Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Assen 1926 opgeheven (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Assen 1926 opgeheven (I)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zaak - Geelkerken
De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken heeft donderdagavond 22 september, na langdurige discussies, met 64 tegen 2 stemmen en één blanco besloten, dat de uitspraak, welke de synode van Assen in de zaak dr. J. G. Geelkerken heeft gedaan, niet langer als leeruitspraak in de Gereformeerde kerken gelden zal.
Deze beslissing van de Gereformeerde synode is van verdere strekking dan eigen kerkelijk leven alleen. Zij raakt op zijn minst heel de gereformeerde gezindte.
In 1926 werd door de Gereformeerde synode van Assen het standpunt van dr. Geelkerken veroordeeld en deze zelf als predikant afgezet. Dit leidde toen tot de formatie van de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, die na de oorlog in de Hervormde Kerk zijn opgegaan.
Het ging in de kwestie-Geelkerken om diens visie op Gen. 2 en 3. Aanleiding tot de kerkelijke procedure was een preek van Geelkerken op 3 april 1924 te Amsterdam over zondag 3 van de Catechismus. Over enige uitlatingen daarin zond een lid der gemeente, M. Marinus, een klacht naar de kerkeraad. dr. Geelkerken had in zijn preek gezegd, dat het vaak moeilijk is uit te maken, hoe allerlei bijzonderheden, die Gen. 3 ons bericht, moeten worden verstaan en dat er schier evenveel verklaringen als geleerde uitleggers zijn. Hij wijst daarbij op de boom der kennis des goeds en des kwaads, de slang en haar spreken, de boom des levens enz.
Br. Marinus bracht de volgende bezwaren tegen dr. Geelkerken in:
1. De waarheid van het duidelijk bericht van de H. Schrift over de eerste zonde der mensen, waar het de toedracht der feiten betreft, werd, zoal niet geloochend, dan toch op zijn minst genomen in twijfel getrokken en als onwaarschijnlijk verkondigd;
2. daarvoor in de plaats werd de waarschijnlijkheidsverkondiging van iets anders geschoven dan wat de H. Schrift vermeldt als te zijn geschied;
3. derhalve werd niet geschroomd de H. Schrift tegen te spreken en van de opening des Woords sluiting des Woords gemaakt;
4. deze verkondiging was in hoge mate gevaarlijk, met name voor de jeugd, daar zij, tornende aan de waarheid van Gods getuigenis, deze waarheid ondergroef en den eerbied er voor sloopte en afbrak;
5. ze was in strijd met de belijdenis onzer Gereformeerde Kerken.
De kerkeraad van Amsterdam-Z, waartoe Dr. Geelkerken behoorde, achtte deze aanklacht ongegrond, maar via classis en particuliere synode bereikte ze de generale synode, die op 26 januari 1926 te Assen in buitengewone vergadering samenkwam.
Dr. Geelkerken trok de traditionele, historische exegese van Gen. 2 en 3 in twijfel. Hij meende daarbij in geen enkel opzicht in strijd te komen met art. 4 en 5 van de Ned. Geloofsbelijdenis, waarin het goddelijk gezag van de Schrift beleden wordt. Aan het goddelijk gezag van de Schrift wilde hij volledig vasthouden. Alles wat in Gen. 2 en 3 gezegd wordt was voor hem „heilig en canoniek".
Van een terugneming van zijn ondertekening van de Drie Formulieren van Enigheid (Heid. Cat., Ned. Gel. Bel. en Dordtse Leerregels) wil hij dan ook niet weten. Hij handhaaft zijn handtekening daaronder eenmaal gegeven.
Evenmin is voor hem van een schending van zijn handtekening sprake onder het ondertekeningsformulier voor Dienaren des Woords, waarin trouw aan Schrift en belijdenis wordt beloofd.
Uitdrukkelijk verklaart hij „de mededelingen van Gen. 1, 2 en 3 naar inhoud en vorm in alles voor geïnspireerde, getrouwe en autoritatieve onthulling van de Raad Gods te houden en deze hoofdstukken ten volle te aanvaarden zoals ze zich aandienen". Het gaat voor Geelkerken in zijn kwestie niet om het Schriftgezag, maar om een bepaalde exegese, dus het verstaan van de Schrift.
Wat Gen. 3 betreft wijst hij elke typische, symbolische of mythische verklaring af, maar ook de modern-historische, als zou de geschiedschrijving in Gen. 3 dezelfde zijn als die van moderne historici, die een nauwkeurig relaas van de zich voorgedaan hebbende feiten bedoelen te geven.
Geelkerken maakt daarom bezwaar tegen de uitdrukking in verband met Gen. 3: „geschiedenis in de gewone zin des woords". Dat biedt Gen. 3 volgens hem juist niet.
Het gaat in. Gen. 3 ongetwijfeld over feiten. Maar hoe moeten die feiten worden verstaan? Dat is voor Geelkerken een vraag, waar hij eigenlijk ook zelf geen antwoord op weet. Maar hij acht die vraag gewettigd, zonder in strijd te komen met het goddelijk gezag der Schrift.
In zijn bewuste preek sprak hij van eigenaardige moeilijkheden, waarvoor dit gedeelte der Schrift ons plaatst. Hij gevoelt zich met die uitspraak in goed gezelschap van Calvijn, die eveneens in verband met Gen. 3 schreef: „Voorwaar, hier duiken vele moeilijke vragen op".
Vasthoudend aan historische feiten in Gen. 3 weigert Geelkerken deze te identificeren met gangbare exegese. Hij wil ruimte laten voor een andere dan de traditionele en niet-confessioneel vastgelegde verklaring of opvatting aangaande Gen. 3 als enige mogelijke. Hij meent, dat de belijdenis deze ruimte laat. Deze bindt wel aan Gen. 3 als te zijn openbaring Gods, maar niet aan een bepaalde exegese. Daarom pleit hij voor volle vrijheid aan een wetenschappelijke exegese, die zich gebonden erkent aan het Woord en doordrongen is van gelovige eerbied voor het Woord om de zin van de mededelingen in Gen. 3 al zuiverder te trachten te vatten. Aldus antwoordt dr. Geelkerken de classis.
In een tweede antwoord aan de classis onderstreept hij deze visie van hem nog eens duidelijk. Het gaat niet om het al of niet erkennen van de feiten. Hij schrijft: „Loochende of betwijfelde ik ook maar - eenig feit, dat alszodanig door Gods openbaring ons als werkelijk geschied wordt meegedeeld, dan zou ik inderdaad aan het gezag van Gods Woord te kort doen".
Hij meent, dat na al wat hij daaromtrent bij herhaling heeft verklaard er geen rechtmatige twijfel kan bestaan aan zijn trouw aan Gods Woord. Maar zijn vraag is: hoe de mededelingen van Gen. 1-3 in hun zin zijn te verstaan.
Is er sprake van werkelijk zaad der slang? Zijn er bij de verleiding met een werkelijke mensenstem werkelijk en letterlijk dezelfde woorden gezegd, die nu in de Hebreeuwse bijbel staan? Is er bij de schepping een werkelijk gewelf (uitspansel) als een koepel over de aarde gezet?
Bovendien wil Dr. Geelkerken rekening houden met het licht, dat nieuwe kennis van de oud-oosterse wereld op het O.T. en eveneens op de „oergeschiedenis" in Gen. 1-11 heeft geworpen. Daardoor worden moeilijke vragen aan de exegese van deze hoofdstukken in de weg gelegd.
Geelkerken meent dat het niet zijn taak is dit licht in een commentaar op Gen. 1-3 te verwerken en evenmin acht hij het op de weg te liggen van een kerkelijke vergadering om hem door middel van het ondertekeningsformulier daartoe te dwingen. Maar zonder zelf de oplossing te bieden wil hij ruimte laten voor een verstaan van Gen. 1-3 in het licht van wat de oud-oosterse wereld biedt.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1967

De Wekker | 8 Pagina's

Assen 1926 opgeheven (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1967

De Wekker | 8 Pagina's