Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gezangen in de eredienst (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gezangen in de eredienst (I)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Sinds de Dordtse Synode van 1618/ 1619 worden in alle uit de Calvinistische Reformatie voortgekomen kerken in ons land gezangen gezongen naast de Psalmen. De Hervormde Kerk kent al jaren haar bundel met enkele honderden gezangen, de Gereformeerde Kerken (synodaal) hebben in de laatste jaren haar gezangenbundel eveneens uitgebreid, de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) hebben er 29 en onze Kerken, alsmede de overige kerken van gereformeerd belijden (de Geref Gemeenten enz.) kennen een handvol gezangen, die achterin de psalmbundel zijn opgenomen en van de kwalificatie ,,enig" zijn voorzien.
De vraag naar meer gezangen wordt geleidelijk ook in onze Kerken luider. En in dat verband kan het nuttig zijn, ons eens af te vragen, in hoeverre uitbreiding van onze gezangenbundel materieel en formeel geoorloofd is.
Wat de materiële zijde van de vraag betreft, niemand kan met recht stellen, dat het zingen van gezangen in de eredienst op zichzelf principieel ontoelaatbaar zou zijn. Integendeel, het is eerder merkwaardig, dat van oudsher voor de zang in de eredienst vrijwel uitsluitend in aanmerking zijn gebracht de 150 liederen, verzameld in het negentiende Bijbelboek van ons Oude Testament en bekend staande onder de naam „Psalmen".
Dat Bijbelboek bevat een vrij slordig gerangschikte verzameling van in de Joodse eredienst gebruikte liederen. Zo zijn drie Psalmen tweemaal in de bundel opgenomen (Psalm 14=Psalm 53; Psalm 70=Psalm 140:14-18; Psalm 108=Psalm 57: 8-12 + Psalm 60:7-14); de Psalmen 9 en 10, die èén geheel vormen, zijn ten onrechte in twee delen gesplitst, evenals de Psalmen 42 en 43; hoewel Psalm 72 eindigt met de mededeling, dat de gebeden van David ten einde zijn, volgen daarna nog de Psalmen 86, 101, 103, 108- 110, 124,. 131, 133 en 138-145, die eveneens van David zijn; na een verzameling liederen van de Korachieten (41-49) volgen tal van andere Psalmen, waarna in 84,' 85, 87 en 88 ineens de Korachieten weer opduiken; Psalm 50 van Asaf is verdwaald en had thuis gehoord bij de overige liederen van Asaf (73-83).
Niemand denke echter, dat in de Joodse eredienst geen andere liederen werden gebruikt. Het Oude Testament bevat nog veel meer poëzie. Het gehele tweeëntwintigste Bijbelboek is een lied (het Hooglied) en het vijfentwinstigste bevat zelfs een bundel liederen (de Klaagliederen van Jeremia). Daarnaast is er het danklied van David uit 2 Samuel 22, dat bovendien in het boek der Psalmen onder nummer 18 is opgenomen, twee liederen van Mozes (Ex. 15 en Deut. 32), het lied van Debora (Richteren 5), de lofzang van Hanna (1 Samuel), een klaagzang van David (2 Samuel), een lofzang van David (1 Kron. 16), het danklied der verlosten (Jesaja 12), het danklied van Hizkia (Jesaja 38), het klaaglied over Israels vorsten (Ezechiël 19), het klaaglied van Micha (Micha 1) en het gebed van Habakuk (Hab. 3), dat nog wel voor de eredienst op muziek was gezet (op Sjigjonoth).
Dat niettemin de uit de Calvinistische Reformatie voortgekomen kerken eeuwen lang vrijwel uitsluitend de in het boek der Psalmen samengebrachte liederen hebben gezongen, is te wijten aan het feit, dat Calvijn niet meer gereed is gekomen met de voltooiing van een complete kerkelijke liederenbundel. Tóen Calvijn in 1564 stierf, was de bundel nog maar half gereed en dat had hem al moeite genoeg gekost.
Reeds kort na de reformatie van de kerk te Geneve in 1536 nam Calvijn de totstandkoming van een kerkelijk gezangenboek ter hand. Voor de berijming van de tekst trok hij twee dichters. Marot en Beza, en voor de toonzetting van de melodieën twee componisten, Louis Bourgeois en Maïtre Pierre, aan. Het lag voor de hand, dat men begon met het boek der Psalmen. Marot stierf echter in 1544 en eerst in 1562 kon Beza de berijming der Psalmen voltooien.
Hoewel alle Psalmen nog niet getoonzet waren, wilde Calvijn de verschijning van dit eerste gedeelte van de kerkelijke liederenbundel niet nog langer uitstellen en leende hij voor de 26 Psalmen, die nog geen eigen melodie hadden, melodieën van andere Psalmen. Tot een voltooing van de bundel is het evenwel niet meer gekomen: Calvijn stierf twee jaar later.
In Nederland is men in die tijd eveneens niet veel verder gekomen dan tot een berijming van de Psalmen. De oudste poging was die van Willem van Zuylen van Nijevelt, die in 1540 in Antwerpen een bundel psalmberijmingen het licht liet zien onder de naam ,,Souterliedekens". Hij toonzette zijn liederen op populaire volkswijsjes met het gevolg, dat zij het niet tot kerkliederen konden brengen. Uiteindelijk zong de jeugd, wanneer de ouderen zongen van de man die zalig geprezen wordt omdat hij niet op de weg der zondaars gaat, toch liever van een „geselleken" dat ,,tsavonts uyt vrijen ging" — de woorden die aanvankelijk bij de door hem voor Psalm 1 gebruikte melodie hadden behoord. En ook Psalm 150, getoond zet op de wijs van „Die bruyt en wou niet te bedde", gaf aanleiding tot gedachten-associaties die tot gevolg hadden, dat deze psalmen niet in de eredienst inburgerden.
Een verlichting was het voor menigeen, toen de naar Londen uitgeweken Gentse edelman Jan Utenhove in 1551 begon met de successievelijke uitgave van een nieuwe Nederlandse psalmberijming, gedeeltelijk op Lutherse wijzen, gedeeltelijk naar de Geneefse melodieën van Bourgeois en Maitre Pierre.
In hetzelfde jaar echter waarin deze uitgave werd gecompleteerd (1566), kwam er nog een andere volledige Psalmuitgave van de pers, een door Petrus Datheen overhaast vervaardigde, volstrekt letterlijke vertaling van de psalmbundel van Marot en Beza, getoonzet op de Franse melodieën van Bourgeois en Maïtre Pierre, Mede dank zij het feit, dat Utenhove een jaar tevoren was gestorven; slaagde Datheen er in, zijn 150 Psalmen door het Convent van Wesel van 1568 geapprobeerd te krijgen, hetgeen werd bevestigd door de (door Datheen zelf gepresideerde!) Synode van Dordrecht van 1574.
En zo bleef men ook in Nederland, op het voetspoor van Calvijn, zitten met een onvoltooide kerkelijke liederenbundel, slechts bestaande uit de 150 Psalmen en enkele gezangen.
Want naast de Psalmen waren toch ook reeds enkele andere muzikale bewerkingen van Bijbelgedeelten in het officiële kerkboek doorgedrongen. En daarmee komen we tot de vraag, of het zingen van andere liederen dan de Psalmen in de eredienst formeel geoorloofd is.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1967

De Wekker | 8 Pagina's

Gezangen in de eredienst (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1967

De Wekker | 8 Pagina's