Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkgezang (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkgezang (2)

Kerkorde (297)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen de kerken in ons land tot reformatie kwamen wilde men ook hier de gemeentezang invoeren. Maar wat moest men zingen? Reeds in de 14e eeuw kende men in ons land psalmberijmingen, maar die waren niet reformatorisch, zodat ze niet in de kerk gebruikt konden worden. Toen verscheen in 1540 te Antwerpen, door Willem van Zuylen van Nijevelt verzorgd, een bundel van 158 psalmliederen, uit het latijn berijmd en getoonzet op wereldlijke volksmelodieën. Dit waren de bekende Souterliedekens (Souter betekent psalm of psalter). De bundel bevat de psalmen, verschillende lofzangen uit het Oude en Nieuwe Testament en een vertaling van het bekende Te Deum. Toch waren deze Souterliedekens niet geschikt om in de kerken gezongen te worden. De naar Londen uitgeweken predikant Jan Utenhove gaf toen een psalmberijming uit (in 1566 voltooid). Hij liet de Oud Testamentische gezangen weg maar voegde er twee eigen gemaakte aan toe, nl. de bedezang voor de predikatie en een dankzegging voor „de drie hoofdstukken onzer zaligheid". Zij vond echter weinig ingang. Het was voor Petrus Datheen weggelegd de nederlandse kerken aan een bruikbare psalmberijming te helpen. Hij vertaalde de psalmen van Marot en Beza, bij de Franse kerken in gebruik, in het Nederlands, getoonzet ook op de franse wijzen. Achter de psalmen nam hij op een berijming van de Wet des Heeren, de drie Nieuwtestamentische lofzangen, het Onze Vader, de Apostolische geloofsbelijdenis en de bedezang voor de predikatie van Utenhove. Zelf erkende hij maar matig met zijn haastwerk tevreden te zijn. Maar deze psalmberijming vond ingang. Het Convent van Wezel, 1568, sprak uit: Bij het kerkelijk gezang zal men in alle Nederlandse kerken de Psalmen, door Petrus Datheen overgezet, behouden; opdat niet door de verscheidenheid der overzettingen iets dat minder passend is en minder tot stichting dient, tussen beide kome, II, 31. Het schreef verder voor dat de schoolmeesters aan de kinderen het zingen van de psalmen moesten leren, en, zo zegt het Convent, als de schoolmeesters niet bekwaam zijn in de muziek, dan moet er een voorzanger komen, „die het gezang van het volk leiden en bij het psalmgezang voorgaan zal en dat vooral, indien de dienaar des Woords in de muziek onkundig is". II,32. Hier hebben we dus de oorsprong van de „voorzangers". Het Convent wilde ook dat er psalmborden in de kerken zouden worden opgehangen „waarop kort en duidelijk de wijze, waarop de psalmen moeten gezongen worden, wordt beschreven en de gewone wijze van zingen in beknopte vorm wordt uitgelegd; opdat niet door de wanklanken van het zingende volk den ongelovigen óf ergernis óf stof tot lachen geboden worde", II, 33, bij welke borden nog andere gevoegd kunnen worden, zegt het Convent, waarop zal worden aangewezen welke psalmen op iedere dag zullen gezongen worden, opdat degenen, die dat willen, vooraf kunnen overdenken wat er zal gezongen worden, II, 34. De synode van Dordrecht, 1574, ging in dit zelfde spoor. Men moest, zei de synode, tevreden zijn met de psalmen van Datheen en met wat er bijgevoegd was, totdat de generale synode anders beslist zou hebben, art. 43. De nationale synode van Dordrecht, 1578, schreef het zingen van de psalmen van Datheen voor, ,.achterlatende de ghesanghen de welcke in der H. Schrift niet en worden ghevonden", IV, 24.
In 1580 verscheen een nieuwe psalmberijming, nl. die van Marnix van St. Aldegonde. Deze was door Marnix uit het Hebreeuws vertaald en niet een vertaling van een vertaling zoals die van Datheen. De berijming van Marnix stond in elk opzicht veel hoger. De nationale synode van Middelburg heeft toen met het oog op het feit dat de berijming van Datheen reeds enigszins ingeburgerd was een diplomatiek besluit genomen. Zij sprak nl. uit: De Psalmen David alleen zullen in de kerk gezongen worden, latende de gezangen die men niet vindt in de Schrift, art. 51. De synode van Den Haag, 1586, nam dit zo over. Maar Marnix had aan de synode een uitspraak over zijn psalmberijming gevraagd, en hierop moest een antwoord komen. Welnu, dit antwoord was positief — de synode wilde de berijming van Marnix, die zij veel beter vond dan die van Datheen, invoeren, maar dit moest met wijs beleid geschieden. De verbeteringen moesten het volk van de preekstoel aangeprezen worden „met aenwijsinge van de nutticheyt van dien, sonder nochtans de vorige Psalmen, te weten Datheni, tot noch toe gebruyckt, preciselick te verwerpen, maer latende evenwel inder Gemeente vrijheit die te behouden ende te singen". Acta v.d. ned. syn. d. zestiende eeuw, verz. en uitgeg. door F.L. Rutgers, 's-Gravenhage, 1889, blz. 611 v. Maar toch kwam er van invoering van Marnix' berijming niets. Het volk was over het algemeen al gehecht aan de berijming van Datheen, terwijl de boekhandelaars gaarne hun voorraden van Datheens psalmboeken wilden verkopen! De nationale synode van Dordrecht, 1618/19, heeft maar geen pogingen meer aangewend de berijming van Marnix ingevoerd te krijgen. Zij bepaalde zonder een berijming te noemen, in art. 69: In de kerken zullen alleen de 150 psalmen Davids, de 10 geboden, het Onze Vader, de 12 artikelen des geloofs, de lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon gezongen worden, 't Gezang: „O God, die onze Vader zijt" wordt in de vrijheid der kerken gesteld, om het te gebruiken of na te laten. Alle andere gezangen zal men uit de kerken weren, en, waar er enige alreeds ingevoerd zijn, zal men ze met de gevoegelijkste middelen afschaffen.
Uit deze bepaling blijkt dat de Avondzang buitengesloten werd; toch bleef men dit gezang afdrukken, ja, men voegde er later nog de Morgenzang en het „Eigen geschrift Davids" aan toe.

A. (Apeldoorn) H.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1965

De Wekker | 8 Pagina's

Kerkgezang (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1965

De Wekker | 8 Pagina's