Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kerk in het Nieuwe Testament (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk in het Nieuwe Testament (III)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kerk als het volk Gods
Vooral in drie centrale beelden komt het karakteristieke van de kerk uit. Zo wordt de kerk genoemd: „het volk Gods", „het lichaam van Christus" en „de tempel van de Heilige Geest". In die drie beelden wordt de kerk in relatie gesteld tot de drieënige God. In de uitdrukking „volk Gods" ligt de relatie van de kerk tot God de Zoon en in de uitdrukking „tempel van de Heilige Geest" de relatie tot God de Heilige Geest. We willen allereerst ingaan op het spreken over de kerk als „het volk Gods".
„Volk Gods" werd Israël, doordat de Heere het verkoor tot een volk Hem ten eigendom (vgl. b.v. 19:5). In Deut. 7:6 komt duidelijk uit, dat het Gods souvereine, verkiezende liefde was, waardoor Hij Israël Zich ten volk verkoor.
In haar geschiedenis beantwoordt het volk Israël steeds minder aan haar hoge voorrecht en haar hoge roeping. Vandaar, dat vooral in de profetische prediking het licht valt op het volk Gods van de toekomst. Na alle trouwbreuk van Israël en na de gerichten van de Heere, zal de Heere uit vrije genade en liefde weer de oude verhouding scheppen, onverbreekbaar en definitief. ,,Zij zullen Mij tot een volk zijn en ik zal hun tot een God zijn ... Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten, dat Ik Mij niet van achter hen afwenden zal en dat Ik hun wél zal doen en mijn vrees zal Ik in hun hart leggen, zodat zij niet van Mij afwijken", mag Jeremia profeteren in Jer. 32:38 v. Diezelfde gedachte vinden we op tal van andere plaatsen in de profetieën terug. Ook voor de opvatting van het Jodendom in de tijd tussen het Oude en Nieuwe Testament geldt: „In ieder geval is eerst het Israël van de toekomst „volk Gods" in de volle zin van het woord" (Dr. N.A. Dahl).
Uit het Nieuwe Testament blijkt nu, dat de nieuwtestamentische kerk zich dit verwachte, toekomstige volk Gods wist. Ik denk in het bijzonder aan 1 Petr. 2:9 v. Hier zijn verschillende oudtestamentische plaatsen bij elkaar gebracht en op de nieuwtestamentische kerk betrokken. De kerk wordt genoemd: „een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom". De uitdrukkingen ,,koninklijk priesterschap" en ,,heilige natie" stammen uit Ex, 19:6. Het vervolg ,,om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht" brengt ons bij Jes. 43:20 en 21, waar de profeet, bij het in herinnering brengen van de machtsdaden van de Heere bij de uittocht uit Egypte een nieuwe exodus belooft. Daarbij noemt hij Israël (volgens de tekst van de Septuaginta-vertaling) met de woorden, die in 1 Petr. 2 worden overgenomen. Tenslotte wordt in het volgende vers, in 1 Petr. 2:10 nog teruggegrepen naar de profetie van Hosea (1:10). „Er is geen twijfel mogelijk: in deze tekst zal de kerk verstaan moeten worden als het volk Gods, waarin zich de oude beloften van Israël vervullen; het volk Gode ten eigendom, dat Hij Zich nieuw verworven heeft door het heilswerk van zijn Zoon" (Dr. R. Schnackenburg).
Die gedachte van de kerk als het beloofde volk Gods vinden we niet alleen in de eerste brief van Petrus, maar vooral ook in de brief aan de Hebreeën. In dit verband moet zeker ook het uitvoerige citaat uit Jer. 31:34-34 in Hebr. 8 genoemd worden. En waarom wist de nieuwtestamentische kerk zich hét volk Gods? De overeenkomst met het oudtestamentische volk Gods lag zeker ook in de gedachte van de souvereine, vrijmachtige liefde van de Heere, die aan de wording van dit volk ten grondslag lag en zich openbaarde in de overgave van de Heere Jezus Christus in de dood. Tegelijk evenwel wist de nieuwtestamentische kerk zich geleid door de Heilige Geest en als zodanig de vervulling van het oudtestamentische volk Gods. Israël verhardde zich in zijn weerbarstigheid tegen de Heere. In de kerk bracht de Heilige Geest tot de waarachtige erkenning van de Heere door de erkenning van het Heere-zijn van de verhoogde Christus. Door de Geest werd de vreze des Heeren in het hart gelegd, zodat er nu het volk was, waarvan de Heere gezegd had, dat het niet meer van Hem zou afwijken (Jer. 32:38 v.).

De kerk als het lichaam van Christus
Dezelfde grondgedachte - het buigen onder het Heere-zijn van Christus door de Geest - vinden we terug in het tweede centrale beeld van de kerk, dat van het lichaam van Christus. Wellicht heeft geen enkel beeld uit de Schrift tot zo veel en tot zo verschillende verklaringen aanleiding gegeven. Deze veelheid van opvattingen is evenwel terug te brengen tot twee grote groepen. Allereerst de groep van hen, die menen, dat de uitdrukking „lichaam van Christus" in letterlijke, persoonlijke zin te verstaan is en in de tweede plaats de groep van hen, die menen, dat hier een figuurlijk, overdrachtelijk spraakgebruik in het geding is.
Voor de eerste groep is de kerk letterlijk het opstandingslichaam van Christus. In meest extreme en radikaal-kritische vorm betekent dat, dat de kerk de enige plaats is, waar Christus ,,voortleeft". Van een opstandingslichaam van Christus in de hemel is dan geen sprake. Alles wat we in de Schrift lezen over de opstanding en de hemelvaart van Christus is mythe en de beschrijving daarvan wil geen beschrijving van werkelijkheden zijn. Het lichaam van Christus, dat eens in het graf gelegd werd, rust nog altijd in het graf. Toch was in zekere zin voor Christus het graf niet het einde. Hij leeft n.l. nog voort in de kerk. Zijn ,,opstanding" is niet anders dan het begin van zijn voortleven in de kerk. Daarom is de kerk het opstandingslichaam van Christus.
Deze gelijkstelling van de kerk als het lichaam van Christus en het letterlijke, persoonlijke opstandingslichaam van Christus is op grond van wat het Nieuwe Testament hierover zegt, volkomen onhoudbaar. Als Paulus in de brief aan de Romeinen en in de eerste brief aan de Corinthiërs de kerk het lichaam van Christus noemt, zal daar niets anders in gezien moeten worden dan een bepaalde beeldspraak. Blijkens 1 Cor. 12 gaat het in die beeldspraak ook zeer wezenlijk om een aanduiding van de onderlinge eenheid en verscheidenheid in de kerk. Daarbij is het ook een aanduiding van de eenheid van de kerk met Christus.
In dit opzicht wordt in de brieven aan de gemeenten van Efeze en Colosse het beeld van het lichaam uit de brief aan de Romeinen en de eerste brief aan de Corinthiërs nog nader uitgewerkt, doordat bij herhaling Christus in die brieven het hoofd van het lichaam genoemd wordt. In verband met wat Paulus in Ef, 5 zegt over de parallel van de verhouding Christus - gemeente met de verhouding man - vrouw in het huwelijk, zullen we bij de beeldspraak van lichaam en hoofd in de brieven aan de Efeziërs en de Colossenzen hebben te denken aan de heerschappij, die Christus uitoefent op grond van zijn opstanding. In dit verband wordt ook de vermelding van de Geest duidelijk. Het is de Geest, die de leden van de kerk onderling aan elkaar verbindt en het is de Geest, die aan Christus als het hoofd verbindt. Christus oefent zijn macht uit in zijn kerk, als zijn lichaam, in en door zijn Geest.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1966

De Wekker | 8 Pagina's

De Kerk in het Nieuwe Testament (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1966

De Wekker | 8 Pagina's