Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kerk in het Nieuwe Testament (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk in het Nieuwe Testament (I)

De kerk en de nieuwe bedeling

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Fundamenteel voor het verstaan van het wezen van de kerk, volgens het Nieuwe Testament, is haar relatie tot het sterven en de opstanding. Christus zelf wijst daarop, wanneer Hij tegen Simon Petrus,na diens belijdenis in de omgeving van Caesarea Philippi, zegt: „En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt en op deze petra zal ik mijn gemeente bouwen" (Matth. 16:18). Christus zelf ziet dus, tijdens zijn omwandeling op aarde, de bouw van zijn gemeente nog als iets, dat in de toekomst ligt. In de oorspronkelijke taal vinden we een toekomende tijd; ,,Ik zal bouwen".
Dat de bouw van Christus' gemeente wachtte tot na zijn sterven en opstanding, betekent natuurlijk niet, dat de Heere voor die tijd Zich geen volk geformeerd zou hebben. De Heere bezit een volk van het begin der wereld, zoals we met de Catechismus in Zondag 21 belijden. Doch eerst na Christus' sterven en opstanding wordt dit volk Gods tot „gemeente" of „kerk" in de zin, zoals het Nieuwe Testament daarover spreekt. Eerst na Christus' sterven en opstanding gaat het volk Gods uit de bedeling van de schaduwen over in de nieuwe bedeling, de bedeling van de vervulling. Dat is de eigen ,,kleur", die het woord „gemeente" („kerk") in het Nieuwe Testament heeft: dat het doorgeeft aan het volk Gods, staande in de bedeling van de vervulling.
Na en op grond van Christus' sterven en opstanding kan de apostel Paulus in 2 Cor. 6:2 zeggen: „Zie nu is het de tijd des welbehagens, zie nu is het de dag des heils". Onder ,,de tijd des welbehagens" en ,,de dag des heils" zullen we niet slechts een bepaalde heilrijke gebeurtenis of gelegenheid hebben te verstaan, die men moet aangrijpen en die straks wellicht weer zal verdwijnen. Met „de tijd des welbehagens" en „de dag des heils" is niets minder bedoeld dan het beslissende, langverwachte komen van God, dat nu is gekomen, de dag van het heil in de vervullende zin van het woord (Dr. H.N. Ridderbos).
Over diezelfde grote verandering, die met het sterven en de opstanding van Christus werkelijkheid geworden is, had Paulus ook al in het direkt voorafgaande gesproken in 2 Cor. 5:17: „Zo is dan wie in Christus is, een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie het nieuwe is gekomen". Het spreken over de ,,nieuwe schepping" is hier niet in individuele zin bedoeld, maar ziet op de nieuwe wereld van de herschepping, die God in Christus heeft doen aanbreken en waarin ieder, die in Christus is, wordt opgenomen. Vandaar dat Paulus ook spreekt over ,,het oude" en „het nieuwe" (letterlijk: „de oude en de nieuwe dingen"), waarbij het gaat om twee werelden in heilshistorische zin. Het oude is de onverloste wereld in haar nood en schuld; het nieuwe is de met Christus' opstanding aangebroken heilstijd en herschepping. Wie daarom in Christus is, is ,,nieuwe schepping", deelt in de nieuwe wereld van God.
Deze gedachte, dat met Christus' sterven en opstanding de nieuwe heilstijd, de nieuwe wereld is aangebroken, is niet maar een gedachte, die slechts hier en daar bij Paulus voorkomt, maar een grondgedachte in heel het Nieuwe Testament. Deze gedachte verleent aan het begrip „kerk" in het Nieuwe Testament haar eigen karakter.
In 1 Cor. 10:11 spreekt Paulus dan ook over de kerk van de nieuwe bedeling in tegenstelling tot het oudtestamentische Israël, als over ,,ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is". In dezelfde lijn beweegt Paulus zich, wanneer hij in Gal. 1:4 zegt, dat Christus Zichzelf heeft overgegeven om „ ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld". Vandaar dan ook de vermaning in 1 Cor. 7:31 om deze wereld niet ,,ten einde toe" te gebruiken en in 1 Cor. 11:32 om onder de tuchtiging van de Heere te buigen om niet „met de wereld" veroordeeld te worden. Hierin ligt toch de gedachte, dat de gelovigen niet meer „de wereld" toebehoren. Positief zegt de schrijver van de brief aan de Hebreeën in Hebr. 6:5, dat de gelovigen „de krachten van de toekomende eeuw gesmaakt hebben" en spreekt Johannes in 1 Joh. 5:4 en 18-20 over het „overwinnen van de wereld".

De Heilige Geest en de kerk
Wanneer we mogen zeggen, dat met het woord „kerk" in het Nieuwe Testament het volk Gods wordt aangeduid, zoals het staat in de bedeling van de vervulling, zullen we ons tegelijk moeten afvragen, waarin die vervulling bestaat. Openbaren de krachten van de bedeling van de vervulling zich in de kerk in bepaalde kwaliteiten van die kerk zelf? Het antwoord op die vraag wordt in het Nieuwe Testament niet onduidelijk gegeven. Het karakteristieke van de kerk als volk Gods in de bedeling van de vervulling ligt niet in iets van die kerk zelf, maar in de haar geschonken Heilige Geest. Bekend is de uitspraak van Irenaeus, dat „waar de kerk is, de Geest des Heeren is en waar de Geest des Heeren is, de kerk is".
Van beslissende betekenis in dit verband is uiteraard Hand. 2, de geschiedenis van de uitstorting van de Heilige Geest; met name Hand. 2:17, waar Petrus, teruggrijpend op de profetie van Joel zegt: ,,En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees". Hierbij is het opmerkelijke, dat de woorden „in de laatste dagen" in Joel 2:28 niet voorkomen, evenmin als in de tekst van de Septuaginta (oude Griekse vertaling van het Oude "Testament). Die woorden zijn dus door Petrus zelf ingevoegd. Zij bewijzen, hoe duidelijk voor Petrus' besef de uitstorting van de Heilige Geest de gebeurtenis van ,,de laatste dagen" is, de tijd van het doorbreken van de bedeling van de vervulling. In Hand. 2:17 wordt dus de gave van de Heilige Geest zeer nadrukkelijk in een bepaald licht gesteld.
Wat kan nu het ontvangen van de Heilige Geest, zoals dat in het tweede hoofdstuk van het boek Handelingen ons beschreven wordt, anders betekenen dan het aanvankelijk, maar niettemin werkelijk doorbreken van het beloofde messiaanse Rijk in deze wereld? ... De kring der gelovigen in Jeruzalem, die wachtende en biddende is op grond van de in Jezus de Messias zo nabij gekomen belofte, beleeft met de uitstorting van de Heilige Geest de overzetting uit de oude in de Nieuwe bedeling ,,(Dr. W. Aalders).
In dezelfde lijn ligt het, wanneer Paulus de gave van de Heilige Geest aanduidt als „eersteling-gave" (in Rom. 8:23) of als „onderpand", „handgeld" (in 2 Cor. 1:22; 5:5; Ef. 1:14). Het begrip „eersteling-gave" gaat terug op het oudtestamentische spraakgebruik, waar de eerstelingen van de nieuwe oogst aan de Heere gebracht moesten worden. Die eerstelingen waren begin en garantie van de volle oogst. Het begrip ,,onderpand" of ,,handgeld" is ontleend aan het handelsverkeer. Zoals bij een koop een handgeld gegeven kan worden als bewijs, dat ook de rest zal volgen, zo heeft de Heere Zijn Geest gegeven als eerste „betaling" van het volle bedrag van de heerlijkheid van de kinderen Gods. In die beide beelden van eersteling-gave en onderpand wil Paulus dus uitdrukken, dat in de gave van de Heilige Geest de volle heerlijkheid, die de Heere te geven heeft, zich reeds in beginsel realiseert. Nu in de kerk de Heilige Geest is uitgestort, is in de kerk de toekomst in beginsel reeds tegenwoordige tijd geworden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1966

De Wekker | 8 Pagina's

De Kerk in het Nieuwe Testament (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1966

De Wekker | 8 Pagina's