Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Psalm 68 (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Psalm 68 (III)

Gods daden in het verleden

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

O God, toen Gij vóór uw volk uittoogt, toen Gij in de wildernis voortschreedt... (vs. 8 vv).

Nadat de dichter de daden van God in het heden en voor de toekomst heeft bezongen, waardoor de vijanden worden verstrooid en de rechtvaardigen verheugd, laat hij de daden, die God in het verleden heeft gedaan in de geschiedenis van Zijn volk, de revue passeren.
Die daden waren heilsdaden en de geschiedenis van God met Zijn volk was heilsgeschiedenis. Daarin toonde God Zijn genade en macht tot redding en verzorging van Zijn volk.
In vers 8 beschrijft de dichter de uittocht van Israël uit Egypte. Hij doet dat met woorden, die herinneren aan het lied van Debora (Richt. 5). God toog uit vóór Zijn volk heen. Gedacht wordt aan de wolkkolom, die overdag en aan de vuurkolom, die het volk 's nachts vooruitging (Ex. 13:22). Die wolkkolom was het teken van Gods tegenwoordigheid onder Zijn volk. Niet Israël zelf bevrijdde zich uit het diensthuis van Egypte. Het was de Heere die Zijn volk uitleidde overeenkomstig het verbond dat Hij met de vaderen gesloten had. Hij ging het volk voor op de weg naar het beloofde land. Daarin lag voor het volk de garantie van een veilige en zekere geleide. Hoe heerlijk kwam daarin de liefde van God voor Zijn volk openbaar.
In vers 9 bezingt de dichter dan vervolgens de wetgeving op Sinaï. Die ging gepaard met een alles overweldigende en alles overtreffende openbaring van Gods majesteit en heiligheid. Toen beefde de aarde, ook dropen de hemelen voor het aangezicht van God; zelfs Sinaï voor het aangezicht van God, de God van Israël.
Dat de wetgeving op de Sinaï gepaard ging met een aardbeving, lezen we ook in Ex. 19:18. Dat het daarbij hevig regende, vernemen we daar niet. Wel wordt gezegd dat donderslagen en bliksemstralen en een zware wolk op de berg waren (Ex. 19:15). Ook het Deboralied gewaagt van het druipen van de hemelen (Richt. 5:4). In felle regenvlagen en een zwaar onweer openbaarde Zich God aan Israël. Dat alles was teken van Gods majesteit en heiligheid.
Die majesteit en heiligheid van God moet Israël zich goed bewust zijn, opdat het in diep ontzag voor Hem in Zijn wegen zou wandelen.
Maar die overweldigende openbaring van God op de Sinaï was ook een openbaring van Zijn verkiezende liefde voor Zijn volk, waardoor Hij aan hen Zijn wegen bekend maakt. Zo heeft Hij met geen ander volk willen handelen (Ps. 147:20). Daarom was het gebeuren bij de Sinaï ook heilsgeschiedenis van God met Zijn volk.
In de verzen 10 en 11 spreekt de dichter dan van de tocht van Israël door de woestijn. Hij zegt: Een regen van milde gaven storttet Gij uit, o God, Gij versterktet Uw erfdeel, toen het was uitgeput; uw schare zette zich daarin neder, Gij bereidet het in uw goedheid voor de ellendige, o God.
Over de vertaling en verklaring van deze verzen is veel verschil van mening.
Waaraan moeten we denken bij „regen", waaraan bij ,,erfdeel" en waaraan bij ,,schare" of „hoop", zoals de Statenvertaling heeft?
De Statenvertalers hebben hier bij ,,regen" aan werkelijke regen gedacht en bij „erfdeel" aan het land Kanaän, bij ,,hoop" aan de mensen, de Israëlieten, die daar woonden.
Bedoeld zou zijn, dat het volk in Kanaän de zegen als een gave van de Heere ontving ter bevochtiging en vruchtbaarmaking van de aarde. Ook bij andere exegeten vindt men deze gedachte.
Ik geloof niet dat dit juist is. Liever volg ik die exegeten, die denken aan de mannaregen, die God in de woestijn zond om Zijn volk te voeden en te sterken. Erfdeel is dan Israël, als op vele andere plaatsen in de Schrift (vgl. Deut. 9:26). Het woord door ,,schare" of ,,hoop" vertaald, betekent eigenlijk "gedierte", zodat ik met anderen daarbij zou willen denken aan de kwakkels, die God zond als een maaltijd voor het vermoeide volk (Num. 11).
De dichter denkt dan aan de daden van God tijdens Israëls woestijntocht. Hij verzorgde het volk van Zijn gaven en het ontbrak hen aan niets.
De verzen 12-15 gewagen van de intocht van Israël in Kanaän en de overwinning op de Kanaänieten. Dat geschiedde niet door de kracht van de Israëlieten, maar door het machtswoord van God. Hij sprak en het gebeurde. Door Zijn machtswoord vielen de muren van Jericho. De koningen vluchtten weg en de vrouwen verdeelden de buit (vgl. Richt. 5:30 v.).
De verzen 16 vv. handelen tenslotte van de verkiezing van de Sion door God als Zijn woonplaats en de feestelijke opvoering van de ark.
De dichter gewaagt van de grote heilsdaden van God in de geschiedenis van Zijn volk. De uittocht uit Egypte, de doortocht door de woestijn en de intocht in Kanaän zijn daarin de grote gebeurtenissen. Daarin kwamen Gods liefde en macht, Zijn goedheid en zorg, Zijn genade en nabijheid openbaar.
Maar het zijn niet slechts daden uit het verleden zonder meer. De dichter ziet daarin terecht een prediking voor heden en toekomst. Er komt in openbaar wie God is voor Zijn volk de eeuwen door. Er zit in Gods heilsdaden in het verleden een blijvende aktualiteit voor het heden.
Dat is de grote betekenis van de heilsgeschiedenis van God met Israël.
Daarom heeft die heilsgeschiedenis ook nog betekenis voor ons.
Wanneer wij die heilsgeschiedenis overdenken, staan we maar niet stil bij een stukje vaderlandse geschiedenis van het oude volk Israël, maar krijgen we te zien wie God ook vandaag nog is voor Zijn volk.
Nog redt Hij Zijn volk uit en verzorgt Hij het en verlost Hij het en woont Hij in hun midden.
Nog is God de genadige en getrouwe, die Zijn majesteit en macht ten goede aanwendt van Zijn volk. En dat volk is niet alleen Israël meer, maar allen die in Hem geloven.
God is met de geschiedenis van Zijn heil na psalm 68 zelfs doorgegaan. Hij gaf Zijn Zoon. Christus stierf aan het kruis, Hij stond weer op en voer ten hemel. In Hem geeft God Zijn volk alle heil voor tijd en eeuwigheid.
Gods daden in het verleden zijn voor de dichter de grond om te hopen voor de toekomst. Want God is gisteren en heden en tot in alle eeuwigheid dezelfde.
En uit die daden mogen wij troost putten. Zo moeten wij Gods heilsgeschiedenis lezen. Dat kunnen we van de dichter psalm 68 leren.
De God van Bethlehem en Golgotha is ook vandaag nog dezelfde.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1966

De Wekker | 8 Pagina's

Psalm 68 (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1966

De Wekker | 8 Pagina's