Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro en contra kinderdoop (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro en contra kinderdoop (4)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog eenmaal besteden we aandacht aan het boekje van ds A. M. Lindeboom „Moeten kleine kinderen worden gedoopt?" dat een heel ander geluid laat horen dan we beluisteren in het geschrift van J. E. v. d. Brink „De betekenis van de doop".

Overeenkomst
In ons vorige artikel maakten we reeds enige bezwaren tegen het standpunt van ds Lindeboom, dat herinnerde aan de strijd over doop en wedergeboorte uit vroeger jaren. Lindeboom distantieert zich bewust ook van het christelijk gereformeerde standpunt.
Wat ons ook nu weer treft, als we over dit standpunt nadenken, is de overeenkomst tussen de voor- en tegenstander van de kinderdoop. V. d. Brink moet niets van de kinderdoop hebben, want kinderen kunnen nog niet persoonlijk geloven en de doop bezegelt persoonlijk geloof. Lindeboom verdedigt de kinderdoop met grote kracht, want God bevestigt „dat dit kind vóór zijn doop al lid van de gemeente van Jezus was, dat hem al zijn zonden al vergeven waren, dat de Heilige Geest al werkte in zijn hart". (77).
Dat zijn twee meningen die lijnrecht tegenover elkaar staan. De een zegt: de Geest werkt niet in het hart en daarom geen kinderdoop; de ander zegt: de Geest werkt wel in het hart en daarom juist de kinderdoop. Maar beiden funderen de doop teveel op het geloof van de dopeling. Omdat dat geloof er volgens de een niet is — geen doop; omdat het volgens de ander wel aanwezig wordt geacht — wel doop. M.a.w.: in beide gevallen is men het eens over de grond van de doop. Alleen de een zegt: die grond is bij de kinderen niet aanwezig en daarom mogen we hen niet dopen en de ander zegt; die grond is wel aanwezig en daarom dopen we hen. In vroeger jaren is onzerzijds wel eens gezegd: Kuyper had iets gemeen met de Anabaptisten, de wederdopers. In zijn doopsleer was Kuyper in feite overgegaan op de lijn van de wederdopers, al ging hij in de uitwerking andere wegen. Maar de aanwezigheid van subjectief geloof is noodzakelijk om te dopen.
De redeneertrant van ds A. M. Lindeboom herinnert sterk aan die van wijlen ds G. Kramer, die een dissertatie schreef in 1891 over „Het verband tussen doop en wedergeboorte", waar hij poneert dat het zaad van het toekomstig geloof en de toekomstige bekering reeds in de kinderen aanwezig is door de verborgen werking des Geestes. Het standpunt van Kramer, die voor zijn promotie stierf, heeft indertijd in de A-kringen van de Geref. Kerken veel protest uitgelokt. Maar ook prof. dr. G. C. Berkouwer heeft deze visie afgewezen, zowel in zijn boek „Karl Barth en de kinderdoop" als ook in zijn boek over „De Sacramenten".
Het is een verdrietige zaak nu te merken dat soortgelijke gedachten als van Kramer nog steeds worden opgedist in de Geref. Kerken èn dat alles na de hevige strijd die over deze punten is gevoerd in deze Kerken èn na al de verklaringen en formules, die in de loop der jaren zijn opgesteld, vervangen en uiteindelijk terzijde-gesteld, Als dit het resultaat is van deze strijd dan moeten we tot ons verdriet constateren dat heel deze strijd over verbond en doop nog weinig werkelijke winst heeft opgeleverd en daarom in de verhouding Geref. Kerken—Chr. Geref. Kerken geen verandering heeft gebracht.

Zwak
We betreuren het standpunt van Lindeboom ook daarom omdat men in feite op dit dit standpunt geen voldoende verweer heeft tegen de bestrijders van de kinderdoop. Als men van dezelfde grondstelling uitgaat, dan heeft het contra-standpunt meer recht dan het pro. Daarin heeft v. d. Brink gelijk: kinderen hebben geen geloof, wat niet betekent dat ze geen geloof kunnen hebben. Te weinig wordt onder christenen, die de kinderdoop voorstaan, opgewekt tot bekering, zegt v. d. Brink. Het boekje van ds Lindeboom bewijst dit. Op het standpunt van ds Lindeboom werkt de Geest reeds in het hart van het kind en heeft het deel „aan de nieuwe wereld van Jezus". Zo lezen we o.a.: „Wanneer jonge mensen van jongsaf gelovig leven, overspoeld door Gods Geest, is belijdenis doen niet een stap vooruit. Veeleer moeten we zeggen het zo zeggen: wie geen belijdenis doet, doet een stap achteruit".
We kunnen begrijpen dat de bestrijders van de kinderdoop menen dat op deze wijze aan de noodzakelijkheid van wedergeboorte, bekering en persoonlijk geloof tekort wordt gedaan. We zijn dat met hen eens. Hoe meer men de argumenten pro de kinderdoop in dit kader hanteert, hoe zwakker men komt te staan. De kinderdoop-bestrijder geeft men op deze wijze een wapen in handen.
De stand van zaken is dus, als we samenvatten:
1. Lindeboom en van den Brink gaan beiden uit van het subjectieve geloof als basis voor de doop.
2. We wijzen het standpunt van van den Brink beslist af en zijn met Lindeboom overtuigd van het goed recht van de kinderdoop.
3. We zijn het met van den Brink eens dat in de argumentatie pro de kinderdoop heel vaak tekort wordt gedaan aan de klemmende ernst van persoonlijke bekering.
4. We wijzen de fundering van de kinderdoop zoals Lindeboom die geeft en die op de oude Kuyperiaanse leest geschoeid is met nadruk af.
In feite staan we dus tussen v. d. Brink en Lindeboom in; merkwaardig dat we altijd als christelijke gereformeerden tussen twee standpunten in staan; we blijken altijd te moeten zoeken naar het evenwicht.
Tegen van den Brink zeggen we neen, maar op gedempte toon voegen we er aan toe: u wijst de zwakheid van het standpunt van de geref. kerken aan.
Tegen Lindeboom zeggen we ja, maar met grote reserves want de weg tot dit ja loopt niet parallel met onze weg naar dit ja.

Hoe dan?
Aan deze vraag is tenslotte niet te ontkomen: hoe ziet u dan de stand van zaken met betrekking tot de kinderdoop?
Is het sacrament dan niet voor de gelovigen? Is er een principieel onderscheid tussen kinderdoop en volwassendoop, zodat we in feite drie sacramenten zouden hebben?
Is er geen parallel tussen avondmaal en doop en zijn er ook geen onwaardige dopelingen (die in de toekomst blijken onwaardig te zijn) en onwaardige avondmaalsgangers?
Moeten we niet beginnen het goede te verwachten van onze kinderen?
We kunnen in het kader van deze serie op deze vragen niet diep ingaan: De eerste vraag kunnen we bevestigend beantwoorden, maar dat betekent niet dat we maar moeten beginnen met te menen dat het met onze gedoopte kinderen wel in orde is.
In zijn magistrale boek over Paulus schreef prof. Herman Ridderbos: „Het heilig zijn" van de kinderen houdt dus metterdaad voor hen in, dat zij tesamen met en als behorende tot hun ouders door de doop in de gemeente werden ingelijfd en aldus participeerden in de gaven van Christus en in de verlossende heerschappij van zijn Geest. Dit betekent uiteraard niet, dat het persoonlijk geloof voor hen overbodig zou zijn — dit zou een magische, van God Zelf losgemaakte werking van de doop veronderstellen — veeleer dat de weg van het geloof voor hen te duidelijker geopend en de gehoorzaamheid van het geloof te nadrukkelijker wordt geëist" (pag. 462).
Dit is m.i. voorzichtiger en juister uitgedrukt dan Lindeboom doet.
Alleen: wat betekent dat participeren in de gaven van Christus en de heerschappij van Zijn Geest? Dat behoeft geen subjectivering in te houden, maar kan wijzen op de positie van de kinderen in de gemeenschap van de gemeente, aan wie Hij alle geestelijke zegeningen en weldaden belooft en bewijst.
Maar dat betekent niet dat we de kinderen nu moeten beschouwen en behandelen als delende in de wederbarende genade van de Heilige Geest.
Doen we dat, dan gaan we de verborgen lijn weer verheffen ten koste van de openbare lijn — een zaak, die in het gesprek tussen wederzijdse deputaten telkens aan de orde is geweest.
We zullen dichter bij elkaar komen als we de nadruk leggen op het Verbond Gods, dat de grond is voor de doop; scherp onderstrepen dat de kinderen leven in de gemeenschap van Christus en Zijn gemeente — hun zeer verantwoordelijke verbondspositie zonder dat dit persoonlijke toeëigening behoeft in te sluiten; een positie die vaak onder ons vergeten wordt — en daarom te krachtiger hen er op wijzen dat het krachtens deze positie niet te pas komt onwedergeboren, onbekeerd en ongelovig te blijven leven. En deze geestelijke zaken behoren tot de belofte van het Verbond, waarop zij biddend mogen pleiten.
We begrijpen dat we deze belangrijke dingen maar hebben aangestipt; doch we meenden in het kader van de bespreking van deze boeken wat meer aandacht aan dit onderwerp te moeten besteden dan anders per recensie zou geschieden.
Het moge dienen tot opscherping van onze kennis opdat we weten waar wij vandaag staan in de strijd rond de kinderdoop.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1966

De Wekker | 8 Pagina's

Pro en contra kinderdoop (4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1966

De Wekker | 8 Pagina's