Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gereformeerde vroomheid (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gereformeerde vroomheid (III)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het vierde en laatste artikel in de serie over bovengenoemd onderwerp, die Prof. C. Veenhof in „Opbouw" publiceert, beschrijft nog een paar aspecten van deze vroomheid. Allereerst de band aan Christus en daarna de betekenis van het dienen.

Uit wat we zoeven opmerken omtrent het woord en het daarmee corresponderende geloven dringt zich als vanzelf een ander aspect van de vroomheid aan ons op.
We hoorden immers, dat het woord, dat God in deze wereld tot de mensen richt naar zijn eigenlijke aard of natuur een genadewoord, een heilswoord is. Dat het als een „kracht Gods tot behoud" in deze wereld uitgaat. Daaruit volgt, dat we door dat woord — en dan via het geloven waardoor dat woord in ons hart indringt en daar gaat wonen en werken — deel krijgen aan de genade Gods die in Christus wordt geopenbaard. Daar deze dingen nu zo zijn, behoort het ook tot het wezen van de vroomheid welke uit het geloven wordt geboren, dat ze is een leven uit Gods genade, een deel hebben in Christus, kortom een rusten in en leven uit de verlossing welke God in Christus aan de zondaren schenkt. En dan zo, dat die verlossing steeds weer in het woord gegrepen en ontvangen, en door het geloof aangenomen, bezeten en genoten wordt.
Het is nodig vooral dit aspect van de vroomheid in grote klaarheid te zien. Want wij hebben daarin ongetwijfeld met het hart ervan te doen.
We moeten eruit leven, het moet ons vlees en bloed geworden zijn, dat het God behaagt het heil, de verlossing, die Christus Jezus voor ons verwierf door de Heilige Geest in het woord der Schrift naar ons toe te laten dragen. Het gaat in dat heil en die verlossing immers niet om dingen, om zaken. De vergeving der zonden, de heiliging, het eeuwige leven, de zaligheid zijn niet een reeks afzonderlijke, geestelijke „geschenken", die we zonder meer kunnen krijgen en bezitten. Neen, het gaat in de verlossing om Jezus Christus, om de levende Heiland. Hij is de vergeving der zonden, de gerechtigheid, de heiligheid en de volkomen verlossing. Die zijn „in Hem". Die is Hij. En die „hebben" we dan ook alleen in zoverre we Hem „hebben". Daarom komt het er op aan, dat we deel hebben aan Jezus Christus, dat er een persoonlijke band wordt gelegd tussen Hem en ons, ons en Hem. Het komt er op aan, dat we ranken zijn van de wijnstok die Hij is. Het komt er op aan, dat Hij in ons is en wij in Hem. Welnu deze wonderlijke, unieke, persoonlijke band aan Zichzelf geeft Christus door het woord dat Hij door de Heilige Geest tot ons spreekt en in ons laat doordringen. Daarom is het woord een kracht Gods tot behoud, een zaad der wedergeboorte, een spijze der ziel. Daarom is het geloof uit het gehoor. Daarom zegt Paulus dat de gelovigen de Heilige Geest hebben ontvangen door de prediking des geloofs en dat het God behaagt de mensen zalig te maken door de prediking!
Het zijn weer de reformatoren geweest, die deze orde Gods met verbluffende klaarheid hebben gezien en gepredikt. Calvijn predikt het overal in zijn machtig oeuvre, dat Jezus Christus ons in het Evangelie, en daarin alléén, wordt aangeboden; dat de Heiland ons door zijn Woord z'n schatkameren opent; dat we de genadige aanneming tot kind en de opstanding uit de doden uit het woord ontvangen. Niet één druppel gerechtigheid, leven of enig ander goed, zo verzekert hij, is voor ons beschikbaar dan voor zover God ons die in zijn woord aanbiedt. Kortom: het woord is de band waarmee God ons aan zich verbindt. Het staat tussen God en ons in om zijn goedheid en ónze zaligheid door een onvernietigbare band aan elkaar te verbinden.
Deze prediking van het woord en het geloof als de weg waarlangs, het middel waardoor, de wijze waarop we deel krijgen aan de verlossing in Christus staat diametraal tegenover de neiging van ons hart en de wijsheid der wereld. Want deze prediking roept het met alle macht uit, dat de verlossing geheel en alleen het werk is van Gods genade; dat daarin werkelijk niets is van de mens; dat ze ten volle, geheel en alleen, uit God en door God is. De verlossing is voor de volle honderd procent geschenk van Gods genade. God bracht die geheel en alleen tot stand. En Hij draagt die in het woord dat de Heilige Geest tot ons spreekt naar ons toe. Hij geeft er ons deel aan in de weg van het geloof, dat de Heilige Geest door het woord in onze harten werkt en dat omgekeerd alleen in dat woord rust en daaruit leeft.
En in de weg van woord en geloof ontvangen we niet alleen het heil in Christus, maar ook de zekerheid dat we daaraan deel hebben. Want het woord waardoor we dat heil deelachtig worden is het woord Gods. Hij spreekt het. En in dezelfde mate als dat voor ons leeft geven we ons daaraan gewonnen. We geven dan de strijd tegen dat woord op. We dúrven het niet meer tegenspreken. We worden er door overwonnen. Gij hebt mij overreed, HEERE en ik heb mij laten overreden, roept Jeremia. Gij zijt mij te sterk geweest en hebt overmocht. Zeker dat geschiedt onder allerlei strijd, moeite, twijfel, aanvechting. Maar ten slotte overwint God met zijn woord in de zijnen, telkens weer. En het geloven dat zo in ons leven komt is niets anders dan ja-zeggen tegen God en zijn genadewoord. Het is Hem niet tot een leugenaar durven maken. Het is Hem verzegelen als de Waarachtige. Het is wéten, dat we onrein zijn — en nochtans gewassen zijn in Christus' bloed. Het is er diep van overtuigd zijn dat we schuldig voor God staan — en nochtans rechtvaardig zijn voor zijn aangezicht. Het is onszelf als strafwaardig kennen zo radicaal en totaal, dat we de eeuwige verdoemenis verdienen en nochtans bij God gerekend worden als hadden we nooit enige zonde gekend of gedaan, ja, als hadden we zelf alle gerechtigheid volbracht, die Christus voor ons volbracht heeft! Kortom geloven is het weten, dat we peccator, zondaar zijn, radicaal boos en verdorven — en toch en tegelijk Justus zijn, een rechtvaardig, een volkomen rechtvaardige in Jezus Christus onzen Heer.
Zie dit gelóven in Gods genade in Christus, dat zó geloven daarin is een tweede en ongetwijfeld ook het centrale moment in de vroomheid, die met de liefde Gods onlosmakelijk is verbonden, eerbied voor de Almachtige.
Ik moge nu nog op één aspect van de vroomheid wijzen. Het is zonder meer duidelijk welk dat zal zijn. Als vroomheid inderdaad de met de liefde tot God verbonden eerbied voor God is, dan behoort het ook tot het wezen daarvan, dat we de levende God, onze Heere, met alles wat we zijn en hebben dienen.
In dit aspect van de vroomheid opent zich voor ons een bijna oneindig perspectief. Want het dienen van God raakt het mensenleven in al zijn facetten en situaties, individueel en in alle vormen van menselijk samenleven. In het tekenen van dit aspect moeten we ons dus wel zeer beperken. Dat moet ongetwijfeld vanwege het zeer vele dat zich hier aan ons voordoet. Maar doet moet ook, en zelfs in de éérste plaats, krachtens de aard van het door ons in behandeling genomen thema. De vroomheid doorstraalt en doorgloeit wel als het goed is heel het leven, maar zij raakt toch in eerster instantie het centrum van ons bestaan. Zij is de grondleggende en dominerende gesteldheid van ons hart tegenover God.
Daarom moge ik beginnen met er op te wijzen, dat het dienen van God zoals dat bij het bezien van de vroomheid in ons gezichtsveld komt naar zijn diepste wezen liefde is. O ja, ik weet het óók wel; er wordt met de liefde, ook in de christelijke wereld, dikwijls een gevaarlijk en soms zelfs frivool spel gespeeld. Vaak wordt liefde genoemd wat niets anders is als camouflage van ontrouw in de strijd welke de HEERE van ons vraagt. Of ze is de schone façade voor een ontstellend en door en door liefdeloos verachten van Gods waarheid. Ook noemt men liefde wat niets anders is dan het overbruggen van kloven, welke God zelf geslagen heeft, of het elimineren van een vijandschap, welke door God zelf werd gesteld. In zo'n situatie kan men soms bang worden om over liefde te spreken. Maar — aan zulk een vrees moeten we toch nooit toegeven. Ze is openbaring van een reactie-houding welke steeds zondig en gevaarlijk is.
En daarom poneren we met alle kracht en ernst, dat naast de kennis van zonde en schuld en het leven uit Gods genade de liefde een dominerend aspect van de vroomheid is.
Deze liefde nu is radicaal en totalitair. Ze is radicaal, omdat ze in het hart is verankerd en totalitair, omdat niets in het leven buiten haar invloedssfeer mag blijven. Deze liefde is voorts de volkomen antithese van een wettische levenshouding. Het is geheel in strijd met haar aard het leven te binden aan een stel regels en voorschriften. Men heeft er wel eens op gewezen, dat naarmate de openbaring Gods voortschrijdt, Gods geboden en verordeningen eenvoudiger worden. En dat is ook inderdaad zo. De vele regels en bepalingen, welke in de mozaïsche wetten waren geformuleerd, lossen zich op in de tien geboden van de twee stenen tafelen. Maar deze worden weer gereduceerd tot één gebod, één zaak, één woord, namelijk de liefde. Zeker, we horen ons toeroepen: Hebt God lief én de naaste. Maar we moeten nooit vergeten, dat in dit woord uiteindelijk toch maar één liefde van ons wordt gevraagd. Want we zullen onze naasten liefhebben om Gods wil. We zullen in onze naaste alléén God liefhebben! En terwijl in de wereld van het Nieuwe Testament de farizeesche godsdienstigheid de regels en de voorschriften tot in het absurde vermenigvuldigt, horen we ons in het Nieuwe Testament met steeds toenemende kracht en duidelijkheid toeroepen: Heb lief! Heb nooit anders dan lief! Heb nooit anders dan volkomen lief! Want liefde, alleen liefde is de vervulling der wet!
Wanneer we nu over de liefde als wezenselement van de vroomheid spreken moet het ons niet ontgaan, welke gestalte deze liefde naar Gods wil in deze wereld vertonen moet. Pas zo krijgt het gebod der liefde zijn volle concreetheid.
Onze Heiland heeft deze gestalte der liefde op indrukwekkende wijze geopenbaard. Hij heeft die namelijk niet slechts in woorden aangeduid, maar haar voor alles in een daad verwerkelijkt en zichtbaar gemaakt.
Men kent de geschiedenis. Als Jezus Christus Zich aan de voet van het kruis reeds als het offer voor de zonde der wereld aan zijn discipelen in het eerste Avondmaal wegschenkt, openbaart zich onder de discipelen de oerzonde der mensen in brutale vorm. De discipelen gaan namelijk twisten over de vraag wie onder hen de meeste is. Onze Heiland reageert daarop zo, dat we beseffen dat Hij in die twist een demonisch kwaad op Zich af ziet komen. Maar Hij doet dan nog meer. Hij stelt namelijk een dáád. Want Hij maakt zich tot slaaf. Neen, Hij doet niet maar zoals een slaaf gewoonlijk doet. Neen, Hij wordt een slaaf. En dan en zo is Hij een slaaf. Hij is dat in het rondkruipen aan de voeten van de discipelen om hen de voeten te wassen. Dat is verbijsterend. Want hier is de Zone Gods, de Heilige, Die alléén géén zonde heeft; Die alléén gelijk heeft terwijl allen tegenover Hem ongelijk hebben; Die het volle recht aan zijn zijde heeft terwijl allen onrechtvaardig zijn. En Hij gaat nu onder hen staan en leven en werken. Hij neemt de laagste, de meest verachte, plaats in onder de mensenkinderen. In volle werkelijkheid. Met de laatste ernst. Midden in een wereld, die het uitroept: „Hoe kan een mens die dient ooit gelukkig zijn?" en: „Wij hebben nog nooit iemand gediend!" wordt de Heiland in verschrikkelijke werkelijkheid aller slaaf!
En zo in en door deze daad — kan het ooit directer, concreter, meer exestentieel? — heeft Jezus Christus de nieuwe levensorde van zijn rijk geopenbaard, voorgeleefd, geïnitieerd en aan de zijnen als de enig goede, de enig mogelijke levensvorm en levenshouding voorgehouden. En een christen is nu alleen hij, die deze gestalte heeft en vertoont. Christenen zijn alleen zij in wie déze Christus gestalte kreeg, déze Christus, de Christus aan de voeten der zijnen.
Wat nu dat dienen in concreto inhoudt, wel dat licht uit heel de Schrift voor ons op. We zien het op indrukwekkende wijze in een man als Paulus, die het voor God uitroept, dat hij wel voor eeuwig verdoemd wil zijn als de Joden, die hem rusteloos haten, vervolgen, martelen, maar behouden worden. En die als vlak voor zijn marteldood alle broeders hem verlaten tot God bidt: Het worde hun niet toegerekend. Dienen is voorts: het innerlijk los zijn van alles wat tot deze wereld behoort: van man, vrouw, kind; van positie, geld, eer; ja van leven en dood. En dan zó los dat men naar waarheid zeggen kan: Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U mijn God en mijn Heiland lust mij ook niets op aarde.
Dienen omvat ook het permanent zichzelf verloochenen. Dat is het ononderbroken „neen" zeggen tegen zich zelf, en het naar waarheid in Christus zijn levenscentrum, zijn levensgronden levensdoel zoeken en vinden.
Dienen is het leven uit Hem, om Hem, door Hem, voor Hem, naar Hem toe. Het is daarom en zo ook het dienen van en in de kerk van onze Heer Jezus Christus, de kerk, welke Hij kocht met Zijn bloed en met al haar ellendigheden ononderbroken draagt in Zijn wonderbaarlijke trouw. Het is een liefhebbend dienen van de broeders ook al zijn dat nare, geborneerde, eigengereide wezens en al brengt ons dat dienen niets dan moeite, ondank, lijden en teleurstelling. Dienen is eveneens een rusteloos afwijzen van „deze wereld", van de wereld zoals ze reilt en zeilt, van de wereld, die geladen, doorgloeid is van demonische energie en alle machten, die van politiek en kapitaal, van arbeid en cultuur, van propaganda en ontspanning samenbundelt en organiseert tot één machtig apparaat in een wanhopige, totalitaire — gelukkig ook uitzichtloze! — strijd tegen het koninkrijk Gods. Dienen is . . . maar waar zou ik eindigen? Het omvat zoveel, want het omvat heel ons leven, al onze krachten. Ik kan het misschien samenvattend niet beter typeren dan met het woord van Paulus waarin hij verzekert, dat hij en zijn broeders in alles wat ze zijn en doen en spreken een lieflijke geur zijn vóór God, van Christus en in alle mensen!

Zie, dat zijn enkele, ik geloof de voornaamste, aspecten van de vroomheid welke God geeft en vraagt. En, laat ik daarmee eindigen: ze zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Vóór alles leeft daarin het concrete kennen door het geloof van Gods barmhartigheid in Christus. Daaruit vloeit voort en daarmee gaat van het begin tot het eind gepaard het kennen van eigen zonde en schuld. En in het dienen manifesteert zich de kracht en de triumf van Gods genade in de bekering van die zonde, welke we in het licht van Gods liefde hebben gezien en beleden.
Deze vroomheid was steeds de essentie van het leven van Gods kind en Gods kerk en daarom: zal die kerk en dat kind weer leven in Gods licht en de wereld overwinnen dan moet deze vroomheid weer als een wonder van genade opbloeien in onze donkere, ondergaande wereld en een geschokte en verwarde kerk.

Inderdaad — dat is typerend van de gereformeerde vroomheid: dienen en nog eens dienen, al gaat het dwars tegen ons levensprogram in en kost het grote zelfverloochening. Moge dit dienen over de hele linie veel gevonden worden in alle kerken!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1965

De Wekker | 8 Pagina's

Gereformeerde vroomheid (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1965

De Wekker | 8 Pagina's