Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Euthanasie en de bejaarde mens

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Euthanasie en de bejaarde mens

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van het Bestuur van de Stichting Landelijk Orgaan van de Gereformeerde Gezindte voor de Bejaardenzorg, waarvan Mr. Dr. C.J. Verplanke, Burgemeester van 's-Gravenhage, voorzitter is, verscheen dezer dagen een brochure over bovengenoemd onderwerp. Zij is het resultaat van een studie, verricht door een vanwege het bestuur ingestelde commissie met de opdracht, de verschillende aspecten te bestuderen van het vraagstuk van de euthanasie en de verlenging van het leven, met name gericht op de bejaarde mens. Deze brochure is primair bedoeld voor artsen die op dit punt veelal een directe verantwoordelijkheid te dragen hebben doch kan daarnaast ook voor verplegenden, geestelijke leidslieden en familieleden van belang zijn.
In de commissie hadden zitting de heren Dr. L.J. Frijda, Dr. C. Gilhuis en Prof. Dr. W.H. Velema, terwijl het secretariaat werd gevoerd door de functionaris van het LOBG, de heer R. van Bochoven.
De commissie verstaat onder euthanasie — het van oorsprong griekse woord betekent eigenlijk „een gemakkelijke dood sterven” — het actief beëindigen van het menselijk leven door het ingrijpen van een mens onder verantwoordelijkheid van een groep van mensen.
Is dit ingrijpen geoorloofd?
De vraagstelling, waarvoor de commissie geplaatst werd, is opgekomen uit het probleem waarvoor de bejaardenzorg artsen, verpleegsters en geestelijke verzorg-(st)ers stelt. De besprekingen in de commissie zijn wel eens buiten de grenzen van het bejaardenprobleem gegaan — want het onderwerp is immers veel breder —, maar hadden ook dán ten doel een standpunt te bepalen, respectievelijk een antwoord te formuleren op de voorgestelde probleemstelling.
De commissie achtte zich — ondanks haar naam — ontslagen van de taak het vraagstuk van de euthanasie alzijdig en uitputtend te behandelen. Alleen in zoverre het bejaardenprobleem de euthanasie raakt — en omgekeerd — is de commissie op het vraagstuk ingegaan.
Het vraagstuk komt heel concreet op het volgende neer.
Het aantal geestelijk gestoorde bejaarden neemt toe. Moet men deze mensen die (ogenschijnlijk) geestelijk niet meer leven, in het leven houden? Zijn zij nog mens? Heeft een arts het recht te stoppen met het toedienen van geneesmiddelen? Moet men het zo lang mogelijk rekken van zulke levens zien als een onderdeel van de taak, welke men kan omschrijven als „begeleiding tot aan de doodspoort”?
Voor deze vragen komen artsen en verpleegsters te staan. Zij dringen zich aan hen op, zelfs al willen zij deze vragen niet uitspreken.
De commissie geeft in haar rapport een kort overzicht van enkele meningen, die ten aanzien van deze vragen in de laatste jaren naar voren zijn gebracht.
Op grond van enige gegevens der Schrift komt de commissie zelf tot de conclusie, dat omdat God het leven geeft wij de plicht hebben het leven in stand te houden. De voortzetting ervan mag niet afhankelijk zijn van onze gedachten over zinvolheid of leefbaarheid. Wij maken niet uit, wanneer en hoe een mensenleven (nog) zinvol is. Het blijkt meermalen dat een door mensen zinloos geacht leven betekenis heeft voor de gemeenschap waarin dat leven verzorgd en verpleegd wordt.
Medelijden of leefbaarheid van het bestaan zijn geen bruikbare criteria, wijl geen bijbelse normen, voor een legitieme beëindiging van het leven. Zinvolheid en leefbaarheid zijn op zich geen normen. Zij ontvangen hun inhoud van elders, vanuit een bepaalde levensbeschouwing.
De commissie vraagt zich af:
Aan welke willekeur zou onze medemens, en op een bepaald ogenblik ook wijzelf, zijn overgeleverd, als de zeer gevarieerde opvatting van zinvolheid, en de gradueel sterk verschillende bereidheid tot helpen de norm voor de beëindiging: van het leven is? Men denke zich in, wat het betekent dat de willekeur van niet-medische factoren, als de vraag om welke patiënt het gaat, en of de familie de zorg voor de gereanimeerde aan kan en of de gemeenschap het kan opbrengen, criterium wordt, waarnaar het leven van de één wel, en het leven van de ander niet beëindigd wordt.
Het moge waar zijn, dat er verschil is tussen het toedienen van een dodelijke injectie, en het nalaten dan wel stoppen van een bepaalde behandeling. Vanuit onze principiële positiekeuze kan dit geen wezenlijk verschil genoemd worden. In beide gevallen wordt besloten het leven van een medemens te beëindigen. Beide malen draagt hij die het besluit neemt, voor het sterven van deze medemens op dat ogenblik verantwoordelijkheid. Men kan aan dit verschil dan ook niet het recht ontlenen om zelf wel een bepaalde behandeling na te laten of er mee te stoppen, terwijl men een ander het recht ontzegt om een dodelijke injectie toe te dienen.
Verder zegt de commissie:
Wij geloven dat de dood meer is dan de natuurlijke beëindiging van het leven. Het is het moment, waarop de mens in het oordeel, voor God moet verschijnen, Romeinen 6:32, Hebreeën 9:27. De christen mag dit ogenblik in vertrouwen op Gods barmhartigheid in Jezus Christus tegemoet zien, Ps. 73:24 en Hebreeën 2:14. Juist hierom zal er eerbied betoond moeten worden, wanneer God het ogenblik van sterven doet aanbreken. De mens zelf moet leren de dood te aanvaarden, zoals we dat lezen van Jacob: „Toen Jacob geëindigd had zijn zonen bevelen te geven, trok hij zijn voeten terug op het bed, en gaf de geest”. Genesis 49:33.
Een mens, die sterven gaat en voor de dood klaar is, kan terecht vragen dat een bepaalde behandeling niet meer zal worden toegepast. Dit verzoek moet uit eerbied voor God, die het leven van de betreffende patiënt beëindigen gaat, ingewilligd worden.
De medicus zal niet uit medisch fanatisme, door Barth terecht een karikatuur van plichtsvervulling genoemd, het stervensproces mogen rekken. De onwil van de medicus om zijn onvermogen in de afsluitende fase van het leven van de patiënt te erkennen, is gebrek aan eerbied voor de dood.
Eerbied voor het leven impliceert ook eerbied voor het sterven. Er kan een moment komen dat de medicus zich te beperken heeft tot het — samen met de pastor — begeleiden van de stervende. Dat te doen is in die omstandigheden de enig overgebleven therapie.
De door de commissie voorgestelde overwegingen en daaruit volgende conclusies staan diamentraal tegenover de ergocratie, die onze tijd kenmerkt. Zakelijkheid prevaleert boven menselijkheid; het nut wordt gesteld boven de als zinloos aangevoelde betoning van zorg en liefde jegens de medemens, met wie contact niet meer mogelijk schijnt. Dit nut wordt tot norm van handelen. Daarom is het zaak en heeft het zin juist in deze tijd op te komen voor de eerbied voor het leven, tot aan het laatste toe.
De brochure besluit met de volgende slotbeschouwing:
De eerbied voor het leven wortelt in de overtuiging dat God het leven schenkt en op zijn tijd terugneemt. Wanneer wij in verband met ziekte en stervende mensen van christelijke barmhartigheid spreken, gaan wij niet over op een andere lijn en voeren wij geen nieuw element in onze redenering in. Juist omdat God, Die het leven schept, tot redding daarvan Zijn Zoon gegeven heeft, hebben wij in de Naam van Jezus Christus barmhartigheid te betonen aan de zieke medemens.
Wij kunnen bij de verzorging van ongeneselijke patiënten of van demente bejaarden ons wel eens afvragen: waartoe dient onze zorg en kan ze niet beter besteed worden aan mensen, die er een meer leefbaar bestaan door kunnen ontvangen?
Wij mogen het antwoord op onze eigen vragen niet schuldig blijven. Dat moet beslist ontkennend luiden. Wij beschikken niet over leven of dood van een medemens. Die beschikking is aan God voorbehouden. Wij hebben in Christus' Naam het lijden te bestrijden en de dood tegen te gaan. Waar wij machteloos staan om de dood af te wenden of een langer durende verbetering te brengen, hebben wij tot het laatste toe barmhartigheid te betonen. Daarbij is zowel de medicus als de predikant betrokken.
De commissie heeft een goede en nuttige brochure het licht doen zien. De laatste bladzijde vermeldt een ruime literatuur over het onderwerp. Men kan de brochure verkrijgen bij genoemde Stichting, Corn. Houtmanstraat 19, Utrecht.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1968

De Wekker | 8 Pagina's

Euthanasie en de bejaarde mens

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1968

De Wekker | 8 Pagina's