Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Generale Synode 1968 (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Generale Synode 1968 (III)

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

Israël
Op donderdagmorgen 19 september kwamen de zaken met betrekking tot de Evangelieverkondiging onder Israël aan de orde. Op deze zonnige herfstmorgen zongen we Ps. 19:1 en 4. Het Schriftgedeelte dat we hoorden — Rom. 11:25-36 — bepaalde ons bij het volk Israël. Bij de behandeling van deze zaak waren de secretaris van deputaten, ds. M. Drayer en ook dr. Boertien aanwezig.
Deputaten hadden een uitvoerig rapport ingediend, waarin een zeer informatief overzicht van de verrichte arbeid werd gegeven. Het punt „arbeidsterrein” kreeg uiteraard de meeste aandacht in dit rapport: het vertrek van dr. Boertien uit Jeruzalem en zijn huidige positie; de beroeping van ds. W. van Dijk en zijn gaan naar Jeruzalem ter vervanging van dr. M. Boertien.
De commissie „De kerk naar buiten” had bij dit rapport allerlei opmerkingen gemaakt, die resulteerden in bepaalde voorstellen.
In de bespreking van beide rapporten werden verschillende vragen gesteld.
Een bepaalde passage uit het rapport — rakend de gang van zaken rond dr. Boertien — werd door deputaten teruggenomen, omdat dit de competentie van kerkelijke vergaderingen raakte.
Een uitvoerig debat ontwikkelde zich over de vraag of de kerk van Groningen nog als zendende kerk functioneert, nu dr. Boertien een gewijzigde opdracht heeft gekregen.
Verschillende vragen werden hierover gesteld. Is Groningen als zendende kerk voor de Evangelieverkondiging onder Israël nu een vacante kerk? Zijn twee zendende kerken voor dit doel in de huidige situatie geen overbodige luxe? Kan de synode constateren dat een zendende kerk niet als zodanig functioneert? Uiteindelijk viel de volgende beslissing; „Aangezien de synode van oordeel is dat de positie van Groningen niet geheel duidelijk is, besluit zij deputaten op te dragen deze zaak tot klaarheid te brengen”.
Een ander punt was het voorstel van de commissie deputaten in overweging te geven allen, die uitgezonden worden naar het buitenland, te verplichten zich met hun eventuele echtgenoten aan een psychologisch onderzoek te onderwerpen. Hoewel verschillende afgevaardigden dit voorstel konden begrijpen, werd ook opgemerkt dat deputaten ten allen tijde het recht hebben een dergelijk onderzoek in te stellen, terwijl dit onderzoek niet garandeert dat er geen teleurstellingen zullen voorkomen.
Deputaten hadden aan de synode het bevestigingsformulier voorgelegd voor de bevestiging van een dienaar des Woords voor de evangelieverkondiging onder Israël, dat gebruikt werd bij de bevestiging van ds. W. van Dijk te Zierikzee.
De commissie betreurde dat er geen overleg had plaats gevonden met deputaten voor de liturgische geschriften. Zij had kritiek op enkele passages uit het formulier en vond een bepaalde alinea theologisch onverantwoord. De synode sprak uit dat deputaten dit aangeboden formulier nader dienen te bezien en, gehoord het advies van deputaten voor liturgische geschriften, dit formulier opnieuw aan te bieden aan de volgende generale synode.
Dr. M. Boertien gaf inlichtingen over de lektuurvoorziening in Israël, waarvoor een aparte najaarscollecte wordt gehouden, waarvan deze deputaten een derde deel ontvangen. We kwamen onder de indruk van het werk, dat op stapel staat en dat straks gefinancierd kan worden uit de reserve, die er is uit de gehouden collecte.
Aan het einde van de behandeling van de Israël-zaken merkte de praeses op dat de arbeid onder Israël belangrijk blijft, omdat dit volk leeft onder Gods bijzondere beloften. Laten we bidden dat de verharding, die over Israël gekomen is, wordt weggenomen. Moge Israël jaloers worden op de kerk, opdat dit volk gaat geloven in de Messias.
Ds. D. Biesma jr. sloot de morgenvergadering met gebed.

Uitbreiding studiemogelijkheden Theol. Hogeschool
In het eerste gedeelte van de middagvergadering werd gesproken over de uitbreiding van de studiemogelijkheden aan de Theol. Hogeschool.
Het curatorium rapporteerde dat van meer dan één zijde uit ingekomen brieven en uit contacten de volgende belangrijke vraag werd gesteld: zou men ook aan de Theol. Hogeschool kunnen studeren zonder dat men lid is van de Chr. Geref. Kerken of het (directe) voornemen heeft in deze kerken predikant te worden? Het curatorium is overtuigd van de roeping tot het verbreiden van de gereformeerde theologie, mede door de Hogeschool onzer kerken. Het acht het daarom gewenst dat een mogelijkheid wordt geschapen om aan de Theol. Hogeschool te studeren zonder via het admissie-examen toegelaten te zijn. In verband hiermede werd een wijziging en aanvulling van art. 16 van het Reglement voorgesteld.
De commissie stelde zich achter het voorstel van het curatorium. Zij meende dat op deze wijze onze Hogeschool een instrument kan zijn tot verbreiding van de gereformeerde theologie, wat juist in deze tijd van uitnemend belang moet worden geacht.
Anderzijds wilde de commissie duidelijk onderstrepen, wat ook in het curatorenrapport reeds was gesteld n.l. dat een dergelijke verruiming van de toelating tot de colleges en examens op generlei wijze mag meebrengen dat het admissie-examen wordt teruggedrongen dan wel overbodig geacht.
Er was een minderheidsrapport van diaken Joh. van Vulpen te Zeist, die zich niet met de voorstellen kon verenigen. Hij vreesde dat het oude beginsel „opleiding voor de kerk door de kerk” terzijde zou worden gesteld. Hij zag op den duur een infectering van buiten af, die straks niet meer te keren is en onze Hogeschool niet ten goede zal komen.
In de bespreking van deze zaak kwamen dezelfde elementen als in de beide rapporten gesteld, naar voren. Zal de levensstijl van onze studenten niet beïnvloed worden door studenten van buitenaf? Moet er met deze studenten ook niet een gesprek worden gevoerd? Zal deze beslissing niet veel meer werk gaan betekenen? Zullen er geen andere krachten moeten worden aangetrokken? En zal dit alles niet meer kosten meebrengen? Moeten deze studenten hetzelfde collegegeld betalen als eigen studenten?
De rapporteur van de commissie, ds. P.N. Ribbers, en de president-curator, ds. P. op den Velde, gaven antwoord op de gestelde vragen.
Over het gevaar van infectie werd door de rapporteur opgemerkt dat dit gevaar ook zonder uitbreiding van de studiemogelijkheden bestaat. Onze studenten leven niet op een eiland. Worden zij nu geïnfecteerd, dan kunnen ze later „immuun” zijn, mits zij een goede „medische” behandeling ondergaan.
De rector, prof. van Genderen, was dankbaar dat de synode het voorstel zo gunstig ontvangt. Niet dan aarzelend is het college van hoogleraren en het curatorium via een studie-commissie tot dit voorstel gekomen. Fundamenteel blijft het beginsel „voor de kerk, door de kerk”. Het verband tussen Hogeschool en kerk blijft gehandhaafd.
Art. 16 — in 1959 aanvaard — opende reeds de deur voor studenten uit zusterkerken uit het buitenland. Nu gaan we een stap verder. De studenten, die nu willen studeren aan onze Theol. Hogeschool, dienen zich aan de regels, door het college van hoogleraren gesteld, te onderwerpen. Tot deze regels behoort ook een gesprek met deze studenten voor zij gaan studeren. Een getuigenis van hun kerkeraad, indien mogelijk, is zeer gewenst.
Met één stem tegen werd het genoemde voorstel aanvaard, dat zich toespitst in een wijziging van art. 16 van het reglement voor de Theol. Hogeschool, dat nu als volgt komt te luiden:
„Het college van hoogleraren kan onder goedkeuring van het curatorium, personen tot de colleges en examens toelaten, die geen admissie-examen hebben afgelegd, doch wel een getuigschrift van het eindexamen gymnasium of een bewijs van een aan een universiteit of hogeschool afgelegd theologisch examen kunnen overleggen.
Het college kan eveneens onder goedkeuring van het curatorium, personen uit het buitenland tot de colleges en examens toelaten, die naar het oordeel van het college over voldoende ontwikkeling beschikken om het onderwijs met vrucht te volgen.
Allen, die volgens dit artikel worden toegelaten tot de Theol. Hogeschool moeten instemming betuigen met de gereformeerde belijdenisgeschriften. Zij worden in een afzonderlijk register ingeschreven, staan onder het toezicht van het college van hoogleraren en hebben zich te houden aan de regels, die door dat college worden gesteld, terwijl hun, wanneer ze zich daaraan niet houden, de toegang tot de colleges kan worden ontzegd”.
Omdat de mogelijkheid bestaat voor onze eigen kerkleden om zonder admissie-examen aan de Theol. Hogeschool te studeren werd art. 13 aldus aangevuld: „Geen candidaat zal beroepbaar worden gesteld, tenzij hij met goed gevolg het admissie-examen heeft afgelegd, tenminste twee jaar in het album studiosorum ingeschreven is geweest”.
Aan het einde van deze bespreking gewaagde de praeses van een zeer belangrijk besluit. Wij hebben zoveel vertrouwen in het Woord van God dat dit kerkelijk werk bereikbaar wordt voor anderen tot heil van de kerken en tot verbreiding van de beginselen van de belijdenis. Moge de Heere dit besluit zegenen.

Studiefonds Theol. Hogeschool
Aansluitend op de zaak van de Theol. Hogeschool werd het rapport van deputaten voor het studiefonds van de Theol. Hogeschool behandeld. De belangrijkste zaak uit het rapport die vragen opriep was de toelage, die aan getrouwde studenten wordt toegekend. Deputaten zagen geen redenen de synode voorstellen te doen om voor getrouwde studenten een andere regeling te treffen dan die welke voor ongetrouwde studenten geldt. Tot goed begrip zij meegedeeld dat het hier gaat om studenten, die tijdens hun studietijd in het huwelijk treden. Oud. H. Wubs brak een lans om hierin verandering te brengen, maar hem werd duidelijk gemaakt dat dit een wijziging in het reglement zou betekenen, die niet staande de vergadering kan worden aangebracht.
De handelingen van deputaten werden goedgekeurd. Het streefbedrag voor het studiefonds werd opnieuw vastgesteld op ƒ 0,90 per lid/dooplid.

Geestelijke verzorging van militairen
Het rapport van de deputaten voor dit werk vermeldde onder het hoofd „algemeen”: „Wij mogen met blijdschap constateren dat de nieuwe hoofdlegerpredikant, ds. J. Drost, door een rustig en verstandig beleid het vertrouwen heeft weten te winnen, zowel van de kerken als van de legerpredikanten in actieve dienst”.
Deputaten rapporteerden dat zij geen medewerking hebben verleend aan de „vredesweek”, de verspreiding van de vredeskrant en het opwekken van onze kerken om op een vastgestelde datum (vlak na de vredesweek) een vredeszondag te houden. Reden hiervoor zijn: a. omdat wij hiervoor geen mandaat menen te hebben;
b. omdat het ons onduidelijk is van wie deze actie uitgaat;
c. omdat wij geen duidelijk inzicht verkregen in het doel van deze actie.
Over de vredesweek werden bij de behandeling van dit rapport verschillende vragen gesteld. Sommige broeders drongen er op aan dat deputaten het oorlogsvraagstuk in studie zullen nemen. Geantwoord werd dat dit reeds de aandacht had van deputaten.
Het rapport over de reorganisatie van de Prot. Geestelijke Verzorging is nog niet gereed. Dit rapport wordt voorbereid door een interkerkelijke commissie, waarin onze kerken vertegenwoordigd zijn door prof. dr. B.J. Oosterhoff.
De commissie van rapport achtte het wenselijk dat deputaten er naar streven de recruten-bijeenkomsten zoveel mogelijk op een avond te stellen en zo nodig zulke avonden frequenter te beleggen.
Deze commissie had ook waardering voor de waakzaamheid van de deputaten om de zelfstandigheid en eigensoortigheid van de prot. geestelijke verzorging te handhaven en te bewaren tegenover de R.K. Geestelijke verzorging en het Humanistische Thuisfront.
Ook over dit punt werd een enkele vraag gesteld. De voorzitter van deputaten, ds. M.W. Nieuwenhuijze antwoordde, dat deze zaak voortdurend de aandacht heeft. „Voorzichtige waakzaamheid is geboden”.
Op voorstel van de commissie sprak de synode uit dat het niet wenselijk is predikanten met weinig ambtelijke ervaring als legerpredikant te werven. Deputaten werden opnieuw gemachtigd 5 cent per jaar per lid/dooplid via de penningmeester van de classes te innen.

Onderzoek Bijbelvertaling
Van deputaten voor onderzoek van de Bijbelvertaling was geen rapport ter tafel. Deputaat ds. J. Brons beklaagde zich over het feit dat dit deputaatschap ook in deze periode in het geheel niet heeft vergaderd. Hij was van mening dat deputaten lichtvaardig hebben gehandeld. Ook deputaat ds. M. Baan onderstreepte deze klacht.
De voorzitter van deputaten, prof. Kremer, antwoordde dat er momenteel geen werk voor dit deputaatschap is, nu de synode van 1965 de opdracht voor dit deputaatschap zeer beperkte.
De revisie van de N.V. is nog lang niet gereed en opmerkingen over de N.V. zijn niet binnengekomen.
De synode kon begrijpen dat ds. Brons in deze periode niet opnieuw om een vergadering gevraagd heeft, op welke verantwoordelijkheid sommige synode-leden hem hadden gewezen.
De synode sprak uit dat het niet juist is dat deze deputaten geen rapport — hoe kort en klein ook — hadden ingediend.
Besloten werd het deputaatschap op te heffen.

Kiesrecht van de gemeente
Het was donderdagavond 19 september bij het binnenkomen van de Pniëlkerk te merken dat er een belangrijk onderwerp zou worden behandeld. Er waren vele belangstellenden deze avond, waaronder vele „zusters der gemeente”. Verschillende leden van het bestuur van de Vrouwenbond werden opgemerkt. En geen wonder! Vanavond zou de synode spreken over „het kiesrecht van de gemeente”, waarbij het gaat om de vraag: mogen de zusters van de gemeente deelnemen aan de verkiezing van ambtsdragers?
De synode van 1965/66 had 4 deputaten benoemd om de synode van 1968 voor te lichten. Dit rapport was aan de kerkeraden in het najaar van 1967 toegezonden. We kunnen er niet aan denken een brede weergave van dit rapport te geven in dit verslag. Het gaat ons alleen om de conclusie: „In heel de gang der verkiezing functioneert het ambt der gelovigen in nauwe samenwerking met en onder leiding van het bijzondere ambt. Wanneer in de Nieuwtestamentische gemeente, de vergadering der gelovigen, deze gelovigen krachtens hun ambt ambtsdragers verkiezen, mogen de vrouwelijke gemeenteleden, die door Christus en Zijn Heilige Geest (zie Hand. 2:17, 18) in dezelfde positie zijn geplaatst als de mannen in de gemeente, daarvan niet worden uitgesloten. Worden zij wel uitgesloten, zo kan de vraag gesteld worden: wordt haar nu niet ontroofd, wat haar door Christus is geschonken, de mondigheid, de ambtelijke bevoegdheid der gelovigen”.
De commissie, die over deze zaak had te rapporteren, was van oordeel dat in dit rapport niet genoegzaam is voldaan aan de opdracht, die deputaten van de Gen. Synode 1965/66 ontvingen. Verschillende elementen uit deze opdracht kwamen in het rapport van deputaten niet aan de orde. Twee particuliere synodes — van het Oosten en van het Zuiden — alsmede de classis 's-Gravenhage hadden zich in gelijke geest reeds uitgesproken.
De commissie stelde dan ook voor nu geen uitspraak te doen, maar opnieuw deputaten te benoemen om de door de Gen. Synode 1965/66 omschreven taak nader uit te voeren.
Niet minder dan 10 broeders vroegen het woord over deze zaak: de brs. Bilkes, Biesma, Versteeg, Graves, v. Leeuwen, Terwel, v. Ledden, Brienen, ten Hove, van Genderen.
Ds. G. Bilkes opende de rij. „Ik zou geen bezwaar hebben tegen het kiesrecht van de gemeente, wanneer voldoende vaststaat dat dit is naar Gods Woord”. Maar dat wordt door deputaten niet onweerlegbaar aangetoond. De Schriftgegevens worden al te gemakkelijk gehanteerd. Handelen wij naar de bedoeling van de Heilige Geest als wij aan de vrouw het kiesrecht toekennen?
Ds. D. Biesma begon op dezelfde wijze zijn betoog als de vorige spreker. Voor hem stond het wel vast dat de Schrift het kiesrecht geeft aan de vrouw. Hij had er begrip voor dat er bij de commissie een zekere onbevredigdheid is m.b.t. het deputatenrapport. Maar de oorzaak is te zoeken in de opdracht, die de Synode van 1965/66 gaf. Drs. Versteeg vroeg: welke vrijheid hebben deputaten tegenover hun opdracht? Z.i. was deze opdracht te breed. Hij zou het betreuren, wanneer de synode de indruk gaf: „wij hebben iets gevonden” om daardoor de zaak uit te stellen.
O.a. merkte drs. Brienen op, dat we moeten buigen voor de Schrift, ook al zou het tegen ons hart ingaan.
Prof. van Genderen was onbevredigd door het commissie-rapport. Hij wilde met nadruk de terminologie aktief en passief vrouwenkiesrecht elimineren. Een kerk is geen parlementaire democratie. Hij citeerde een passage uit de Institutie van Calvijn, waarin deze opmerkt dat t.a.v. het opmerken van de gaven en het aanwijzen van personen de goedkeuring van het volk nodig is.
De rapporteur, ds. P. op den Velde, was na deze rij van sprekers aan het woord. Hij verdedigde het voorstel van de commissie. Gezien de opdracht van de synode van 1965/66 kon de commissie niet anders oordelen over het deputatenrapport.
Prof. dr. B.J. Oosterhoff, voorzitter van deputaten, verdedigde in een bewogen betoog het rapport van deputaten. Inderdaad — deputaten hebben de opdracht van de vorige synode niet vervuld. Zij hebben dat welbewust niet gedaan omdat deze opdracht te breed was, maar hun fout is, dat zij dit niet gezegd hebben in hun rapport. Voor hem was de zaak heel duidelijk; hij laakte het onderscheid dat er gemaakt is tussen regeren en adviseren t.a.v. verkiezing en nog meer grote woorden.
In de tweede ronde werd een voorstel ingediend door ds. J.H. Velema: „De Gen. Synode kennis genomen hebbend van het deputatenrapport en het rapport van commissie VII betreffende het kiesrecht van de gemeente;
betreurend dat deze zaak uitgesteld zou moeten worden vanwege het niet voldoen door deputaten aan de opdracht van de vorige synode;
van oordeel dat de zaak van het kiesrecht van de gemeente verward wordt met „de vrouw in het ambt”;
besluit alsnog opdracht te geven aan commissie VII met opdracht een uitspraak voor te bereiden, waarin aandacht wordt gegeven aan:
a. het karakter van de verkiezing;
b. het verschil tussen het kiesrecht van de vrouw en de vrouw in het ambt; en in de loop van deze synode hierover te rapporteren.
Ds. D. Biesma jr. kwam met het voorstel — korter geformuleerd, maar van dezelfde strekking — om commissie VII en deputaten voor „het kiesrecht der gemeente” te verzoeken nog eens met elkaar te praten.
Aangezien het eerste voorstel verstrekkender was, had dit voorrang. Met algemene stemmen werd dit voorstel aangenomen. De zaak komt dus nog weer aan de orde.

Comité
Vrijdag 20 september vergaderde de synode in comité. Aan de orde kwamen verschillende bezwaarschriften; het rapport van deputaten-financieel van de Theol. Hogeschool; dat van deputaten fin. zaken en van de quaestor van de synode. Een rustige dag waarop breed gesproken werd over allerlei fin. zaken; vragen werden gesteld over het fin. beleid van diverse deputaatschappen.
Tenslotte werd het besluit genomen het deputaatschap tot beheer van de Jubileumgave 1834-1934 op te heffen, nu de overdracht van het effectenbezit en de liquide middelen van het jubileumfonds aan deputaten financieel van de Theol. Hogeschool heeft plaats gevonden.
Om 4 uur 's middags werd de vergadering gesloten en gingen de Synode-leden huiswaarts. Hun werd in het vooruitzicht gesteld, dat de synode de volgende week met haar arbeid niet klaar zal komen en in januari 1969 de resterende agendapunten zal afdoen.

Opening dinsdagmorgen 24 september
Op dinsdagmorgen 24 september kwam de Gen. Synode opnieuw in vergadering bijeen. Nadat Ps. 67:1 en 3 was gezongen en Psalm 67 was gelezen, ging de praeses voor in gebed. Bij het appèl-nominaal bleek een primus, oud. N.J. Geleynse, vervangen door zijn secundus, oud. C. Drieënhuizen.
De assessor feliciteerde de praeses met zijn verjaardag j.l. zaterdag en met die van zijn vrouw vandaag.

Nieuwe hoogleraar
Drs. J.P. Versteeg deelde de synode mee, dat hij zijn benoeming tot hoogleraar aanvaardt, zij het met grote schroom vanwege zijn jeugdige leeftijd; het loslaten van pastorale arbeid, die hem lief was geworden en de gang van zaken rond zijn benoeming, waarin veel onduidelijk was en blijft. Toch zag hij deze benoeming als roeping van de Heere. In die overtuiging wil hij de opdracht vervullen. Hij zegt dit niet triomfantelijk, maar bijzonder klein. Steunend op de trouw van God wil hij proberen vertrouwen te winnen in de kerken.
De praeses wenste hem Gods zegen toe op deze beslissing. Uw professoraat vindt zijn kernpunt in het onderwijs in de Heilige Schrift. De Schriften moeten doorklinken in heel het onderwijs. Moge de Heilige Geest, u leiden en verlichten. Staande zong de synode drs. Versteeg Ps. 119:9 toe.
De president-curator sloot zich bij de woorden van de praeses aan. Goddelijke leiding en menselijke verantwoordelijkheid wegen zwaar. Gods leiding kan duister zijn, maar één ding staat vast: u bent geroepen door de kerk, door God.
De rector was dankbaar voor de genomen beslissing. We hebben aan u goede herinneringen als student en hebben goede verwachtingen van u als docent. Dankbaar was de rector voor het feit, dat er nu 5 hoogleraren zullen zijn; in 1953 kwam het aantal van 3 op 4; nu van 4 op 5.
De praeses dankte prof. W, Kremer voor het vervullen van zijn leeropdracht. Hem werd Ps. 121:4 toegezongen. Prof. Kremer hoopt in een laatste college op zijn afscheid terug te komen.
De synode ging hierna over tot behandeling van het rapport deputaten.

Adma
Deze deputaten hadden het grootste (en duurste) rapport ingediend bij de synode. Het 15 folio-vellen tellende rapport informeerde de synode over de vele werkzaamheden van dit deputaatschap in de afgelopen periode. Gesproken werd allereerst over heroriëntering van ons diakonaat; daarna over kerk en sociale dienstverlening; de zondagsheiliging; internationale hulpverlening door kerken; interne contacten; externe contacten; instructie werkwijze en samenstelling van het deputaatschap. Het rapport resulteerde in 8 voorstellen. Het eerste voorstel betreffende het verlenen van administratieve assistentie aan deputaatschappen kon nog niet besproken worden, omdat een andere commissie rapporteert over een aanverwante zaak.
Een ander voorstel oogstte wel veel bespreking: het aanstellen van een diakonaal en sociaal deskundige kracht. „Zonder deze kracht is het niet meer mogelijk het zich uitbreidende werk van dit deputaatschap voor te bereiden en te coördineren. Deze kracht zal zich ook vooral bezig hebben te houden met het regelmatig, snel en deskundig afwerken van incidentele adviesaanvragen van diakonieën”.
De commissie van rapport sprak enerzijds waardering uit voor de wijze waarop Adma-deputaten hun rapport hadden samengesteld. Maar er klonk ook een kritische toon in dit rapport door. „Duidelijke voorlichting ten aanzien van diakonale taken, zowel materiële als immateriële, is vanuit eigen kerken dringend gewenst. De commissie betreurt het dat de voorlichting van de zijde van deputaten Adma onvoldoende is geweest”.
De meerderheid van de commissie achtte de noodzakelijkheid van de aanstelling van een diakonaal-sociaal deskundige kracht in dit stadium nog niet aanwezig.
Vooral op dit punt spitste de bespreking zich toe en brak zij tenslotte af.
Het woord werd gevoerd door de di Bilkes, Ribbers, diaken van Vulpen, oud. den Hertog, de di Harder en de Jong en prof. W.H. Velema.
De vrees werd uitgesproken dat Adma-deputaten te veel zaken aan zich trekken, terwijl zij anderzijds klagen dat zij het werk niet aan kunnen. Vragen werden gesteld over het verband tussen kerk en sociale dienstverlening, het eigen karakter van het diakenambt, de plaats van de kerk, de samenwerking in brede verbanden als de Stichting Centraal Interkerkelijk Bureau voor het Bedrijfsleven.
Ds. J. Brons, rapporteur van de commissie „De kerk en het diakonaat” ging op verschillende vragen in, het commissie-rapport verdedigend.
De secretaris van deputaten, drs. G. van Westrienen, hield een uitvoerig betoog over de grondslagen van het diakonaat: de ontferming van Christus. Hij onderstreepte — indien het voorstel t.a.v. het verlenen van administratieve assistentie aan deputaatschappen niet wordt aangenomen — de noodzaak van de aanstelling van een diakonaal-sociaal deskundige kracht. De voorzitter van deputaten, ds. A. Hilbers, sprak in dezelfde geest. Het werk van deputaten is niet geïntegreerd in het kerkelijk leven. Er zijn hoogstens 10 diakonieën, die op verantwoorde wijze werken. Sommige diakonieën hebben nog voor-oorlogse opvattingen.
De discussie kwam tenslotte — de bespreking nam bijzonder veel tijd in beslag — tot een hoogtepunt. Ds. J.H. Velema waarschuwde voor het gevaar dat de te benoemen deskundige een super-diaken wordt. Wat wordt precies zijn instructie? Br. C. Drieënhuizen drong met klem aan op de aanstelling van een dergelijke kracht. Maar toen geen antwoord gegeven werd op de vraag naar de instructie en geconstateerd moest worden dat de synode niet rijp was voor een beslissing, werd de zaak teruggewezen naar de commissie en deputaten. Ook deze kwestie komt dus weer aan de orde, zoals verschillende andere zaken.

Hulpverlening buitenland
Verwant aan de vorige zaak is die van hulpverlening aan het buitenland. De Particuliere Synode van het Oosten had een instructie ingezonden waarin de synode werd uitgenodigd zich te beraden — „gegeven de Schriftuurlijke roeping der kerken inzake het diakonaat buiten onze grenzen — op middelen en wegen, die tot doeltreffende functionering van het diakonaat buiten de landsgrenzen kunnen leiden”.
Ook deze zaak was aan dezelfde commissie — als die van het Adma-rapport — toevertrouwd. Deze commissie stelde dat onze kerken t.a.v. de nood, die op tal van plaatsen in deze wereld zich voordoen, in meerdere of mindere mate zich negatief hebben opgesteld. De commissie was van mening dat deze al te negatieve instelling in het licht van Gods Woord niet verantwoord is. Wel handhaafde de commissie, dat hulpverlening door de kerken nooit van de prediking van het Evangelie mag worden losgemaakt. De commissie was van mening dat aan de positieve intentie van de instructie van het Oosten moet worden voldaan. Zij stelde voor een deputaatschap bijzondere ambtelijke hulpverlening te benoemen en deze deputaten een instructie te geven, waarin deputaten wordt opgedragen zich te bezinnen op de juiste wijze waarop de bijzondere ambtelijke hulpverlening door de kerken, met betrekking tot alle ambten kan plaatsvinden.
Aan de bespreking werd deelgenomen door de brs. de Geus, den Hertog, Wubs, Drieënhuizen, Graves, Hilbers en Brienen. Over het algemeen werd de gedachte van de commissie toegejuicht. Wel werd betwijfeld of de vorm, waarin men aan de instructie wilde voldoen, de juiste is. Inzonderheid de naam van het nieuwe deputaatschap werd „aangevallen”.
De rapporteur, ds. J. Brons, gaf antwoord en verdedigde het commissierapport.
Prof. W. Kremer gaf desgevraagd praeadvies. Hij meende dat uit de bespreking bleek dat we deze materie moeilijk op de juiste plaats kunnen krijgen, Hoe gemakkelijk komen we in een theologisch klimaat, dat het onze niet is, als we over deze zaak denken en spreken.
Na het avondeten ging de behandeling van deze zaak verder. Verschillende voorstellen werden ingediend. Uiteindelijk werd het voorstel van de brs. Rebel-Ribbers, geamendeerd door J.H. Velema, aangenomen, waardoor de synode besluit het deputaatschap „bijzondere noden” te reorganiseren en voortaan te noemen „deputaten voor hulpverlening in binnen- en buitenland”. De opdracht van deze deputaten is:
a. voort te gaan met de leniging van bijzondere noden in ons land;
b. zich te bezinnen op de Schriftuurlijke roeping van de kerk t.a.v. deze hulpverlening buiten de grenzen van ons land en hiervoor rapport uit te brengen aan de volgende synode;
c. intussen reeds middelen en wegen te zoeken tot hulpverlening buiten onze grenzen voor zover deze hulpverlening op de weg der kerk ligt.
Ter uitvoering van het onder c. genoemde worden deputaten gemachtigd collecten te doen houden zo nodig met vermelding van een concreet doel.
Tijdens de behandeling van bovengenoemd voorstel kwam het rapport van „deputaten voor bijzondere noden” aan de orde, omdat in het oorspronkelijke voorstel de zaak van de hulpverlening werd opgedragen aan deze deputaten.
De commissie van rapport merkte op: „Het is de commissie bekend, dat vanuit onze kerken wel enige kritiek op deputaten Bijzondere Noden wordt uitgeoefend, in verband met het feit dat deputaten niet spontaan reageren bij landelijke hulpakties ter voorziening van bijzondere noden in minder ontwikkelde gebieden. Deze kritiek, hoewel uit menselijk oogpunt begrijpelijk, is niet gerechtvaardigd, gezien de beperkende voorschriften en aanwijzingen door de Generale Synode aan dit deputaatschap gegeven. Daarom ook acht de commissie het juist, dat deputaten bijzondere noden terecht gemotiveerd zijn ingegaan op de neergeschreven kritiek in een van onze kerkbladen ten aanzien van dit deputaatschap”.
Het ging hier om een artikel in het Kerkblad voor het Noorden van 18 febr. 1966, waarin op denigrerende en onjuiste wijze over dit deputaatschap werd geschreven. Van de kant van deputaten is de schrijver gemotiveerd op een en ander gewezen en is hem gevraagd de beweringen royaal terug te nemen. Dit is echter afgewezen.
De handelingen van deputaten werden goedgekeurd. Het deputaatschap wordt gereorganiseerd door aanname van bovengenoemd voorstel.

Predikant en beroep
De particuliere synodes van het Zuiden en Oosten hadden instructies ingediend i.v.m. het feit dat predikanten na een korte ambtstermijn een beroep aannemen naar een andere gemeente.
Het Zuiden meende dat het tegen het belang van de gemeente strijdt „wanneer binnen of met twee jaar de gemeente verlaten wordt, daar men eerst na een inwerkperiode tot gerichte ambtelijke arbeid kan komen; voorts dat de financiële consequenties voor meestal kleinere gemeenten zeer bezwarend zijn, indien men zonder dwingende noodzaak, na een zeer korte ambtelijke dienst de gemeente weer verlaat”.
De commissie „Kerk en ambt” was het met de intentie van deze instructies eens.
Aan de bespreking namen deel de di Rebel, Baan, op den Velde en oud. de Geus. Ds. Baan voelde weinig voor allerlei bepalingen en wilde meer vrijheid.
De voorstellen werden aangenomen.
Art. 5 sub 1 D.K.O. werd aldus gewijzigd: „Een candidaat, die voor het beroep van een gemeente bedankt, kan later als predikant niet binnen de tijd van drie jaar in die vacature worden beroepen”.
Ook werd gewijzigd art. 5 sub 4 in deze zin: „Daar een korte ambtelijke bearbeiding van een gemeente tegen haar belang strijdt, wordt de kerkeraden ernstig ontraden, om predikanten, die nog geen drie jaar in hun gemeente werkzaam zijn, te beroepen, terwijl de predikanten worden vermaand, niet zonder volstrekte noodzakelijkheid hun gemeente zo spoedig te verlaten”.
Een derde beslissing raakte een verduidelijking van art. 10 D.K.O., dat nu als volgt gewijzigd werd: „Een dienaar des Woords mag de gemeente, waaraan hij verbonden is, niet verlaten en zich aan een andere gemeente verbinden zonder tijdig overleg met en toestemming van zijn kerkeraad en zonder bewilliging van de classis, gelijk ook geen andere kerk hem mag ontvangen, zonder de daartoe vereisten akten van ontslag in orde bevonden te hebben”.
Dit besluit — in drie onderdelen — kan er toe meewerken dat het snel veranderen van standplaats niet meer voorkomt, hoge uitzonderingen daargelaten.
Ds. B. Bijleveld sloot deze vergadering met gebed, waarin hij in het bijzonder ds. C. Noordegraaf uit Canada gedacht.

Oranjedag
Woensdag 25 september werd een Oranjedag door de geboorte van de tweede zoon van het kroonprinselijk echtpaar.
De praeses liet zingen Ps. 42:3 en 5 en las een gedeelte uit 1 Kon. 18. Elia heelde op de Karmel het altaar van de twaalf stammen. Vandaag zal gesproken worden over het rapport „Eenheid Geref. belijdenis en correspondentie met buitenlandse kerken”.
Het werd een bijzondere morgen. Al spoedig na de opening ontving de synode een buitenlandse gast, ds. B. Nederlof, die de groeten kwam overbrengen van de Chr. Ref. Church, van wier synode hij in 1968 scriba was.
Nadat hij gesproken had kwam het bericht binnen dat er een Oranjetelg geboren was. Een niet alledaagse gebeurtenis. Het zal niet vaak gebeurd zijn, dat een dergelijke gebeurtenis tijdens een synode-vergadering bekend kan worden gemaakt. De Hilversumse dames gaven bij de koffie beschuit met oranje muisjes. Met vreugde werden staande twee coupletten van het Wilhelmus gezongen. Een blij intermezzo! De synode besloot telegrammen te zenden aan prins Claus en prinses Beatrix èn aan koningin Juliana.
Het is hier de plaats om te memoreren, dat er telkens allerlei attenties zijn: bloemen uit Aalsmeer en Rijnsburg; appelen uit Dronten; druiven uit Bussum; garnalen uit Harlingen; koek uit Groningen. Geschenken die gewaardeerd worden.

Toespraak ds. B. Nederlof
Na opening stelde de praeses het gedeelte van het rapport van de betrokken deputaten aan de orde, dat handelt over de correspondentie met de buitenlandse kerken. Inzonderheid de passage t.a.v. de Chr. Ref. Church kreeg aandacht in de bespreking. De synode van de Chr. Ref. Church besloot in juni j.l. „om de uitspraken van Utrecht, in 1908 door de Chr. Ref. Church aanvaard, niet langer de status te doen hebben van een bindende, leerstellige uitspraak binnen de eigen kerk”. Via deputaten was van dit besluit kennis gegeven met verzoek om ds. B. Nederlof te ontvangen om de groeten over te brengen van de Chr. Ref. Church en een toelichting te geven op de genomen beslissing van de synode van de Chr. Ref. Church.
Besloten werd ds. Nederlof te ontvangen, hem aan te horen en daarna de synode in de gelegenheid te stellen vragen aan ds. Nederlof te stellen.
De praeses heette ds. Nederlof welkom. Hij sprak een hartelijk woord, dat in de synode grote indruk maakte.
„Ik acht het een bijzonder voorrecht vandaag in uw midden te mogen zijn als vertegenwoordiger van de Chr. Reformed Church in Canada en de United States of America. En wel om twee redenen. In de eerste plaats dat ik dat mag doen op de synode van de kerk waarin ik geboren ben en gedoopt, waarin ik belijdenis aflegde en het ambt ontving, de kerk die mij gediend heeft met het evangelie tot verlossing van mijn leven, en die ik zelf tien jaar met datzelfde evangelie heb mogen dienen, een kerk waartoe de liefde van mijn hart niet is verflauwd en wier belijdenis de rots van mijn leven is. Als zodanig groet ik u als een geliefde familie, met wie ik mij verbonden weet in geloof, hoop en liefde.
In de tweede plaats ben ik blij dat te mogen doen, niet slechts als persoon, maar als vertegenwoordiger van een andere kerk in een ander deel van de wereld, maar met dezelfde naam en dezelfde belijdenis als de uwe: de Christian Reformed Church of America. Namens haar synode, die vergaderde in juni 1968 en haar Commissie voor Interkerkelijke Betrekkingen, mag ik u hartelijk groeten”.
Ds. Nederlof gaf hierna een historisch overzicht van de betrekking tussen zijn en onze kerk; schetste de oorsprong van de Chr. Ref. Church en de situatie van de tweede wereldoorlog. Er is een hartelijke eenheid gegroeid in de Canadese kerken tussen leden van verschillende Nederlandse kerken. „Aan die eenwording en opbouw heb ik nu 15 van de beste en meest voldoening gevende jaren van mijn leven mogen wijden. Dat niet alleen leden, maar ook predikanten van uw kerken daar hartelijk ontvangen zijn moge blijken uit mijn aanwezigheid vandaag, maar ook uit de posities van vertrouwen ons geschonken als leden van het curatorium van Calvin College en Seminary, van de Synode en van het moderamen van de synode. De predikanten Jonker, Polman, VanderPol, Hielema en De Waal, wier namen u niet onbekend zijn, nemen hun plaats met ere in”.
Hierna schetste ds. Nederlof de verhouding tussen beide kerken. Hij memoreerde een brief van onze deputaten van april j.l. „Dat schrijven bereikte onze synode tijdens haar zittingen in juni van dit jaar, terwijl tegelijkertijd voorstellen van twee Classes in behandeling kwamen om „1905-1908” terzijde te stellen. De commissie van advies was hier voor, maar was van oordeel, dat „terzijdestelling” een onduidelijke en onkerkelijke term was. De formulering werd als volgt: dat de Conclusies van Utrecht niet langer te beschouwen zijn als bindende leeruitspraken. De genoemde classes hadden als grond genoemd: de catholiciteit der kerk, en het bezwaar van andere kerken w.o. de Canadian Reformed Church (vrijgemaakt). Uw brief voegde daar dus de Chr. Geref. Kerken aan toe. In de bespreking werd naar voren gebracht dat de Chr. Ref. Church nu de enige kerk van gereformeerd belijdenis ter wereld was die nog een band aan deze besluiten had. Tevens werd de vraag gesteld of iemand nog verdedigen wilde de gewraakte zinsnede over „het houden van wedergeboren” enz. Niemand meldde zich daarvoor aan. Zonder tegenstemmen werd het betreffende voorstel aangenomen. Voor de Chr. Ref. Church is het duidelijk dat het door u genoemd struikelblok op de weg van erkenning als zusterkerken hiermee uit de weg geruimd is. Als scriba en nu als afgezant van die synode is het mij een grote vreugde en dankbaarheid u hiervan mededeling te doen en u te verzoeken thans hiervan nota te nemen en over te gaan tot de wederzijdse erkenning als zusterkerken of als u het zo noemen wilt: corresponderende kerken. De Chr. Ref. Church ziet uw beslissing ten deze met vertrouwen tegemoet”.
Vervolgens gaf hij een overzicht van de arbeid van de aktiviteiten van zijn kerk; inzonderheid op zendingsgebied. „Onze kerk heeft naast 521 predikanten in de gewone Dienst des Woords, 131 predikanten in Zending en evangelisatie, waarvoor alleen de begroting al 6.000.000 dollar bedraagt. Het zendingswerk strekt zich uit tot Nigeria, Japan, de Philippijnen, Guam, Korea, Taiwan, Puerto Rico, Mexico, de Indianen in de staat New Mexico, Chinezen, Negers en anderen".
Ds. Nederlof eindigde zijn toespraak met de volgende wens: „Mogen uw kerken en de onze in een tijd van geestelijke ontwaarding, van morele revolutie, van maatschappelijke structuurverandering en van politieke chaos, een licht zijn voor God en mensen. Hij zegene ons tezamen op weg naar de toekomst van onze Heere Jezus Christus in Wien wij één zijn door Zijn Geest en bloed. Hij zegene uw synode en uw kerken”.
Prof. dr. J. van Genderen beantwoordde deze toespraak. Het is ons een genoegen u te ontmoeten. We zijn dankbaar voor de informatie, die u hebt gegeven. Uw afgevaardigden op de G.O.S. hebben we ontmoet. Telkens weer bleek hoe nauw de verbondenheid was tussen hen en ons. Het is daarom een vreugde dat u hier vandaag bent, die ons niet onbekend is, terwijl de goede herinneringen aan uw werk in Eindhoven en Dokkum zijn gebleven.
Verschillende brs. stelden hierna vragen aan ds. Nederlof: ds. Baan, ds. Heerma, oud. Folkeringa, de di de Jong, Tanis, Versteeg en prof. van Genderen.
De vragen cirkelden voornamelijk om het besluit „1908” niet meer als bindende leeruitspraak te handhaven.
Wat is er veranderd? Was 1908 vroeger dan wel een bindende leeruitspraak, terwijl eerst gezegd is dat de Chr. Geref. predikanten, die naar de Chr. Ref. Church gingen, zich konden distantiëren van 1908?
Op welke gronden is deze beslissing genomen: practische of principiële gronden? Ook werden vragen gesteld over de houding van de Chr. Ref. Church t.a.v. de I.C.C.C. en hun zendingsarbeid in Nigeria.
Ds. Nederlof ging uitvoerig op deze vragen in. De commissie „Kerk en kerken” zal zich nader bezinnen op de verkregen informaties en een voorstel doen m.b.t. de verhouding tot de Chr. Ref. Church.

Buitenlandse kerken
Over de andere in het rapport van deputaten genoemde buitenlandse kerken werd kort gesproken: de Old en Free Christian Church in de Ver. Staten van Canada; de Reformed Churches of Australia en die van New Zealand; die Gereformeerde Kerk van Zuid-Afrika; Igreja Evangelica Reformata do Brasil; de Free Church of Scotland en de Reformed Church in Japan. Aangedrongen werd op een nauwer contact met die Geref. Kerk van Zuid-Afrika. Ook werd geïnformeerd naar de correspondentie met de kerk in Brazilië. Deputaten kregen de opdracht aan de Reformed Churches of New Zealand te berichten, dat haar besluit betreffende de correspondentie met andere kerken wordt gewaardeerd. Deze kerken deelden n.l. mee, dat zij de volledige correspondentie beperken tot die kerken, waar banden zijn van geografische, historische, financiële aard of waarmee een vorm van samenwerking bestaat, zoals voor de arbeid der zending. Hiertoe worden ook onze kerken gerekend.

Geref. Kerken (vrijgemaakt)
Vervolgens kwam het eerste deel van het rapport van deputaten aan de orde. De verhouding tot de Geref. Kerken (vrijgemaakt) werd het eerst besproken. Deputaten moesten melden dat er in deze periode geen samensprekingen zijn gehouden. Vrijgemaakte deputaten zonden wel verschillende brieven. „Zoudt u voor ons de verschillen zo uiteen willen zetten, dat het ons duidelijk wordt waarom kerken, die bij Gods Woord en de daarop gegronde belijdenis leven, wel moeten uitspreken dat deze een beletsel vormen om tot eenheid te komen. En zoudt u ook willen aanwijzen wat er veranderd dient te worden”?
Onze deputaten antwoordden hierop, dat zij graag antwoord wilden geven op deze vragen, maar niet schriftelijk. „De ervaring heeft geleerd dat iedere nota een contra-nota oproept en we menen dat de verhouding tussen onze kerken daarmee in dit stadium niet gediend wordt”.
Voorts was er een uitvoerige brief van de synode van Amersfoort-W, van 1967 met het besluit t.a.v. onze kerken. We zouden over een en ander uitvoerig kunnen schrijven. Misschien kunnen we dat beter doen in een afzonderlijk artikel.
Verschillende broeders voerden het woord. Ds. Brons opende de rij van de sprekers. Hij was van mening dat deputaten zich anders moeten opstellen en in samensprekingen met andere kerken meer nadruk moeten leggen op wat verenigt dan wat scheidt. Ook het voorstel van de commissie „op de Gen. Synode der Geref. Kerken een dringend beroep te doen om het bestaande kontakt te bestendigen en tot nader overleg door middel van deputaten te besluiten, gezien het hoge belang van deze zaak”, werd aangevallen. Er zijn op dit ogenblik geen contacten meer. De synode van Amersfoort benoemde niet opnieuw deputaten. Moeten we de Geref. Kerken (vrijgemaakt) niet wijzen op de deplorabele situatie in hun kerken die niet is naar Gods Woord en de belijdenis? Is het billijk dat de synode van Amersfoort nu valt over ons lidmaatschap van de I.C.C.C. dat nota bene dateert uit 1950, terwijl de samensprekingen in hoofdzaak na dat jaar zijn gehouden?
De bespreking resulteerde in een voorstel van drs. Brienen om de commissie op te dragen in overleg met deputaten een brief te schrijven waarin een duidelijke uiteenzetting wordt gegeven van het oordeel van de synode over de bestaande verschillen èn de huidige situatie in de Geref. Kerken.
Aldus werd besloten. De brief zal worden geconcipieerd en dient opnieuw ter synode t.z.t.
Het werd in de loop van deze week duidelijk, dat de synode met haar arbeid niet zal gereed komen en in januari opnieuw zal bijeenkomen D.V.

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1968

De Wekker | 8 Pagina's

Generale Synode 1968 (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1968

De Wekker | 8 Pagina's