zien, welk een heerlijke vrucht zijn apostolaat heeft gehad. Want in zijn hart is deze gemeente aanwezig; zij heeft daar voorgoed een plaats gekregen".
Maar Paulus twijfelt zelf niet aan de echtheid van zijn apostolaat. Hij heeft geen aanbevelingsbrief nodig. Maar zijn vijanden doen dat en die vragen naar zijn aanbevelingsbrieven. Hij heeft een aanbevelingsbrief. Dat is de gemeente van Korinthe. En die staat geschreven in zijn hart, kenbaar en leesbaar voor alle mensen. Het „geschreven in onze harten" en het „kenbaar en leesbaar voor alle mensen" mag niet van elkaar gescheiden worden zoals de Vuyst doet.
Men kan de vraag stellen wat buitenstaanders hebben aan een brief, die alleen maar in het hart van Paulus geschreven staat. Wel, wat in het hart is komt openbaar. Daarom is die brief kenbaar en leesbaar voor alle mensen. Dat de gemeente van Korinthe Paulus in het hart geschreven staat, is voor alle mensen openbaar. Want men kan dit weten uit zijn liefde, zijn ijver, zijn offers, zijn gebed en heel zijn werk voor de gemeente.
Er is verschil naar mijn gedachte tussen vers 2 en 3. Vers 2 zegt dat de gemeente van Korinthe een aanbevelingsbrief is, geschreven in het hart van Paulus. Vers 3 dat de gemeente een brief is, geschreven in eigen hart, „niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten". De verbinding van vs. 2 en 3 door het voegwoord „daar", zoals de N.V. doet, en ook de Vuyst, lijkt mij onjuist en vindt ook in het Grieks geen steun. In vers 3 spreekt Paulus op een andere wijze over de gemeente van Korinthe als zijn aanbevelingsbrief dan in vers 2. Maar ook hier betekent het geschreven in het hart, dat de gemeente van Korinthe als een brief van Christus openbaar wordt.
De woorden in 2 Kor. 3:3 gaan terug op Jer. 31. De gemeente van Korinthe openbaart het werk van de Heilige Geest.
Als God Zijn wet de mensen in het hart schrijft, dan betekent dat maar niet dat Hij ze inprent. Maar Hij schrijft ze zó in het hart der mensen, dat deze naar Zijn wet gaan leven. In het oude verbond bleef over het algemeen de wet iets, dat buiten de mens bleef staan, geschreven op stenen tafelen. Maar nu gaat God de wet in het hart schrijven. Die wet wordt een innerlijk, geestelijk bezit van de mens, waardoor de mens nu ook naar Gods wet leert leven. Wat in het hart is, komt in het leven openbaar.
Ik meen dus dat de uitdrukking in Jer. 31:33 wel terdege te maken heeft met een geestelijke, innerlijke vernieuwing van de mens. Mijn twee andere argumenten moet ik voor een volgend artikel bewaren.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1965

De Wekker | 8 Pagina's

Oud en nieuw verbond (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1965

De Wekker | 8 Pagina's