Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kerk in het Nieuwe Testament (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk in het Nieuwe Testament (IV)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kerk als tempel van de Heilige Geest
We zagen in ons vorig artikel, wat het betekent, dat de kerk „volk Gods" en „lichaam van Christus" wordt genoemd. Tenslotte is er het derde centrale beeld van de kerk: de kerk als „de tempel van de Heilige Geest". Bij dit beeld vinden we dezelfde gedachte over het wezen van de kerk terug als die we vonden bij de omschrijving van de kerk als „volk Gods" en „lichaam van Christus".
In Ef. 2: 20 v. zegt Paulus, dat de kerk gebouwd is op het fundament van apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. „In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend op", zo zegt Paulus dan verder, „tot een tempel, heilig in de Heere, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest". Die laatste toevoeging, „in de Geest", is niet toevallig of overbodig. Wanneer Christus de hoeksteen is van het gebouw van de kerk — waarmee wel bedoeld moet zijn de steen, die het geheel bijeenhoudt en aan het geheel kracht geeft — dan gebeurt dat bepaald door de Geest, zoals het „in de Heere" parallel staat met het „in de Geest". De kerk wordt eerst kerk door de Geest, in verbondenheid aan de verhoogde Christus. „Door de Geest van Christus de Heer van zijn kerk" (Dr. R. Schackenburg).
In de kerk dient dan ook alles te geschieden op een geestelijke wijze. In 1 Petr. 2:4 zegt Petrus, dat de gelovigen zich als „levende stenen" hebben te laten gebruiken tot de bouw van een „geestelijk huis" en dat ze als een heilige priesterschap „geestelijke" offers hebben te brengen, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. „Geestelijk" staat hier stellig in relatie met de Heilige Geest. Het „geestelijk huis" vormt de tegenstelling tot de tempel van steen uit Jeruzalem. De Heilige Geest schept in de kerk een geheel eigen gemeenschap, waarin de vruchten van de Geest, zoals Paulus die noemt in Gal. 5:22, het Heere-zijn van Christus manifesteren.
Op een bijzondere wijze openbaart de Geest het Heere-zijn van Christus in de zogenaamde charismata of Geestesgaven. Dat ook deze Geestesgaven niets anders bedoelen dan de heerschappij van de verhoogde Christus in zijn kerk te doen uitkomen, zegt Paulus heel duidelijk, wanneer hij aan het begin van zijn spreken over de Geestesgaven in 1 Cor. 12 zegt, dat niemand kan zeggen Jezus Heere te zijn dan door de Heilige Geest. De Heilige Geest doet in al zijn werken, ook in zijn werken van bijzonder karakter, niets anders dan het Heere-zijn van Christus openbaren.
Vandaar dat ook heel Paulus' behandeling van de Geestesgaven uitloopt op het spreken over de liefde. De gaven van de Geest zijn niet te taxeren naar het opzienbarende, maar naar de vraag, in hoeverre ze het Heere-zijn van Christus in de opbouw van zijn gemeente dienen. Vandaar dat Paulus de tongentaal — een spreken van voor anderen onbegrijpelijke woorden onder de werking van de Heilige Geest — in 1 Cor. 12:10 onderaan stelt bij de gaven van de Geest. Stellig stond voor de mensen van de gemeente van Corinthe die tongentaal als iets heel bijzonders en opzienbarends bovenaan. Dat is te bedenken tegenover velen in de huidige Pinksterbeweging, die opnieuw — in ieder geval in de praktijk — de tongentaal bovenaan stellen.
Vandaar ook, dat voor Paulus de Geestesgaven veel meer omvatten dan alleen maar de bijzondere dingen, die de Corinthiërs er onder verstonden. Naast de vermelding van de Geestesgaven in 1 Cor. 12 vinden we ook een vermelding in Rom. 12: 6-8 en het opmerkelijke van de vermelding in Rom. 12 is, dat Paulus daar als „genade-gaven" dingen noemt, die wij als betrekkelijk heel „gewoon" zouden beschouwen. Hij zegt daar: „Wij hebben nu gaven, onderscheiden naar de genade, die ons gegeven is: profetie, naar gelang van ons geloof; wie dient, in het dienen; wie onderwijst, in het onderwijzen; wie vermaant, in het vermanen; wie mededeelt, in eenvoud; wie leiding geeft, in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid". „Loopt dat niet daarop uit, dat het hele leven van de gemeente charismatisch is?" (Dr. G. Eicholz). Als het waar is, dat het Heere-zijn van Christus openbaar komt in het onderling dienstbetoon van de gelovigen in de gemeente, is alles wat tot dat dienstbetoon strekt, gave van de Heilige Geest. Vandaar ook, dat Paulus kan zeggen, dat aan een ieder in de gemeente de openbaring van de Geest gegeven wordt. (1 Cor. 12:7).
Zo blijft ook niets over van de scheiding, die men ten aanzien van de oude kerk wel gemaakt heeft, tussen charismatische diensten, die voor het geheel van de kerk bestemd zouden zijn en administratieve diensten, die slechts voor de plaatselijke kerk bestemd zouden zijn (Dr. A. Harnack). Voor Paulus is een administratieve dienst in de kerk evenzeer een gave van de Geest als een bijzondere gave, zoals de tongentaal. „In de gaven neemt de Geest bezit van onze invidualiteit, van dat wat ik alleen ben en wat mij van anderen onderscheidt. Daarin roept Hij mij tot de bijdrage, die Hij speciaal van mij in zijn grote kerk verlangt. Pas wanneer wij zo met onze individualiteit in zijn dienst zijn geroepen, zijn wij echt vervuld en tot geestelijke wasdom gekomen" (Dr. H. Berkhof).
Het bijzondere van de gaven van de Geest ligt dus niet in het buitengewone, maar in het dienstbaar stellen van heel „gewone" kwaliteiten aan het Heere-zijn van Christus in de opbouw van zijn kerk ten zegen voor de wereld. „Dat Paulus huiselijke bekwaamheden nadrukkelijk charismata noemt, gaven van de Geest, moet wel betekenen, dat hij het bijzondere ervan niet zozeer zag in wat wij het „bovennatuurlijke" noemen, maar daarin dat op zichzelf heel natuurlijke krachten en mogelijkheden door de Geest in de greep komen van de overwinnende Christus, die ze omtovert tot iets, waarin zijn Rijk gestalte krijgt en zijn werk op aarde wordt verricht" (Dr. J. H. Bavinck).
Tegenover de Pinksterbeweging, die eenzijdig nadruk legt op het bijzondere in de gaven van de Geest en dat bijzondere, m.n. de tongentaal als kenmerk hanteert van het al of niet bezitten van de Geest, zullen we voor de vrijmacht van de Geest oog moeten hebben, waardoor de Geest ons dat wil schenken, waarmee wij met onze individualiteit het meest dienstbaar zijn aan het Heere-zijn van Christus in zijn kerk en in die kerk tegelijk ook in de wereld. We zullen dus niet het „bijzondere" voor de Geestesgaven mogen reserveren. De volgende keer willen we zien, dat we evenmin het „bijzondere" uit de Geestesgaven mogen elimineren.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1966

De Wekker | 8 Pagina's

De Kerk in het Nieuwe Testament (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1966

De Wekker | 8 Pagina's