Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hernieuwd Arianisme (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hernieuwd Arianisme (III)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Joh. 5:7
Wanneer wij de kritiek van genoemde brochure op de leer van de drieëenheid Gods toetsen aan de Schrift, kunnen we zonder enig bezwaar 1 Joh. 5:7 buiten beschouwing laten. Daar staat: Want drie zijn er, die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn één.
De brochure zegt van deze tekst, onder aanhaling van een zekere Goodspeed: „Dit vers is niet eerder in het Grieks in enig manuscript, in of buiten het Nieuwe Testament, gevonden dan in de dertiende eeuw. Het verschijnt in geen enkel Grieks manuscript van 1 Johannes van voor de vijftiende eeuw, wanneer het in een in cursieven geschreven manuscript voorkomt; een manuscript uit de zestiende eeuw bevat de passage eveneens. Het komt echter in geen enkel oud Grieks manuscript of bij geen enkele christelijke Griekse schrijver voor, noch in een van de oosterse vertalingen" (bl. 10).
Deze opmerking is juist. Alle oude Griekse handschriften missen deze tekst. De Vulgata (de Latijnse vertaling) kent haar vanaf de negende eeuw. In andere oude vertalingen komt ze niet voor. De Griekse en Oosterse kerkvaders maken van deze tekst ook nooit gebruik in de strijd met de Arianen. Evenmin de oudste Latijnse kerkvaders. In het werk over de drieëenheid noch in enig ander geschrift van Augustinus wordt de tekst aangehaald.
In het Griekse N.T. komt de tekst voor het eerst voor in de codex Montfortianus, waarschijnlijk in Oxford geschreven in 1520, overgenomen uit de Vulgata. Op authoriteit van deze Griekse codex heeft Erasmus hem opgenomen in zijn derde uitgave van het Griekse N.T. en krijgt zij een plaats in de nadien algemeen aanvaarde Griekse tekst (de textus receptus), die ook aan de Statenvertaling ten grondslag ligt. In de Nieuwe Vertaling is de tekst tussen haken geplaatst, omdat zij uitgaat van de alleroudste Griekse handschriften van het N.T. en haar dus terecht niet rekent tot de oorspronkelijke tekst van het N.T.
We doen daarom goed 1 Joh. 5:7 buiten beschouwing te laten. Zij heeft voor de tegenstander weinig bewijskracht en deze kan daar goede gronden voor aanvoeren. Maar daarmee staat en valt de leer van Gods drieëenheid niet.

Andere Schriftgegevens
Artikel 9 van de Ned. Gel. Bel. haalt enige getuigenissen aan uit de Schrift om de leer der drieëenheid te funderen. Uit het O.T. wordt gewezen op Gen. 1: 26, 27, waar God zegt: Laat ons mensen maken naar ons beeld en naar onze gelijkenis. En dan wordt gezegd, doelend op het meervoud, dat in deze tekst gebruikt wordt: „Daaruit blijkt, dat er meer dan één Persoon in de Godheid is, als Hij zegt: laat ons mensen maken, naar ons beeld; en Hij wijst daarna de enigheid aan, als Hij zegt: God schiep. 't Is wel waar, dat Hij niet zegt, hoeveel Personen dat er zijn: maar 't geen voor ons wat duister is in het Oude Testament, dat is zeer klaar in het Nieuwe".
Vervolgens wordt gewezen op de doop van Jezus in de Jordaan, waarbij de Vader sprak: Deze is mijn geliefde Zoon en de Heilige Geest zich openbaarde in de gedaante van een duif (Matth. 3:17). En op de geboorte-aankondiging van Jezus door de engel aan Maria: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt. Zoon Gods genoemd worden (Luk. 1:35).
Ik zou mij kunnen voorstellen, dat deze teksten voor Jehova's-Getuigen en anderen, die van de drieëenheid Gods niet willen weten, niet overtuigend zijn. Men zou ze in Ariaanse zin kunnen uitleggen.
Maar anders is dat met de opdracht van Christus om de volken te dopen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes (Math. 28:19).
Ook van deze tekst heeft men gezegd dat zij een toevoeging is uit latere tijd. Er is beweerd, dat ze niet eerder heeft kunnen ontstaan dan het concilie van Nicea (325).
Maar dit is dwaasheid. De echtheid van deze plaats wordt bevestigd door alle handschriften en oude vertalingen. Niemand kan bewijzen dat Jezus niet zelf deze woorden gesproken heeft. Dat deze woorden voor onecht worden verklaard geschiedt alleen om aan de klem van deze woorden te ontkomen.
Duidelijk worden hier de Vader en de Zoon en de Heilige Geest op één lijn gesteld. Zij hebben dezelfde eer en dezelfde goddelijkheid. Toch is er slechts sprake van de éne Goddelijke naam, waarin gedoopt moet worden. Dat wil zeggen dat de doop geschiedt tot de gemeenschap met de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Het is een drieënige God in wiens gemeenschap wij worden gedoopt en die met Zijn rijke beloften en zegeningen tot ons komt.
Deze zelfde drieëenheid zien wij in de Nieuwtestamentische zegen. De genade des Heeren Jezus Christus en de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen (2 Kor. 13:13). Jezus Christus is de Zoon van God. De drie personen zijn elkaar volkomen gelijk. Deze drie zijn één. Eén in wezen, één in goddelijkheid. Daarom kan gezegend worden in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.

Ook de Zoon is God
De Arianen van allerlei soort beweren dat de Zoon een schepsel is. Wel het voornaamste schepsel en het eerste schepsel, maar toch een schepsel. Doch hoe anders is het getuigenis van de Schrift.
Johannes begint zijn evangelie met de woorden: In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.
Wat Johannes hier het Woord noemt is dezelfde als de Zoon. Door Hem spreekt God, openbaart Hij zich. Christus, die de Zoon van God is, spreekt niet slechts het Woord Gods, Hij is het. Hij is het Woord, de openbaring, de uitdrukking van God Zelf.
Reeds ,,in den beginne", d.i. vóór de schepping, was Hij. Dat betekent dat de Zoon eeuwig is. Hij was bij God, dat wijst op een tweevoudigheid. Maar tegelijk wordt gezegd: en het Woord was God. Hij had deel aan hetzelfde Goddelijk wezen. Er is een éénheid in de onderscheiding.
De vertaling: en het Woord was goddelijk, is ten enenmale onjuist. Dat staat er in het Grieks beslist niet.
Tot die vertaling komt de schrijver van de brochure, omdat hij van een drieëenheid niet weten wil. Dat is hem een ongerijmdheid. Maar de Schrift stelt die „ongerijmdheid" duidelijk. Het Woord was bij God en het Woord was God.
Daar moeten we niet aan tornen. Om het voor ons verstand in orde te krijgen mogen wij de bijbeltekst geen onrecht aandoen.
Bovendien wordt ook niet gezegd, dat het Woord een schepsel is. Integendeel, er wordt juist andersom gezegd, dat door het Woord alles geschapen is en dat er zonder dat niet één schepsel geschapen is. De uitspraak op grond van Joh. 1:1, dat Christus niet God is, doch slechts goddelijk, zoals in de brochure wordt beweerd, is tendentieus en onwaar.
Christus zelf heeft zich God genoemd. Daarom beschuldigden de Joden Hem van godslastering. Ze zeiden, dat Hij, hoewel een mens, zichzelf God gemaakt had (Joh. 10:33).
De Joden hadden blijkbaar de Heiland beter begrepen dan Jehova's-Getuigen en anderen, die zijn Godheid loochenen. De Heiland ontkent ook niet, dat Hij God is.
Hij haalt Ps. 82 aan, waar de rechters goden worden genoemd. Als God dan hen goden noemt, hoe kunnen ze dan zeggen tot Hem, die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert, omdat Ik heb gezegd: Ik ben Gods Zoon (Joh. 10:36).
En dat betekent dan niet, zoals de brochure van de Jehova's-Getuigen zegt, dat Jezus daardoor juist bewijst, dat Hij niet God is. Christus wil er door zeggen dat, wanneer in bepaalde omstandigheden zelfs mensen goden worden genoemd, men Hem toch moeilijk van Godslastering kan betichten, die de Zoon van God en daarom God is. Jezus zegt in het geheel niet, dat Hij op dezelfde wijze God genoemd wordt als de rechters in Ps. 82. Hij is God in de ware zin van het woord, hoeveel te minder mogen ze Hem dan beschuldigen en aanvallen.
En als Thomas uitroept; ,,Mijn Heere en mijn God" (Joh. 20:28), zegt hij dat niet, zoals de brochure suggereert, van de God en Vader van Jezus Christus, maar van de Heiland zelf. Dat Christus de Zoon van God is betekent, dat Hij zelf God is.
Daarom kan ook Paulus spreken van ,,onze grote God en Heiland, Christus Jezus" (Titus 2:3). En dat is voor geen tweeerlei uitleg vatbaar.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1967

De Wekker | 8 Pagina's

Hernieuwd Arianisme (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1967

De Wekker | 8 Pagina's