Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Werkelijkheid, ideaal en verwachting. Dr. C. Boekestijn, Mej. drs. J.B. Fabery de Jonge. Uitgave J.H. Kok te Kampen.
Dit boekje van 22 blz. wekt in de titel grootse verwachtingen. Het is echter volgens de ondertitel: Een empirisch onderzoek in het krachtenveld tussen pastor en gemeente.
Het gaat dus over de dominee en zijn werk. Wat besteedt hij in de werkelijkheid aan tijd voor de verschillende taken — er worden er 9 genoemd — die tot zijn arbeid behoren? Het onderzoek gaat over de predikant in de Geref. kerken.
Een andere kant van het onderzoek raakt het ideaal van de dominee. Hoeveel tijd zou hij graag willen besteden aan de genoemde taken?
Tenslotte, hoe denkt hijzelf dat de gemeente zou willen, dat hij zijn tijd verdeelde over de verschillende onderdelen van zijn taak?
In dit onderzoek komt dan de variatie uit die er is tussen jongere en oudere predikanten en hen die op het platteland, de kleine stad of de grote plaatsen werken.
Gemiddeld blijkt de predikant 65,2 werkuren per week te hebben. Zo'n cijfer zegt m.i.z. niet veel. Werkt hij gemiddeld 9,5 uur per dag als predikant of is hij het altijd? Kan men eigenlijk zijn taak wel met een werkurenschaal benaderen? Wil men een vergelijking, dan zie ik de dominee meer als de kleine zelfstandige, die altijd met zijn zaak bezig is.
Het derde facet van het onderzoek zegt voor mijn besef ook niet zoveel. Peilt de predikant de verwachting van de gemeente wel juist? Denkt de gemeente soms nog niet anders dan in de pastorie gedacht wordt?
Ondanks deze opmerkingen toch een aardig geschriftje, dat in verschillende tabellen de resultaten van het onderzoek, dat een deel van een breder onderzoek is, weergeeft.
Het verscheen als overdruk uit het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift.

Kremer


De goudsbloem, door J.E. Niemeyer, extra boek van de jaargang 1967-1968 van de V.C.L.-serie, uitgave J.H. Kok N.V., Kampen, prijs gebonden ƒ 6,90 voor V.C.L.-abonnees ƒ 3,45.
De eerste ontmoeting tussen Jopie Duivenbode en Bram van Klarenburg was bij een ongelukje, dat de eerste overkwam. Later trof het zo, dat Jopie bij Brams ouders in betrekking kwam. Bram en zijn vader begrijpen elkaar niet, wat tot een zodanig incident leidt, dat Bram het huis verlaat. Pas veel later ontmoeten Bram en Jopie elkaar opnieuw en de rest laat zich wel raden. Het boek is eenvoudig, maar goed geschreven.

O.


Hoe modern mag de theologie zijn? door Helmuth Thielicke. Uitgave Zomer en Keuning te Wageningen.
Dit boek voert als tweede titel: Vier modellen van hedendaagse verkondiging. Deze vormen de hoofdinhoud van het boek en worden voorafgegaan door een inleiding en gevolgd door een korte theologische verantwoording. Oorspronkelijk verscheen dit werk in het Duits en is in het Nederlands vertaald door Prof. dr. G. van Leeuwen.
Prof. Thielicke is een geleerd man, die toch de nauwe band wil bewaren tussen katheder en kansel, tussen de studeerkamer en het volk.
Hij preekt dan ook graag en veel en tracht in zijn preken of toespraken in te gaan op de vragen van de dag.
Van deze instelling getuigenen ook deze preken, beter gezegd: lezingen. Ze werden zaterdagsavonds gehouden in Hamburg onder veel belangstelling, later op de Duitse Kerkendag herhaald en genoten, na verschijning in druk, een ruime ingang.
Het moet gezegd, dat de spreker/schrijver op bijzonder heldere wijze de zaken kan 'voorstellen. Zelfs de vertaling brengt nog iets van de warme welsprekendheid over, waarover Prof. Thielicke blijkbaar beschikt.
Hij behandelt hedendaagse vragen als: het modern zijn van de theologie, de betrouwbaarheid van de bijbelse overlevering over Jezus; het verstaan van het wonderverhaal; en het spreken van de bijbel over de toekomst.
De bedoeling van het aan de orde stellen van deze onderwerpen — die juist vandaag aan de orde zijn in de theologie — is om de gemeente daarbij de weg te wijzen.
De weg die dan gewezen wordt is niet de „moderne” waarbij de Schrift als evangelieboodschap eigenlijk wordt afgewezen, en ook niet de „conservatieve”, waarbij de Schrift zonder meer als waarheid aanvaard wordt. Er wordt een soort middenweg bewandeld, die als de weg tot het juist verstaan van de Schrift gezien wordt.
Het „moderne” is hierbij dan dat in elke tijd vanuit de eigen situatie de prediking van het evangelie beluisterd wordt.
Wat de Schrift zelf betreft ziet Prof. Thielicke deze als boodschap omtrent Jezus, die tot ons komt door het getuigenis van hen, die na de opstanding van Jezus, met en vanuit de gemeente, de boventijdelijke betekenis van Jezus Christus hebben verkondigd. Hierbij gaat het dan niet om de historische betrouwbaarheid, maar om het verstaan van de prediking, die daarin tot ons komt. En deze prediking spreekt eigenlijk alleen tot wie er door geraakt wordt.
Bij een dergelijke opvatting, die voor een deel de z.g.n. vormgeschiedenis bij het ontstaan van de Schrift aanvaardt, komt de geheel eigen aard van de Schrift als getuigenis der waarheid omtrent Jezus Christus in het gedrang.
Hoe warm en klemmend ook hier en daar in deze lezingen de „boodschap” doorgegeven wordt, de Schrift zelf is hierbij teveel gemaakt tot een subjectief getuigenis betreffende de waarheid die in Jezus is.

Kremer


Het zaad moet sterven, door Yong Choon Ahn, uit het engels vertaald door Ben Doornbos, Uitgave Stichting „De Vuurbaak” te Groningen. Prijs ƒ 6,90, voor leden ƒ 5,60.
In dit boek worden de lotgevallen verhaald van een Koreaans predikantsgezin in de jaren tussen 1940 en 1949. In die jaren werden de Koreanen zwaar verdrukt, eerst door de Japanners en later door de communisten. Christenen werd de vrije uitoefening van hun godsdienst onmogelijk gemaakt. De Japanners eisten van hen de goddelijkheid van de keizer te erkennen en deel te nemen aan de nationale plechtigheden, verbonden aan de verering van het Shinto-altaar. Schoolklassen moesten hun lessen beginnen met een buiging voor de Japanse vlag en op gezette tijden moesten de onderwijzers met hun leerlingen en de predikanten met hun gemeenten zich gaan buigen voor de shinto-altaren. Men beweerde dat dit niets te maken had met godsdienstoefening, maar dat het slechts een uiting was van nationale saamhorigheid. De Shinto-altaren waren echter centra van heidense erediensten en daar kon een christen niet aan meedoen. Het vertoonde duidelijke overeenkomst met wat eens in Rome van de eerste christenen gevraagd werd. Wel waren er predikanten, die zich bij de eis van de onderdrukker neerlegden om zo vrijheid voor hun onderwijs en prediking te verkrijgen. Maar ook deze vrijheid was slechts gedeeltelijk. Bepaalde liederen werden verboden en de leer over het laatste oordeel en de eindoverwinning van Jezus Christus moest worden weggelaten. Getrouwe christenen konden hier niet aan meedoen en werden vervolgd, gevangen gezet en gemarteld. Aan de Japanse overheersing kwam een einde in 1945, maar het communisme nam de verdrukking over en getrouwe dienaren van Christus kregen het zwaar te verduren. Het boek biedt het verhaal van dominee Yang Won Son, die zich niet wilde gewonnen geven aan de onchristelijke eisen van de onderdrukkers en daarom met zijn gezin zwaar moest lijden. Op allerlei wijze trachtte men hem te vermurwen, maar ds. Son gaf niet toe. We krijgen in het boek een inzicht in de praktijken van de onderdrukker, maar ook in de kracht van het geloof. Het is goed een boek als dit te lezen om te kunnen meeleven met zovele christen in deze wereld, die moeten lijden om hun geloof in Christus.

O.


De val van Assen, door dr. J. Schelhaas, Uitgeverij Bolland, Vlaardingen.
In deze brochure zet dr. Schelhaas zijn bezwaren uiteen tegen de opheffing van het besluit van Assen 1926 betreffende de zaak-Geelkerken door de synode van de Geref. Kerken gehouden te Amsterdam/Lunteren in 1967. Deze synode sprak uit, dat de uitspraak van Assen „niet langer als leeruitspraak in de kerken zal gelden”. Dr. Schelhaas bespreekt Assen '26, het meerderheidsrapport op de synode van '67 en het besluit van de synode. Als bijlage laat hij zijn eigen minderheidsrapport ter synode volgen. Waar gaat het bezwaar van dr. Schelhaas hoofdzakelijk tegen? Het is niet mijn bedoeling zijn brochure hier uitvoerig te bespreken. Ik heb nog pas geleden over deze materie het een en ander gezegd en geschreven. En ik zal — om allerlei misverstanden weg te nemen — er binnenkort nog wel iets over moeten zeggen of schrijven. Maar ik dacht, dat ik dr. Schelhaas geen onrecht doe, als ik zeg dat één van zijn bezwaren is, dat de natuurwetenschap gaat heersen over de Schrift. Hij schrijft op bl. 46: „Wie de Bijbelse gegevens in overeenstemming wil brengen met de hypothetische resultaten van de natuurwetenschappen tast niet alleen een traditionele exegese aan, maar ook een Schriftbeschouwing, en niet alleen een Schriftbeschouwing maar ook de Heilige Schrift zelf naar haar gezag en inhoud”. Ik ben het hier volledig mee eens. We mogen nooit de Schrift in een dienstmaagdgestalte van de wetenschap brengen. Ik heb dat ook in mijn referaat op de predikantenvergadering duidelijk gesteld. Toch kan ik niet in alles op de brochure van dr. Schelhaas ja en amen zeggen. Dat een afwijking van de exegese van Assen '26 per se in strijd moet zijn met het Schriftgezag ben ik niet met hem eens. Dat geen theologie of filosofie welke dan ook over de exegese heersen mag, stem ik hem hardgrondig toe. „Wij hebben juist naar de Heilige Schrift te luisteren zonder menselijke vooroordelen, maar in de zekerheid, dat zij het betrouwbare onfeilbare Woord van God is” (bl. 70). Volkomen juist. Maar dan moet ook alleen de Schrift spreken en dat mis ik te veel in de brochure van dr. Schelhaas. Hij redeneert vanuit een formeel Schriftgezag, waarbij Schriftgezag en de exegese van Assen '26 ident zijn. Voor Schelhaas is aantasting van de exegese zoals die in Assen '26 gesteld is tevens aantasting van het Schriftgezag en dat ben ik niet met hem eens. Persoonlijk kom ik tot een andere exegese dan Assen '26, maar dat is voor mij geen aantasting van het Schriftgezag. Juist omdat ik het gezag van de Schrift en niets anders wil gehoorzamen, kom ik in strijd met wat in Assen '26 is gesteld. Dr. Schelhaas heeft ergens gevraagd hoe ik tot mijn standpunt ben gekomen. Ik heb maar één antwoord: niet op grond van de wetenschap, welke wetenschap dan ook, geen natuurwetenschap en geen bijbelwetenschap, alleen op grond van de exegese. En het gaat mij te ver dat direkt als een aanranding van of ongehoorzaamheid aan het gezag van de Schrift te brandmerken. Zo veel hebben we in de gereformeerde theologie nog niet gedaan aan de exegese van Gen. 2 en 3. We hebben wel een dogmatische traditie, maar de exegetische kant is niet sterk. Calvijn heeft er mooie dingen over gezegd, maar dat is ook het laatste woord niet. Onze oude gereformeerde vaderen hebben de hoofdstukken vooral dogmatisch benaderd. Kuyper en Aalders stemden in hun verklaringen in het geheel niet overeen, vgl. o.m. wat ze hebben gezegd over de boom des levens. Noordzij en Hugo Visscher hadden weer een andere benadering en het behoeft, omdat dit anders is dan Assen '26, toch niet direkt als onschriftuurlijk of tegenschriftuurlijk bestempeld te worden.
Ik ben blij dat wij als Chr. Geref. Kerken nooit een Assen '26 gekend hebben en ik hoop ook niet dat we ooit zo iets krijgen. Het gaat mij werkelijk te ver als dr. Schelhaas in zijn 5e overweging van zijn rapport schrijft, dat de uitspraak van Assen moet worden gehandhaafd, „opdat de leer van de onfeilbaarheid van de Heilige Schrift in onze kerken niet van haar wezen, zin en kracht beroofd wordt”. Dan heeft men van een kerkelijke uitspraak toch wel een heel hoge dunk, als men denkt dat daarmee het gezag van de Schrift staat en valt. Zo lijkt het mij toch beslist niet. Het maakt mij des te benauwder voor kerkelijke uitspraken als ze eenmaal kunnen gaan fungeren als draagsters van een gezag, waarvan dat van de Schrift afhankelijk wordt gesteld. Ik hoop dat er in de toekomst ruimte is om met elkaar te spreken over de bedoeling van Gen. 2 en 3 zonder dat een afwijking van de traditionele exegese direkt bestempeld wordt als een afwijking van het gezag der Schrift. Daarom kan ik mij begrijpen, dat er in de Gereformeerde Kerken bezwaren zijn gerezen tegen Assen '26, al heb ik de gedachten dat die bezwaren ook nog wel uit een andere hoek gekomen zijn dan die van de exegese. Dat dr. Schelhaas tegen die hoek strijdt is juist en hij heeft mij aan zijn kant. Persoonlijk had ik geen opheffing van Assen '26 nodig. Ik was er niet aan gebonden en dr. Schelhaas moet niet denken, dat ik er mij als Chr. Geref. aan binden laat. Daarom staat hij anders tegenover de opheffing van Assen '26 dan ik en moet hij zich niet verwonderen, dat ik om die opheffing niet bezwaard ben, zoals hij bezwaard is. Of dan elke exegese van Gen. 2 en 3 mogelijk en het hek dan de dam is? Beslist niet. Alleen die exegese is aanvaardbaar die met het gezag der Schrift en haar bedoelen — en dat alleen — in overeenstemming is. Misschien dat hij mijn standpunt nu iets beter begrijpt.

O.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1968

De Wekker | 8 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1968

De Wekker | 8 Pagina's