Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hernieuwd Arianisme (VI - Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hernieuwd Arianisme (VI - Slot)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De belijdenis van de drieëenheid Gods.
De Schrift openbaart ons duidelijk een drieënige God. De termen „drieënig" en ,,drieëenheid" komen er niet in voor. Maar dat geldt ook wel van andere woorden, die wij gebruiken om Schriftuurlijke zaken aan te duiden, zoals: sacrament, voorzienigheid e.a. Het gaat er maar om of door de woorden, hoe gebrekkig ook, zaken worden aangeduid, die door de Schrift duidelijk worden geleerd.
De Schrift spreekt van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Niet in deze zin, dat de namen Vader, Zoon en Heilige Geest verschillende namen zijn voor de éne God of dat de Vader en de Zoon en de Heilige Geest verschillende verschijningsvormen zouden zijn van de éne God,
Terecht zegt de belijdenis van Athanasius: De Persoon des Vaders is een ander; die des Zoons is een ander; die des Heiligen Geestes is een ander (art. 5).
En niet zó, dat alleen de Vader God zou zijn en de Zoon en de Heilige Geest daaraan ondergeschikte schepselen. Het is geheel naar de Schrift als de belijdenis van Athanasius verder zegt: De Vader en de Zoon en de Heilige Geest hebben één Godheid, gelijke eer en gelijke eeuwige heerlijkheid. Hoedanig de Vader is, zodanig is ook de Zoon, zodanig is ook de Heilige Geest.
De Vader is ongeschapen; de Zoon is ongeschapen; de Heilige Geest is ongeschapen. Onmetelijk is de Vader, onmetelijk is de Zoon, onmetelijk is de Heilige Geest. De Vader is eeuwig; de Zoon is eeuwig; de Heilige Geest is eeuwig.
Nochtans zijn het niet drie eeuwigen, maar het is één eeuwige: Gelijk het ook niet drie ongeschapen of drie onmetelijken zijn, maar één ongeschapene en één onmetelijke is. Desgelijks is de Vader almachtig, de Zoon almachtig, de Heilige Geest almachtig. En nochtans zijn het niet drie almachtigen, maar het is één almachtige. Alzo is ook de Vader God, de Zoon God, de Heilige Geest God. En nochtans zijn het niet drie Goden, maar het is één God (art. 6-16).
De kerk doet in deze belijdenis niets anders dan de Schrift naspreken. De Schrift openbaart ons de eenheid Gods. Niettemin spreekt de Schrift van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. En de Vader is God en de Zoon is God en de Heilige Geest is God.
Wat de Godheid van de Zoon betreft heb ik de Schriftuurlijkheid daarvan aangetoond in de vorige artikelen. Op dezelfde wijze spreekt de Schrift van de Godheid van de Heilige Geest. Omdat de brochure daarover niet handelt, heb ik daar minder aandacht aan geschonken, Gewezen kan echter worden op de zonde van Ananias, wiens liegen tegen de Heilige Geest liegen tegen God is (Hand. 5: 4, 5). De Geest wordt naast de Vader en de Zoon genoemd als oorzaak van alle heil (1 Kor. 12:4-6). In Zijn naam wordt gezegend (1 Kor. 15:13) en in zijn naam worden wij gedoopt (Matth. 28:19).
Er is dus sprake van een „éénheid in de drieheid" en een „drieheid in de éénheid" (Bel. van Ath. art. 27).
Om dit onder woorden te brengen wordt ook gebruik gemaakt van de woorden ,,wezen" en ,,persoon". We zeggen dan dat God één is in wezen en drie in persoon.
Het woord „wezen" handhaaft de waarheid van de eenheid Gods, terwijl in het woord ,,persoon" wordt uitgedrukt, dat de eenheid van het goddelijke wezen zich ontplooit in een drievoudig bestaan (Bavinck).
De woorden „wezen" en „persoon" zijn niet uit de H. Schrift genomen. Ze zijn ontleend aan de filosofie. Men kan er kritiek op maken en dat is ook wel gedaan. Maar men heeft geen betere woorden kunnen vinden om het mysterie van de drieeenheid Gods onder woorden te brengen.
Want een mysterie is het. Voor ons menselijk denken kunnen wij dat mysterie niet oplossen en we moeten dat ook niet proberen. Het gaat boven ons verstand.
God is één. En de Vader is God en de Zoon is God en de Heilige Geest is God. Nochthans zijn het niet drie Goden, maar het is één God (Bel.v. Ath. art. 16).
Nooit heeft de kerk geleerd, zoals de brochure op spottende wijze suggereert, dat elk van de drie Personen slechts een derde Godheid zou zijn. De brochure maakt er een rekensommetje van, maar dit is het niet.
Reeds Calvijn heeft zich tegen deze dwaze voorstelling verzet en gesproken van de dwaling, waarin men droomt van ondeelbare wezens, van wie ieder een deel van het wezen zou bezitten (Institutie I, XIII, 25). Ook art. 8 van de Ned. Gel. Bel. wijst deze voorstelling van de drieëenheid af.
Volgens Gods Woord moet gesproken worden van een enig God, die een enig Wezen is, in hetwelk zijn drie Personen. ,,Alzo nochthans dat dit onderscheid niet maakt dat God in drieën gedeeld zij; aangezien de heilige Schrifture ons leert, dat de Vader en de Zoon en de Heilige Geest elk zijne zelfstandigheid heeft, onderscheiden door haar eigenschappen; doch alzo dat deze drie Personen maar enig God zijn".
De belijdenis van de drieëenheid Gods rust enkel en alleen op het getuigenis van de Schrift. ,,En hoewel deze leer de menselijke verstanden verre te boven gaat, nochthans geloven wij die nu door het Woord, verwachtende totdat wij de volkomene kennisse en vrucht daarvan genieten zullen in de hemel" (art. 9 Ned. Gel. Bel.).

Nodig tot zaligheid
Tenslotte moet de vraag beantwoord worden of het geloof in een drieënige God nodig is tot zaligheid. In de geloofsbelijdenis van Athanasius wordt deze vraag onomwonden bevestigend beantwoord. Nadat in de voorgaande artikelen van de drieëenheid Gods gesproken is, volgt in art. 28: „Daarom zo iemand zalig wil worden, die moet aldus van de Drievuldigheid geloven". We hebben een drieënig God nodig tot zaligheid.
Art. 9 van de Ned. Gel. Bel. spreekt inzake de drieëenheid Gods van „de getuigenissen der Heilige Schrift" en van de „werkingen" der drie Personen, en voornamelijk „die wij in ons gevoelen".
Met dat laatste bedoelt de geloofsbelijdenis, dat de leer der drieëenheid niet een abstract dogma is of een ijdele speculatie, maar een Schriftuurlijk, gegeven, dat direct verbonden is met het diepste geloofsleven. De Vader is onze Schepper en Herschepper; de Zoon onze Zaligmaker en Verlosser door Zijn bloed; de Heilige Geest onze Heiligmaker door Zijn woning in onze harten.
Dat betekent natuurlijk niet dat er enig werk van de Vader of de Zoon of de Heilige Geest is zonder één der andere Personen. ,,De Vaders hebben geen moment gedacht, dat bij de schepping de Zoon of de Geest, bij de verlossing de Vader en de Geest, bij de heiligmaking de Vader en de Zoon lijdelijk zouden hebben toegezien. Het is hun doorgaande leer, dat er geen werking van den Vader naar buiten is zonder een werking van den Zoon of van den Geest en evenmin van den Zoon of van den Geest zonder een werking des Vaders" (Polman).
Al de werken Gods naar buiten zijn één en ongedeeld, maar de Schrift leert ons dat er een onderscheidenheid der Personen is in werk. De Vader is het uit wie alle dingen zijn (1 Kor. 8:6; Ef. 3:15). De Zoon is de Verlosser, die vlees geworden is (Joh. 1:14) en Zijn bloed gegeven heeft, dat reinigt van alle zonde (1 Joh. 1:7). De Heilige Geest is het, die ons wederbaart (Joh. 3:5), het geloof schenkt (2 Kor. 4: 13) en de liefde Gods in onze harten uitstort (Rom. 5:5).
We moeten hier onderscheiden en kunnen de werkingen van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest niet dooreen mengen.
We worden gedoopt in de naam van een drieënige God. Prachtig zegt ons doopsformulier: Als wij gedoopt worden in de naam des Vaders, zo betuigt en verzegelt ons God de Vader, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt en daarom van alle goed verzorgen en alle kwaad van ons weren of ten onzen beste keren wil. En als wij in de naam des Zoons gedoopt worden, zo verzegelt ons de Zoon, dat Hij ons wast in Zijn bloed van al onze zonden, ons in de gemeenschap van zijn dood en van Zijn opstanding inlijvende, alzo dat wij van al onze zonden bevrijd en rechtvaardig voor God gerekend worden. Desgelijks als wij gedoopt worden in de naam des Heiligen Geestes, zo verzekert ons de Heilige Geest door dit heilig sacrament, dat Hij bij ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben, namelijk de afwassing onzer zonden en de dagelijkse vernieuwing van ons leven, totdat wij eindelijk onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwig leven onbevlekt zullen gesteld worden.
Een drieënig God zet zich in tot onze zaligheid. En door genade mogen wij Zijn werkingen gevoelen zoals ze hier omschreven zijn.
Daarom is het geloof in en de kennis van de drieënige God onmisbaar tot zaligheid.
Bavinck schrijft aan het eind van zijn behandeling van de Heilige Drieëenheid in zijn dogmatiek enige bijzonder kernachtige woorden, die ook vandaag hun betekenis niet verloren hebben: ,,Met de belijdenis van Gods drieëenheid staat en valt het ganse Christendom, de gehele bijzondere openbaring. Zij is de kern van het christelijk geloof, de wortel aller dogmata, de substantie van het nieuwe verbond. Uit dit religieus christelijk belang heeft dan ook de ontwikkeling der kerkelijke triniteitsleer haar aanvang genomen. Het ging bij haar waarlijk niet om een methaphysisch leerstuk of eene wijsgerige bespiegeling, maar om, het hart en het wezen der Christelijke religie zelve. Zo zeer wordt dit gevoeld, dat allen, die nog prijs stellen op den naam van Christus eene zekere triniteit erkennen en huldigen".
,,In de triniteitsleer klopt het hart van heel de openbaring Gods tot verlossing der mensheid. Voorbereid in het Oude Verbond, treedt zij daarom eerst duidelijk in Christus aan het licht. De religie kan met niets minder dan God Zelven toe. In Christus nu komt God zelf tot ons, en in den Heiligen Geest deelt Hij ons zichzelven mede. Het werk der herschepping is door en door trinitarisch. Uit en door en in God zijn alle dingen".
,,Alle heil en zegen komt ons uit God drieënig toe. In dien naam worden wij gedoopt; die naam is de hoofdsom onzer belijdenis; van dien naam daalt alle zegen op ons neer; aan dien naam brengen wij eeuwiglijk dank en eere; in dien naam vinden wij rust voor het hart, vrede voor onze consciëntie. De Christen heeft een God boven en voor en in zich. Aan de leer der triniteit is daarom de zaligheid in dit en het toekomende leven verbonden, al is het ook, dat wij de mate der kennis niet kunnen bepalen, die ook van dit mysterie eis is voor een oprecht geloof".
De leer van de drieëenheid Gods heeft direkt met onze zaligheid te maken. Wanneer de Zoon en de Heilige Geest niet waarachtig God zijn, kunnen ze onze verlosser niet zijn. Dan zijn we op eigen verlossing aangewezen.
Maar Gode zij dank. We hebben een drieënig God, Vader, Zoon en Heilige Geest, door wie wij eeuwig zalig worden.
Lof zij de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, nu en tot in alle eeuwigheid. Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1967

De Wekker | 8 Pagina's

Hernieuwd Arianisme (VI - Slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1967

De Wekker | 8 Pagina's