Huwelijksbepalingen (II)
Kerkorde (304)
In ons eerste artikel over Huwelijks-bepalingen hebben wij er op gewezen dat de Rooms-katholieke kerk het huwelijk een sacrament noemt.
Zoals bekend beroept Rome zich op Efeze 5:32 „deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit, ziende op Christus en op de gemeente", of, zoals de Nieuwe Vertaling luidt: „Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente". Maar Calvijn tekent in zijn verklaring van de brief aan de Efeziërs bij deze plaats aan: „Voorts is het een wonderlijke scherpzinnigheid der papisten, die uit het woord verborgenheid, besluiten dat het huwelijk een van de zeven sacramenten is, alsof zij uit water wijn maakten. Zij stellen zeven sacramenten, waar Christus alleen twee ingesteld heeft: en om te bevestigen, dat het huwelijk een van de zeven is, brengen zij deze plaats voort. Maar onder wat deksel? Omdat de oude overzetter, waar de apostel gesteld had het woord mysterium, 't welk is: verborgenheid, gesteld heeft Sacramenten te stellen, als zij mysterie of verborgenheid willen uitdrukken; en alsof Paulus het in deze zelfde zendbrief niet uitgedrukt had, waar hij van de roeping der heidenen spreekt. Calvijn zegt dan verder dat de Rooms-katholieken „bedrogen zijn door de twijfelachtige betekenis van het woord sacramentum, of meer daardoor, dat zij de Griekse taal niet verstonden. Want zo iemand geleerd had, dat de apostel hier het woord mysterium gesteld had, er zou nooit dwaling in geweest zijn. Zo zien wij dan met wat hamer en op wat aanbeeld zij dit sacrament gesmeed hebben. Hoewel, zij hebben ook daarin hun onachtzaamheid te kennen gegeven, dat zij niet aangemerkt hebben die verbetering, die terstond daarbij gesteld is, als hij zegt: Ik zeg in Christus en in de gemeente. Want hij heeft bovenal willen toezien, dat men het niet van het huwelijk verstond. Ja, hij heeft duidelijker gesproken, dan wanneer hij zonder deze uitzondering deze waarheid uitgesproken had. Het is een grote verborgenheid, dat Christus zijn leven en kracht der gemeente ingeeft. Wie zou hieruit een sacrament smeden? Zo zien wij dan uit wat grote onwetendheid deze dwaling gekomen is". Tot zover Calvijn.
Wij hebben hieraan niets toe te voegen. De apostel weidt hier verder niet over het huwelijk uit, maar spreekt over de eenheid van Christus en de gemeente, en zegt dan dat het huwelijk iets moet vertonen van de liefde van Christus tot zijn gemeente.
De Reformatie bestreed dat het huwelijk een sacrament is, dus allereerst een kerkelijke zaak is. Zij begreep dat het huwelijk allereerst behoort tot het terrein van het natuurlijke, wil men, burgerlijke leven, al was men er tevens van overtuigd dat het huwelijk ook het kerkelijke leven raakt zodat ook de kerk erbij betrokken is en de roeping heeft aan de overheid voorlichting te geven.
Wij gaan thans op de geschiedenis van de huwelijkssluiting enz. niet nader in. Wie van de situatie in ons land in het verleden kennis wil nemen bestudere het werk van prof. mr. L.J. van Apeldoorn, Geschiedenis van het Nederlandsche huwelijksrecht vóór de invoering van de Fransche wetgeving, Amsterdam, 1925. Slechts zij het volgende opgemerkt.
Tijdens de Republiek vond de huwelijkssluiting normaliter in de kerk plaats. Er was nog geen burgerlijke stand zoals wij die kennen; de kerk hield de bevolkingsregisters bij, zodat de predikant, zoals men wel eens heeft gezegd, zo ongeveer als gedelegeerde van de overheid optrad. Niet-leden van de heersende d.i. de Gereformeerde kerk konden voor het gerecht of de magistraat in het huwelijk treden. Maar door de scheiding van kerk en staat tengevolge van de Franse Revolutie veranderde dit: het burgerlijk huwelijk werd ingevoerd, maar er was toch nog verschil. „Holland had wel op 7 mei 1795 het burgerlijk huwelijk, uniform voor allen, ongeacht godsdienstige belijdenis, ingevoerd, doch Friesland koos in 1796 nog de facultatieve huwelijksvorm, hetzij kerkelijk hetzij burgerlijk, zij het, dat thans de kerkelijke vorm niet meer tot de Gereformeerde beperkt bleef. Dit is begrijpelijk, nu bij het wegvallen der bevoorrechting van de Gereformeerde kerk als staatskerk geen grond meer bestond voor haar privileges ten aanzien van het huwelijk. Het „Wetboek Napoleon ingerigt voor het Koninkrijk Holland" bepaalde, dat het huwelijk door bevestiging van de daartoe bevoegde plaatselijke autoriteit diende te worden voltrokken (artikelen 130 en 131). Van 1810 tot 1838 werd het huwelijk geregeld door de Code Napoleon, Dr. A.J.M. van Overveldt, De dualiteit van kerkelijk en burgerlijk huwelijk, Tilburg, 1953, blz. 80. Ons Burgerlijk Wetboek van 1838 zegt in art. 136 nadrukkelijk dat „Geene godsdienstige plegtigheden zullen vermogen plaats te hebben, voor dat de partijen aan den bedienaar van hunnen eredienst zullen hebben doen blijken, dat het huwelijk ten overstaan van den ambtenaar van den burgerlijke stand is voltrokken". Volgens het Wetboek van Strafrecht art, 449, staat op het verrichten van de kerkelijke huwelijksbevestiging vóórdat het huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken, een geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Bij herhaling van dit strafbare feit kan men zelfs gestraft worden met een hechtenis van ten hoogste twee maanden.
Bij ons is dus alleen een huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand gesloten een wettig huwelijk.
A.(Apeldoorn), H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1966
De Wekker | 8 Pagina's