Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zondag in geding (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zondag in geding (V)

Rapport ADMA-deputaten 1965

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de voorgaande artikelen over dit onderwerp gaven we weer hoe over de Zondag gedacht wordt in verschillende kerkelijke kringen en hoe de stand van zaken is in onze eigen kerken, We bespraken in verband met het laatste de uitspraken in de rapporten, die op de Synodes van 1959 en 1962 dienden, In dit artikel willen we tot een afsluiting komen wat betreft het refererende gedeelte.

We zouden niet volledig zijn als we, nu we uitvoerig aandacht hebben besteed aan de rapporten van 1959 en 1962 en het rondschrijven aan de kerkeraden, ook geen aandacht zouden geven aan het rapport dat op de laatste Synode diende.
Deputaten rapporteerden dat zij één keer vergaderd hadden met deputaten voor correspondentie met de hoge overheid. „Doel van het gesprek was te onderzoeken in hoeverre het wenselijk en mogelijk is om ons tot de regering te wenden met betrekking tot de handhaving van de Zondagsrust, de bescherming van de christen-werknemers die Zondagsarbeid weigeren en het vraagstuk van de glijdende werkweek". Tot positieve resultaten leidde dit gesprek overigens niet. Aan ADMA-deputaten werd gevraagd zo mogelijk enige studie te maken van de hangende onderwerpen, van welke studie beide deputaatschappen dan gebruik zouden kunnen maken en op grond waarvan het gesprek voortgezet zal kunnen worden. De Synode besloot dienovereenkomstig. We menen te weten dat over deze zaak gestudeerd wordt. Hopelijk resulteert deze studie in concrete richtlijnen. In hetzelfde rapport wordt melding gemaakt van het contact met het C.N.V. ,,Reeds een geruim aantal jaren heeft het C.N.V. belangstelling voor onze zienswijze inzake de Zondagsrust in verband met de glijdende werkweek enz. Van deze belangstelling is eveneens weer gebleken in deze zittingsperiode van ons deputaatschap". Het C.N.V. heeft dus de zaak warm gehouden. Deputaten konden niet anders reageren dan met: ,,er wordt aan gewerkt; geduld s.v.p."
In een andere paragraaf van hun rapport - handelend over het rapport ,,De christen, de arbeid en de rust" - wordt opgemerkt: „De corporatieve ontwikkeling van onze steeds gecompliceerder wordende welvaartsmaatschappij, inclusief de voortschrijdende industrialisatie en de gigantische concernvorming in het bedrijfsleven maken het naar de indruk van deputaten steeds minder mogelijk om als persoon individueel de worsteling om de rustdag met succes te kunnen volbrengen. Ook onze kerkeraden zullen naar we menen er goed aan doen te beseffen, dat het niet meer aangaat de opdracht tot handhaving van de Zondagsrust volledig af te wentelen op het kerklid persoonlijk, met nalaten van intensieve pogingen om als kerken invloed uit te oefenen op hen die de structuur sterk beïnvloeden van de maatschappij, waarin het kerklid is geplaatst en waarvan dit kerklid de gevolgen ondervindt".
Hier wordt aandacht gevraagd voor een belangrijke zaak. Zo heel gemakkelijk staan we klaar om iemand, die op Zondag moet gaan werken te veroordelen zonder dat we ons ingeleefd hebben welke moeilijkheden hij in zijn bedrijf heeft en zonder dat we als kerken iets gedaan hebben. Het individuele gemeentelid heeft recht op de steun van de kerken.

Opvattingen in onze kring
Hoe wordt in onze kerkelijke kring gedacht over de Zondag? Kerkelijke uitspraken over deze materie hebben wij niet, behoudens enkele bepalingen, die leden uitsluiten, die bepaalde Zondagsarbeid verrichten, waarover we reeds schreven. Maar hoe is de theologische bezinning over de Zondag?
Uiteraard zijn we bij de beantwoording van deze vraag aangewezen op persoonlijke uitingen van onze theologen, die uiteraard geen bindende kracht hebben, maar wel inzicht geven in de stand van de opvattingen op dit punt.
Ik weet niet of onze lezers een goed geheugen hebben en zich nog herinneren dat ruim vier jaar geleden prof. Kremer in ons blad een serie artikelen heeft geschreven over het onderwerp „De dag des Heeren". Het is natuurlijk niet de bedoeling om te herhalen wat in deze artikelen is geschreven.
Drie elementen uit deze artikelen zijn m.i. van belang voor ons onderwerp.
Het eerste element is de gedachte dat er met de komst van Christus een geheel nieuwe orde van zaken is aangebroken. De allesomvattende betekenis van het nieuwe verbond werkte zodanig door, dat men los kwam van de Joodse sabbat en overging op de viering van de dag der opstanding van Jezus Christus als de bijzonder geheiligde dag des Heeren. „Nergens in het N.T. valt echter aan te wijzen dat men het vieren van de eerste dag zag tegen de achtergrond van het vierde gebod. Men leefde uit de geheel nieuwe orde, waarin alles nieuw was geworden. Wie toch vast wilde houden aan de ordeningen van het oude verbond, wordt ernstig vermaand dit niet te doen".
Een tweede opmerkelijke zaak, die misschien aan verschillende lezers is ontgaan, is de historische notitie dat men in de eerste christelijke tijd niet kende de rust op de eerste dag van de week, zoals wij die kennen en die een stempel legt op heel het leven. Men zag de dag des Heeren als de bijzondere dag voor de gemeente van Christus. Voor zonsopgang hield men op die dag de eerste samenkomst, en na zonsondergang kwam men samen tot de viering van het Avondmaal, maar op de dag zelf ging het werk en het leven geheel door als op andere dagen.
Het derde element komt in het slotartikel uit de reeks aan de orde: tussen schepping en voleinding staat de dag des Heeren als een getuigend teken, hetgeen naar verschillende kanten wordt uitgewerkt. „Juist omdat deze dag zo rijk is, dienen wij te beseffen dat verval in de onderhouding daarvan onvermijdelijk ontgoddelijking van het leven meebrengt in alle verbanden". Een laatste zin: „Nu zich al omvangrijker een devaluatie van geestelijke waarden voltrekt, dient de noodzaak van de bewaring van het rijke pand ons gegeven in de dag des Heeren duidelijk beseft te worden".
Tenslotte zou ik willen wijzen op de opmerking van prof. dr. Oosterhoff in zijn artikel „Hermeneutiek van de wet" in het Jaarboek 1965. Hij zegt daarin dat niets er op wijst - gegeven Ex 34:21 - dat de twee daar genoemde feesten tijdelijk zijn en de sabbat eeuwig is. De sabbat onder Israël is een verdwijnende en voorbijgaande vorm. Het lijkt hem dan ook onjuist om van de sabbat als een scheppingsordinantie te spreken. „Gen. 1:3 behoeft in het geheel niet te betekenen dat de sabbat bij de schepping is ingesteld of dat ze in alle eeuwen door alle volken moet onderhouden worden". Een rechtlijnig beroep op de Oud-Testamentische sabbats-teksten - b.v. Jes. 58 - met betrekking op onze Zondag is dus misplaatst.

Voorlopige conclusies
Als we het geheel overzien met betrekking tot de stand van zaken op het punt van de Zondag kunnen we enkele voorlopige conclusies trekken.
Allereerst: na de strenge bepalingen t.a.v. de onverenigbaarheid van het kerklidmaatschap met het verrichten van allerlei Zondagsarbeid komen er ook in onze kerken, tengevolge van de veranderde maatschappij, waarin wij leven, allerlei vragen t.a.v. Zondagsarbeid waarbij speciaal gedacht wordt aan de industrie.
Ten tweede: er is in onze kerken een verzet en een besef van gevaarlijke afglijding naar de verwereldlijking van het leven bij de invoering van de glijdende werkweek.
Ten derde: gezien de zich opdringende praktijk is er de neiging het terrein van de noodzakelijke Zondagsarbeid uit te breiden; niet wegens mindere waardering voor de Zondag, maar wel vanwege de veranderingen, die zich alom voordoen en die in deze tijd een andere houding vragen dan in vroeger jaren, toen in het kader van die tijd noodzakelijke Zondagsarbeid ook geen bezwaar ontmoette.
Ten vierde: er is in onze kerken een begeerte om de Zondagsarbeid af te wijzen uit verschillend motief: uit het wettische motief, dat de Zondag ziet als de Nieuwe Testamentische sabbat of uit het evangelische motief: het gaat om de rust van het Evangelie en daarmee is de arbeid op die dag in strijd.
Ten vijfde: er is enige onzekerheid over de plaats van de Zondag tegen de achtergrond van het Oude Testament. Velen trekken een rechte lijn van het vierde gebod naar de Zondag - maar wie een rechte lijn trekt komt bij de sabbathisten terecht. Anderen zien de Zondag als een bijzondere dag, maar principieel niet verschillend van andere dagen.
Ten zesde: allen zijn we er van overtuigd dat het eigen karakter van de Zondag moet worden bewaard. Hier is sprake van een bewaren van het pand. Daarom hebben de kerken hier een taak. De verantwoordelijkheid moet niet langer afgewenteld worden op het individuele gemeentelid.
Een volgende keer D.V. enkele opmerkingen in verband met ons onderwerp.

J. H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1966

De Wekker | 8 Pagina's

De zondag in geding (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1966

De Wekker | 8 Pagina's