Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vrouw op de kansel ? (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vrouw op de kansel ? (I)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit is de titel van een boekje waarin zijn opgenomen de artikelen, die Dr. H. Goedhart, Herv. predikant te Rotterdam-Delfshaven, schreef in de „Waarheidsvriend" over de kerkelijke positie van de vrouw ten aanzien van de ambten. Ds G. Boer, Herv. predikant te Katwijk aan Zee en voorzitter van de Geref. Bond in de Herv. Kerk schreef een ten geleide en ds W. L. Tukker, Herv. predikant te Zwolle, een slotwoord. Het boekje is opgedragen aan de nagedachtenis van prof. dr. J. Severijn en uitgegeven bij Zuiderduijn te Woerden.
De artikelen werden geschreven naar aanleiding van het principebesluit, dat de Gen. Synode van de Ned. Herv. Kerk in juni '66 nam om voor de vrouw ook het predikambt open te stellen, vanuit de diepe overtuiging dat dit besluit in strijd is met wat de Schrift zegt. Daarom wordt gesproken van „de heilloze wegen, die de Ned. Herv. Kerk bewandelt". De ontwikkeling in de Ned. Herv. Kerk vervult de Geref. Bond met zorg.
Het boekje heeft vijf hoofdstukken.
Hoofstuk I bevat enkele paragrafen, waarin aandacht wordt geschonken aan het ambt in het algemeen. Om over de toelating van de vrouw tot het ambt te kunnen oordelen moet men goed weten wat een kerkelijk ambt eigenlijk is. Terecht wordt gewezen op het principiële verschil tussen het algemene ambt van alle gelovigen en de officiële ambten van ouderling, diaken en predikant. Elke gelovige heeft 'het ambt en de roeping om God te dienen, tot Hem te bidden. Hem te loven en van Hem te getuigen. Maar predikanten, ouderlingen en diakenen hebben daarbij een bijzonder ambt, waartoe zij door de gemeente en „mitsdien van God Zelf" geroepen worden. Zij hebben een speciale opdracht van Christus wege in Zijn kerk.
Dit bijzondere ambt vloeit niet voort uit het algemene ambt, al hangt het daar natuurlijk nauw mee samen. Maar men kan niet de konklusie trekken, dat omdat de vrouw deelt in het algemene ambt der gelovigen zij daarom ook voor bijzondere ambten in aanmerking komt. De vraag is juist wat de Schrift ten aanzien van de bijzondere ambten in betrekking tot de vrouw bepaalt.
In ditzelfde hoofdstuk wordt ook gehandeld over ambt en charisma. Onder het charisma verstaan we de bijzondere genadegaven door de Heilige Geest aan de gelovigen, waarvan we lezen in Rom. 12:6-8 en 1 Kor. 12:4 vv. Genoemd worden o.a. de gave van de profetie, van de lering, van de genezing en van de tongenspraak.
Voor deze charismatische gaven, deze bijzondere gaven van de Geest, kwam ook de vrouw in aanmerking. We lezen in het N.T. van profetessen. We behoeven slechts te denken aan de dochters van de evangelist Filippus, Hand. 21:9.
Paulus spreekt er ook van in 1 Kor. 11: 5. Hij beveelt daar de vrouw het hoofd te bedekken wanneer zij in de gemeente bidt of profeteert. Het gaat daar om het charismatische ambt van de profeet, in dit geval van de profetes. Terecht zegt Dr. Goedhart er van: „De Geest Gods daalde soms op een christin neer, zodat zij spontaan Gods woorden in de vergadering van de gelovigen verkondigde. In dit geval denkt Paulus er niet aan zijn bevoegdheid te overschrijden door dit spreken te verbieden. Zou een gezant van Christus tegen de Geest strijden? De apostel (die een ,,officieel" ambt bekleedt) geeft echter wel omtrent de uiterlijke vorm een voorschrift waaraan de charismatisch begaafde zich moet houden. Hij gelast de vrouwen die charismatisch profetisch spreken het hoofd bedekt te houden, zoals het een eerbare vrouw in Corinthe betaamde" (bl. 18).
Maar dit charismatisch ambt bepaalt niets omtrent het officiële ambt.
Dr. Goedhart wijst uitvoerig op het verschil van die beide. Hij zegt o.a.: „De charismatische ambten komen door de werking van de Heilige Geest spontaan uit de gemeente op. Als dezelfde Geest ,,opzieners" aanstelt wordt doorgaans de gemeente daarbij ingeschakeld — zij kiest, benoemt, stelt aan. Bij de charismatische ambten is er geen sprake van verkiezing door de gemeente" (bl. 17).
Een aantekening bij het woordje ,,doorgaans" verwijst naar bl. 12, waar de schrijver er op wijst dat in bijzondere gevallen ouderlingen eenvoudig werden geïnstalleerd door medewerkers van de apostelen (Titus 1:5). En zelfs dan is het nog de vraag of de gemeenten helemaal werden uitgeschakeld.
Het spreekt vanzelf dat uiteindelijk de schriftuurlijke gegevens over de positie van de vrouw in de christelijke gemeente doorslaggevend moeten zijn. Daarover handelt Hoofdstuk II. Aan de orde komen o.a. de vrouw in het O.T., Jezus en de vrouw, de voorschriften van Paulus en de Nieuwtestamentische praktijk.
Vooral het zwijggebod voor de vrouw in 1 Kor. 14:34 en 1 Tim. 2:12 krijgt zwaar accent. Paulus schrijft dat de vrouwen in de gemeenten moeten zwijgen; want het is hun niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt. Een vrouw moet zich laten onderrichten en geen onderricht geven of gezag over de man hebben. Dit is een duidelijk bewijs dat voor Paulus het predikambt niet openstaat voor de vrouw.
In 1 Kor. 14:34 gaat het over het mee-discussiëren van de vrouw in de gemeente.
Het ging in de samenkomsten van de eerste christenen anders toe dan in onze kerken, waar alleen de predikant aan het woord is. In de oud-christelijke samenkomsten was het de gewoonte vragen op te werpen en gezamenlijk te beantwoorden, m.a.w. te discussiëren. Soms sprak ook iemand door de gave van de profetie, doch ook dergelijke betogen werden kritisch overwogen. Maar Paulus verbiedt de vrouwen aan zulke discussies deel te nemen. Als ze wat willen weten, dan moeten ze thuis hun mannen maar om opheldering vragen. Het staat lelijk voor een vrouw te spreken in de gemeente. ,,Indien nu de vrouw volgens de apostolische ordening niet mocht discussiëren, waaraan kan zij dan het recht ontlenen het predikambt te vervullen? In de discussie spreekt zij als één tussen velen die antwoorden kunnen, in de prediking spreekt zij als één tot velen die zwijgen moeten" (bl. 46).
In 1 Tim. 2:12 doet de apostel een beroep op de scheppingsorde. Adam is eerst geformeerd, daarna Eva. „Volgens de scheppingsorde behoort de vrouw niet over de man te heersen; hieruit vloeit voort dat zij in de gemeente geen onderwijs mag geven" (bl. 53).
De vraag of de eerste christelijke kerk vrouwelijke diakenen heeft gekend, wordt door Dr. Goedhart ontkennend beantwoord.
Wel wordt Phebe in Rom. 16:1 een diaken genoemd. De vertaling spreekt van „dienares", maar in het Grieks staat gewoon het woord diaken. Dr. Goedhart meent echter, dat het helemaal niet nodig is hierin de aanduiding van een ambt te zien. Phebe heeft de gemeente gediend evenals de andere vrouwen die door Paulus in zijn brieven worden genoemd. „Hun werk zal voornamelijk hebben bestaan in herbergzaamheid en dienstbetoon" (bl. 58).
In 1 Tim. 3:8 vv. somt Paulus de vereisten voor een diaken op. Hij moet waardig zijn, niet met twee tongen spreken, niet verzot zijn op veel wijn enz. De reeks van de aan de diakenen te stellen eisen wordt onderbroken door vers 11: De vrouwen insgelijks moeten eerbaar zijn geen lasteraars, wakker, getrouw in alles (S.V.). De N.V. heeft: (hun) vrouwen. Dus de vrouwen van de diakenen. Dit ,,hun" staat er in het oorspronkelijk niet. Worden in plaats van de vrouwen der diakenen vrouwelijke diakenen bedoeld? Als de eisen voor de ouderlingen worden opgenoemd (vs. 1-7) worden de vrouwen ook niet genoemd. Komt het er voor een vrouw van een ouderling minder op aan dan voor een vrouw van een diaken? Dr. Goedhart meent dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat de positie van de hier bedoelde vrouwen gelijk is aan die van de diakenen uit Hand. 6. Hij meent met de N.V. te moeten denken aan vrouwen van diakenen.
En wat bedoelt Paulus in 1 Tim. 5:9, wanneer hij zegt, dat een weduwe niet gekozen mag worden beneden de zestig jaar, de vrouw van één man moet zijn geweest, getuigenis hebben van goede werken, kinderen moet hebben opgevoed, de voeten der heiligen hebben gewassen, verdrukten genoegzame hulp hebben gedaan en alle goed werk hebben betracht?
Met welke bedoeling en bestemming werden deze weduwen gekozen? De kanttekening op de Statenvertaling beantwoordt deze vraag als volgt: „Namelijk tot het ambt ener diakones, die in de eerste kerk de gemeenten dienden onder zieken, vreemden en arme lieden en die daartoe door de gemeente, indien nodig werden onderhouden". Sommigen denken ook in onze tijd evenals de Statenvertalers aan een soort vrouwelijke diakenen of diakonessen. Die kwamen ook in de tijd van de kerkvaders nog voor. Dr. Goedhart denkt echter liever aan een georganiseerde weduwendienst. ,,De taak van deze weduwen bestond in het verzorgen van behoeftigen en het verplegen van zieken" (Bl. 62). Misschien was hun taak ook gezinszorg en onderricht aan jonge weduwe (Tit. 2:3, 4). „Van een ambt dat leiding geeft aan de gemeente, is er zeker geen sprake."
In Hoofdstuk III volgt in vogelvlucht een overzicht van de positie van de vrouw in de kerk door de eeuwen heen, in de oude kerk, in de middeleeuwen, in en na de reformatie.
Hoofdstuk IV bespreekt de niet-theologische factoren, die bij de vraag naar de vrouw in het ambt zo dikwijls een rol spelen. Maar nooit de traditie noch het huidige kultuurpatroon, noch de hoogmoed van de man noch de begeerte naar macht van de vrouw, noch eigen buiten de Schrift om verworven inzicht noch overwegingen van praktische aard, mogen voor ons bepalend zijn, doch alleen het woord van Christus en zijn apostelen.
In Hoofdstuk V volgt dan nog een overzicht van de hedendaagse ontwikkeling in Nederland, met name in de Geref. Kerken en een weergave van de praktijk bij de Hervormd Gereformeerden sinds 1958.
Hoe zwaar het besluit van de Herv. Synode inzake de openstelling van het ambt van de vrouw bij dit deel van de Herv. Kerk ligt, blijkt wel op de laatste bladzij van dit hoofdstuk, als daar gezegd wordt: ,,Wij zijn geenszins geneigd de Nederlands Hervormde Kerk te verlaten, doch de leidende groeperingen mogen van onze liefde voor de vaderlandse kerk geen misbruik maken. Als de ontwikkeling, zoals we die uit de naoorlogse tijd kennen zich blijft voortzetten, komt er dan niet een ogenblik, waarop velen, om des gewetens wil, moeten breken met de kerk die hun dierbaar is?"
In een volgend artikel hoop ik mijn oordeel over het boekje te geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1967

De Wekker | 8 Pagina's

De vrouw op de kansel ? (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1967

De Wekker | 8 Pagina's