Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reikhalzend verlangen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reikhalzend verlangen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want het schepsel, als met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen Gods". Rom. 8:19

Zo wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Jezus Christus, indien wij althans met Hem lijden, opdat we ook met Hem verheerlijkt worden.
Deze rijke roem van de apostel is niet te hoog gegrepen!
God wil uit Zijn oneindige liefde in Christus, zondaren weer doen delen, door het levenswonder van Zijn Geest, in de levensgemeenschap met Hem.
Hij maakt mensen, die in zichzelf vijanden zijn, weer tot kinderen, kinderen die allen hier straks delen in de volle erfenis die wacht, de erfenis der heerlijkheid.
En als Paulus zijn wereld aanziet, met al het woelen der wolken, met al het streven en leven der mensen, hun rijke cultuurschatten en machtige mogelijkheden verscholen in de kracht van de menselijke geest, dan weet hij dat heel dat worstelend leven der schepping slechts zin heeft, omdat door Zijn herscheppende genade God Zijn kinderen de heerlijkheid bereidt.
De heerlijkheid, dat is de ontvouwing, de open-baring van de innerlijke heiligheid, in volmaakte en ongestoorde harmonieën van goddelijk leven.
Als Jesaja in zijn roepingsvisioen voor Gods troon toeft en de serafijnen hoort zingen, dan klinkt het rond Gods troon: heilig, heilig, heilig is de Heere der heerscharen, de ganse aarde worde (niet van Zijn heiligheid, maar van de openbaring, de uitstraling van die heiligheid) de heerlijkheid vol.
De heerlijkheid, dan zijn alle, ook de laatste tranen gedroogd, dan is alle leed, pijn en droefheid der zonde vergeten, dan is er geen gevaar, geen angst, geen dreiging, geen rouw en geen doodsmacht meer. Dan is alle verborgen wortel der zonde, die hier Gods kinderen nog zo bedroeven kan, en die hun hier nog zo weinig op hun Vader doet lijken, weg.
Dan is 's harten diiepste grond, herschapen en vernieuwd door Hem, Hem alleen maar welbehaaglijk. Hun denken, hun begeren, hun diepste zijn het is zalig, vol van God.
Dan is de innerlijke heiligheid van Gods kinderen zo volkomen, dat Zijn Naam op hun voorhoofden te lezen zal staan. Niemand behoeft er dan meer aan te twijfelen, van Wie zij kinderen zijn. Gods heerlijkheid straalt ervan af, tot eer van Hem die hen geschapen heeft en gered, verlost en gereinigd door Zijn Geest om het bloed van het Lam.
Maar was de mens het kroonjuweel in Gods kosmos, het sierlijk werk van Zijn handen in het geheel van Zijn schepping, het gaat in het werk der herschepping niet alléén om de mens, want al het geschapene heeft als werk van Gods handen, waarde voor Hem.
Hij schiep in schoonheid van vorm en kleur en levensaard alle ding tot Zijn verheerlijking.
Die levensband van al het geschapene aan God ligt in het scheppingswonder zelf al besloten. God had tot meerdere glorie de wereld niet nodig, maar Hij heeft die gewild opdat het al zou juichen voor het aangezicht des Heeren.
De schepping is dan ook het werk van de Drieënige God. Alle dingen zijn door het Woord (de Logos) gemaakt en zonder Hem is geen ding gemaakt dat gemaakt is. In den beginne broedde de Geest Gods op de wateren in Gods werkweek toen Hij door Zijn machtwoord alles tot het aanzien riep.
Het was de mens, die naar Gods beeld geschapen in de levensdienst der gehoorzame liefde aan Zijn God de levensheerschappij mocht voeren over heel de pracht van Gods schepping. Hij zou die schepping tot Gods eer en glorie tot volle ontplooing mogen brengen.
Het geheim van het hem geschonken leven mocht hij tot ontplooing brengen door zelf vruchtbaar te zijn en zich te vermenigvuldigen en zo al de rijke verborgen schatten en mogelijkheden, door God met wijsheid in het geschapene gelegd al heerlijker er uit te halen. Het al rijker zich ontplooiende leven van de schepping zou één lofzang tot glorie van de Schepper zijn.
Maar hier ligt de verschrikkelijke ernst van de ongehoorzaamheid der zonde, de mens die de levensband met God verbrak, samenspannend met Satan, verachtte het Woord der Waarheid en geloofde de leugen. Hij werd van instrument, wel toebereid, van de Geest om God de eer te geven in de werken van Zijn handen, een slaaf gebonden in de banden der zonde aan Satan.
Heel de schepping werd aan de ijdelheid, de vruchteloosheid onderworpen, de aarde ligt onder de vloek om onze zondeschuld.
En als nu, ondanks dat, door de verlichting van de Geest Gods, de zondige mens met zijn verduisterd verstand, in moeizame denkkracht en eindeloze experimenten, zich wetenschap verwerft en inzicht in de geheimen van Gods wonderschone schepping, zodat hij in zijn kleine hand oneindige mogelijkheden houdt (dikwijls met angst dat ze hem uit de hand lopen), dan hebben we daar alleen maar de rijkdommen der wijsheid Gods in te zien.
Maar dan is ook bij benadering niet te zeggen, wat de eens herschapen kinderen van God, die onverduisterd weer de geheimen van het werk van hun Vader mogen doorzien, uit die schepping zullen halen om het te doen juichen alleen maar tot Gods eer.
Nu ligt alles nog gebroken onder de macht van de zonde en het stof van de dood, nu is er ontreddering en vernietiging van de schoonheden Gods in Zijn schepping, door rampen, ellenden en dood. Nu gebruikt de mens Gods mogelijkheden tot zijn eigen verderf.
Paulus hoort het zuchten, het kreunen van Gods schepping onder die last van de vloek, verlangend naar die grote dag, dat de vloek opgeheven zal zijn en Gods kinderen, de mens Gods volmaakt zal zijn. Gelouterd door het vuur zal dan ook Gods schepping, Zijn wereld, als een nieuwe wereld juichen en zingen tot Gods eer.
Er is in heel Gods schepping, bij alle schepsel dat leeft een verlangen naar die morgen als alles herschapen, weer tot zijn doel zal komen.
Kijkt u er de werken van Gods handen, het schepsel wel eens op aan?
Als de natuur onze plannen verstoort en rampen ons leed bezorgen dan klagen we en vragen waarom? Moesten we ons niet schamen en ten diepste onszelf aanklagen dat hier mede onze schuld ligt in de gebrokenheid der zonde?
En als de mens Gods scheppingsmogelijkheden verknoeit tot zijn eigen verderf, is er dan ziende op Gods wondere wijsheid een zuchtend heimwee in ons naar de dag dat ook wij in volmaaktheid Hem zullen mogen dienen met de werken Zijner handen?
Dan zult ge u nooit neer kunnen leggen bij de macht der zonde. Zij zuchten in zichzelf in een wereld die alle tekenen gaat vertonen van de barensweën van Gods grote dag, verwachtende Jezus Christus, de Erfgenaam van alles, en daarin de aanneming tot kinderen.

R. (Rotterdam) de B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1965

De Wekker | 8 Pagina's

Reikhalzend verlangen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1965

De Wekker | 8 Pagina's