Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus wijst zijn familie aan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus wijst zijn familie aan

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want al wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder. Luk. 12:50

In het koninkrijk Gods bepaalt niet de band van het bloed de gemeenschap, maar de band van het geloof.
Niet zij zijn broeders en zusters die uit dezelfde ouders zijn geboren, maar die uit God geboren zijn. Zij die wedergeboren zijn door de Heilige Geest vormen een geestelijke familie.
De Heiland heeft daar telkens op gewezen. Wie vader of moeder, broer of zuster liefheeft boven Hem, kan zijn discipel niet zijn (Matth. 10:37; Luk. 14:26). Het komt aan op een geestelijke band aan Jezus, de band van geloof en liefde. En deze band moet zwaarder wegen dan de band aan de familie.
Jezus zegt dat ook in het boven aangehaalde woord.
Toen Jezus eens tot de schare sprak, wilden zijn moeder en zijn broers Hem spreken.
Onomwonden spreekt de evangelist van de broers van Jezus.
Het probleem, dat later in de Roomse Kerk ontstond, die leert dat Maria vanaf het eerste ogenblik dat zij zelf in de moederschoot werd ontvangen door een bijzondere genade van God van alle smet der zonde is vrijgebleven en die daarom wel steeds maagd moet zijn gebleven en dus geen ander kind dan Jezus kan gehad hebben, bestond er voor de evangelieschrijvers niet. De opvatting dat met de broers van Jezus neven zijn bedoeld is een uitvlucht en dient om een uitspraak in de bijbel met een dogmatisch standpunt in overeenstemming te brengen.
Jezus had naar het vlees broers. Dat wordt telkens weer gezegd (Joh. 2:12, 7:3). Zelfs de namen van de broers worden ons vermeld, nl. Jakobus, Jozef, Simon en Judas (Matth. 13:55; Mark. 6:3). Aanvankelijk geloofden deze broers niet in Jezus (Joh. 7:5), maar later treffen wij hen aan in de discipelenkring (Hand. 1:14). Jakobus, de broeder des Heeren, aan wie de Heiland na zijn opstanding zelfs speciaal verscheen (1 Kor. 15:7), ontving daarna in de gemeente van Jeruzalem een leidinggevende plaats (Hand. 15:13; Gal. 1:19). Van hem hebben we zelfs een brief in de bijbel evenals van Judas, een andere broer van Jezus. Er wordt ook gesproken van zusters van Jezus (Matth. 13:56; Mark. 3:32, 6:3). Met dit alles stemt overeen, dat Jezus de eerstgeboren zoon van Maria wordt genoemd (Luk. 2:7) en niet haar eniggeboren zoon.
Toen Jezus tot de schare sprak kwam dus zijn moeder met zijn broers om Hem te spreken. Ook zijn zusters waren daarbij. Waarover ze kwamen spreken, wordt niet met zoveel woorden gezegd, maar het is uit het verband wel op te maken.
Markus zegt, dat toen er zich weer een grote schare om Jezus vergaderde, zijn familie naar Hem toeging om Hem te halen. Zij zeiden: Hij is niet bij zijn zinnen (Mark. 3:21).
Het is ernstige bezorgdheid over de gezondheidstoestand van Jezus, die hen drijft. Ze vrezen, dat de opwinding van de schare, de genezende kracht, die van Hem gevraagd werd, zijn urenlang spreken en niet te vergeten de voortdurende bedreiging door zijn vijanden, teveel voor Hem zullen worden. Ze houden Hem reeds voor overspannen en proberen Hem mee te krijgen.
Door de grote schare echter, die rondom de Heiland zat, konden ze Hem niet bereiken. Maar als enigen merken, dat ze familie van Jezus zijn, is er al gauw iemand, die aan Jezus doorgeeft, dat zijn moeder met zijn broers en zusters er zijn om Hem te spreken.
Maar Jezus wijst hun bezorgdheid en hun inmenging met zijn werk van de hand. Hij zegt: Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broeders?
Dat is geen onvriendelijkheid van Jezus, dat Hij zo spreekt. En dat betekent geen verachting van zijn moeder en zijn naaste familie.
Maar enerzijds wil Jezus geen inmenging van anderen in zijn werk. Ook van zijn moeder niet.
Jezus heeft haar steeds als zijn moeder geëerd. Hij weigert inmenging van haar in zijn werk.
Dat heeft Hij haar al eens eerder gezegd, namelijk op de bruiloft in Kana (Joh. 2:4). En als kind van twaalf jaar heeft Hij haar er reeds op gewezen, dat Hij moet zijn in de dingen van zijn Vader (Luk. 2:49). En niets mag Hem daarvan afbrengen. Dat werk moet voortgaan. En al wil honderdmaal zijn moeder uit diepe bezorgdheid Hem meetronen en al brengt ze heel zijn familie mee. Hij mag zich daardoor niet laten verleiden. De gehoorzaamheid aan zijn Vader gaat ver uit boven de gehoorzaamheid aan zijn moeder.
En anderzijds wil Jezus zeggen, dat er voor Hem een gemeenschap bestaat, die veel belangrijker is dan de bloedgemeenschap.
Terwijl Hij zijn hand uitstrekt over zijn discipelen zegt Hij: Ziedaar mijn moeder en mijn broeders. Want al wie doet de wil van mijn Vader, die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder.
Jezus voelt zich één, samengebracht in één grote geestelijke familiegemeenschap met allen, die de wil van God doen.
Dat is ook zijn taak. Hij noemt het zijn spijs om de wil te doen van Hem, die Hem gezonden heeft (Joh. 4:34).
En Hij zoekt een volk, dat met Hem er op gericht is om de wil van God te doen.
Zulk een volk werkt Hij zelf door de kracht van zijn Woord en Geest. Dat is een volk, dat door het geloof aan Hem verbonden is. Dat geloof werkt zich uit in een vernieuwing van het leven.
Van nature doen we niet de wil van God. Dan leven we zonder Hem en is onze eigen zondige wil de maatstaf van ons handelen. Dan horen we niet tot de familie van de Heiland.
Maar als we door het geloof Hem leren liefkrijgen, dan leren we ook in Zijn wegen wandelen. Dan worden we navolgers van Hem. Dan krijgt Hij gestalte in ons.
En dan is dat bij ons alles nog heel onvolkomen.
Bij Christus was de volkomenheid. Hij heeft de wil des Vaders volkomen volbracht. Hij kon zeggen: Vader, Ik heb volbracht het werk dat Gij mij hebt opgedragen om te doen. En dat heeft Hij ook voor al de zijnen gedaan. Zij worden behouden op grond van Zijn gehoorzaamheid (vgl. Zondag 23 van de catechismus).
Maar als navolgers van Christus worden zij tot diezelfde gehoorzaamheid geroepen. En al is dat alles nog onvolkomen, er is toch bij hen een hartelijke vreugde in God door Christus en een lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven (Zondag 33).
Die wil van God betekent een leven van zelfverloochening, van liefde en van gehoorzaamheid in de dierbare Heiland.
Het is het Woord Gods horen en het doen (Luk. 8:21).
Zij vormen de geestelijke familie van de Heiland. En die gemeenschap wordt door Hem gesteld ver boven welke bloedgemeenschap ook.
Horen wij bij die geestelijke familie van Jezus?

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1966

De Wekker | 8 Pagina's

Jezus wijst zijn familie aan

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1966

De Wekker | 8 Pagina's