Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Generale Synode 1968 (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Generale Synode 1968 (V)

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerkelijk bureau
Op donderdagmiddag 27 september hield de synode zich bezig met „administratieve” aangelegenheden, die nochtans van grote betekenis zijn voor het goed functioneren van het kerkelijk leven.
De part. synode van het noorden had deze zaak aan de orde gesteld. Er was allereerst een instructie om te komen tot instelling van een centrale kerkelijke kas, waarin de verschillende generaal-synodale deputaatschappen, tevens kashouders, naar evenredigheid van de aan hun beheer toevertrouwde gelden participeren en tot benoeming van een administrateur voor deze kas. Het noorden was van mening dat het beheer en de administratie van de algemeen-kerkelijke kassen vereenvoudigd en verbeterd kan worden. Een andere instructie van het noorden beoogde de instelling van een administratief bureau, waar de verschillende generaal-synodale deputaatschappen de werkzaamheden van hun secretarissen kunnen laten verrichten, zulks omdat de ontwikkeling van het kerkelijk leven de noodzaak hiervan met zich meebrengt.
Het oosten had een instructie ingediend waarin de synode gevraagd werd te overwegen, tot verlichting van de taak der beide scribae, over te gaan tot de benoeming van een actuarius.
In het rapport van de deputaten vertegenwoordiging der kerken werd ook aandacht gevraagd voor de zaak van het scribaat. Het scribaat neemt veel tijd in beslag van de betrokken functionarissen. De moeilijkheid is dat deze functie geen „voltijdse” kracht vraagt, terwijl er voor een „deeltijdse functie” twee mogelijkheden zijn:
a. de combinatie van het scribaat met het predikant-zijn in een kleine gemeente en b. samenwerking met daarvoor in aanmerking komende deputaatschappen.
Een bepaald voorstel werd overigens door deze deputaten niet gedaan.
Deze heel zaak — één complex — was aan commissie VI toevertrouwd. Deze commissie — rapporteur br. G.G. van Wijngaarden — had zich uitvoerig met deze zaak bezig gehouden. Zij kwam tot de conclusie: laat er een deputaatschap worden benoemd om de intentie van de beide instructies uit het noorden te realiseren. Een uitvoerige taakomschrijving van het te benoemen deputaatschap werd voorgesteld. Ook zouden deze deputaten de bevoegdheid moeten ontvangen die maatregelen te treffen, die nodig zijn om een doelmatige uitvoering van de aanvaarde opdrachten te waarborgen. Deze maatregelen zouden onder meer kunnen omvatten het zorgdragen voor huisvesting, het aantrekken van personeel en het aanschaffen van bureau-apparatuur.
Deze zaak ontving een zeer brede bespreking, waaraan in eerste instantie werd deelgenomen door oud. van Leeuwen, ds. J.H. Velema en oud. A. de Geus. Deze drie broeders kwamen in feite allen met dezelfde bezwaren tegen het commissie-rapport. Die bezwaren waren kort geformuleerd: het commissie-rapport is tweeslachtig. Men voelt in feite wel voor de bedoeling van de instructies: een kerkelijk bureau, maar in de uitwerking gaat men niet ver genoeg. Men wil een deputaatschap, maar zal dit deputaatschap niet gaan heersen over de andere deputaatschappen? Als — zoals de commissie wilde — elk der deputaatschappen de bevoegdheid krijgt de opdracht aan het in te stellen deputaatschap te beëindigen en als anderzijds dit deputaatschap zelf bevoegd is werkzaamheden voor een bepaald deputaatschap te beëindigen, zij het met opgave van redenen en met inachtneming van een opzeggingstermijn van tenminste drie maanden, dan kan dit een bron van ellende worden en gemakkelijk een conflictsituatie scheppen tussen de verschillende deputaatschappen. Waarom niet de weg gevolgd van de geref. kerken en de geref. gemeenten, die ons reeds voor zijn en een kerkelijk bureau hebben?
Nadat de eerste twee broeders de weg geplaveid hadden, kwam oud. de Geus met een voorstel, dat gestencild werd uitgedeeld aan de synodeleden. Dit voorstel was: de synode benoeme een deputaatschap tot beheer van een kerkelijk-administratief bureau, dat tot taak heeft dit bureau te beheren. Deze deputaten zijn bevoegd een administrateur te benoemen. Dit bureau heeft een taak ten behoeve van secretarissen en penningmeesters van de verschillende deputaatschappen.
Uiteraard kwam ook dit voorstel in bespreking. Een nieuwe rij van sprekers gaf zich op. De bespreking bleef cirkelen om de vraag: kunnen de verschillende deputaten vrijwillig van dit bureau gebruik maken of krijgen zij een bindende opdracht dit te doen? Een niet minder belangrijke vraag was: hoeveel gaat dit kosten? Waarom bij een dergelijk belangrijk voorstel geen begroting ingediend? Het zou niet juist zijn een beslissing te nemen in een dergelijke zaak zonder de kosten overrekend te hebben.
Zo werd het voorstel gedaan om deze zaak terug te verwijzen naar de commissie, die met de voorsteller onder leiding van de assessor op de kortst mogelijke termijn dient te vergaderen om tot overeenstemming te komen. Aldus werd besloten.
De broeders vergaderden diezelfde avond na synode-tijd en kwamen met een voorstel, waarin zij elkaar hadden gevonden. Op de laatste synode-middag kwam dit voorstel ter tafel.
Het voorstel-de Geus bleek in grote lijnen gehandhaafd, maar was op verschillende punten aangevuld. Voorgesteld werd te komen tot een kerkelijk-administratief bureau.
Aan de verschillende deputaatschappen wordt opgedragen hun administratieve werkzaamheden te laten verrichten door het door een deputaatschap beheerde kerkelijk bureau, met dien verstande dat deputaten, die geen eigen kas beheren ontheffing kunnen aanvragen en verkrijgen.
Dit algemeen kerkelijk bureau heeft een taak ten behoeve van de kerken: het verlenen van administratieve assistentie aan de roepende kerk van de generale synode, de vergaderingen van de gen. synode en de 1e en 2e scriba van de gen. synode èn het fungeren als kerkelijk adres.
Vervolgens is er een taak ten behoeve van de secretarissen: o.a. het vermenigvuldigen en verzenden van brieven en rapporten, die aan meer dan één adres moeten worden verzonden en het desgevraagd hulp verlenen aan roepende kerken voor bredere vergaderingen.
Een derde taak is er ten behoeve van de penningmeesters: het incasseren en administreren van giften en collecten voor alle generale kassen, het rappelleren van plaatselijke kerkeraden betreffende hun verplichtingen aan de generale kassen, het verzorgen van de verantwoording van ontvangen bedragen.
De broeders hadden ook een begroting ingediend, waarin tevens was verdisconteerd de benoeming van een administrateur voor het zendingshuis, welke benoeming niet nodig is, als er een kerkelijk bureau komt.
De synode ging met dit voorstel, na een paar formele amenderingen op het voorstel, accoord.
Zij besloot tevens al haar deputaatschappen op te dragen 5% van het door hen beheerde kapitaal per 31 december 1967 te lenen aan deputaten voor het beheer van een kerkelijk bureau.
De synode nam een belangrijke beslissing, die in de toekomst van groot nut kan zijn voor het kerkelijke leven, veel verspilling van arbeidskracht kan voorkomen en de administratie van de kerkelijke financiën in betere banen kan leiden zodat deze effectiever kan worden verricht.
Tot deputaten tot beheer van een kerkelijk administratief bureau werden benoemd: ds. I. de Bruyne, voorzitter, br. J. Sikma te Hilversum secretaris; oud. A. de Geus, ds. P. op den Velde en diaken J.D. Wisman.

Omslagstelsel
Deputaten voor financiële zaken hadden een rapport ingediend over het omslagstelsel. Deze deputaten leek het gewenst in de toekomst uitsluitend te spreken over omslagbedragen, er vanuitgaande dat zowel omslag- als streefbedragen worden vastgesteld op basis van reële behoeften en vastomlijnde plannen. Op deze wijze wordt benadrukt dat, terwille van een goede voortgang van het werk, alle omslagen dienen te worden voldaan. Tot dusver wordt immers onderscheid gemaakt tussen omslag- en streefbedrag. Een omslagbedrag wordt bindend geacht een streefbedrag van zeer weinig belang, waardoor de afdrachten aanmerkelijk achter blijven bij hetgeen van de zijde der deputaatschappen wordt verwacht.
Commissie VI, die ook over deze zaak had te rapporteren, was van oordeel dat deze zaak beperkt dient te blijven: er dient gewaakt te worden tegen centraliseringstendensen in het kerkelijke leven; er valt een remmend effect te verwachten t.o.v. de spontane offervaardigheid en het verantwoordelijkheidsbesef van de plaatselijke kerken en haar leden.
Ook deze zaak maakte de tongen los. De brs. van Leeuwen, van Ledden, den Hertog, Ribbers, van Wijngaarden en Bijleveld gaven een bijdrage in de bespreking. O.a. werd gewezen op de zending. Voor deze arbeid wordt geen streefbedrag genoemd door deputaten en telkens weer blijkt er grote offervaardigheid voor dit werk te bestaan.
Desgevraagd gaf prof. Kremer praeadvies. Hij constateerde een zeer goede vooruitgang in vergelijking met vroeger, toen voor verschillende kassen van tijd tot tijd de noodklok moest worden geluid. Dat was steeds een onverkwikkelijke situatie, die zeer onbevredigend was. We zijn dankbaar dat dit voorbij is. Als kleine kerken streven we er naar dat al onze mensen met onze kerken meeleven. Liefde en meeleven kunnen niet onbestemd zijn. Daarom moet er een streefbedrag zijn. Deel dat streefbedrag aan de kerken mee.
We moeten er voor waken in een technisch en economisch denkpatroon terecht te komen waardoor de liefde en offervaardigheid teveel gekanaliseerd worden.
De synode ging met deze gedachtengang accoord. Zij sprak daarom uit dat zij een uitbreiding van het bestaande omslagstelsel niet raadzaam acht en dat de door de verschillende deputaatschappen met haar machtiging aangegeven streefbedragen dienen te worden beschouwd als indicatie van de verwachte minimum-bijdragen der kerken. Verder besloot de synode door haar geheel of gedeeltelijk benoemde deputaatschappen op te dragen bij hun drie jaarlijks rapport aan de synode een begroting over de komende drie jaar in te dienen.

Kerkbouwaangelegenheden
Als laatste punt voor deze middagvergadering kwam het rapport deputaten kerkbouwaangelegenheden aan de orde. Deputaten verleenden steun door het geven van informatie en/of advies over allerlei met kerkbouw in verband staande onderwerpen; door het geven van bouwtechnische beoordeling aan aankoop-, restauratie of nieuwbouwplannen; door het toezeggen van financiële steun voor de uitvoering van plannen tot aankoop, restauratie of stichting van een kerkgebouw; door het uitkeren van toegezegde steunbedragen; door het verstrekken van kortlopende leningen ter overbrugging van financieringsmoeilijkheden en door het aanvullen van het tekort in de bijdragen der kerken aan het Geref. Soc. Instituut over 1963 en 1964.
Deputaten deelden verder mee dat de grens voor steuntoezeggingen op 31 dec. 1967 bereikt was, terwijl nieuwe, niet onbelangrijke steunaanvragen voorhanden en te verwachten waren, die evenzeer als eerdere aanvragen recht op honorering hebben. Dit heeft deputaten doen besluiten, opnieuw na vier jaar, in 1968 weer een extra-inzamelingsactie te houden.
Commissie VI, aan wie dit rapport was toevertrouwd, achtte het juist en gewettigd dat opnieuw een extra-beroep op de kerken zal worden gedaan. Wel had deze commissie tegenover deputaten als haar mening te kennen gegeven, dat het weinig aanbeveling verdient nog in 1968 met een inzamelingsactie te starten, gelet op de reeds geplande najaarscollecte voor de buitenlandse zending. Twee acties per jaar — de A.B.C.-Z.-actie ligt nog vers in het geheugen — zou trouwens een beetje teveel van het goede zijn.
De synode stemde met deze gedachte in. De bespreking concentreerde zich op een klacht van een van de kerken, die door een particuliere synode was overgenomen en door een afgevaardigde in bespreking werd gebracht. Deze kerk meende dat deputaten niet juist gehandeld hadden m.b.t. tot de uitbetaling van gelden. Al spoedig bleek dat deze zaak achter gesloten deuren moest worden behandeld. De synode ging dus in comité.

Gesprek met ds. J. Tamminga
Na het avondeten kwam ds. J. Tamminga aan het woord. Hij had de synode reeds toegesproken als afgevaardigde van de Free Chr. Ref. Church. Maar gezien het feit dat de vorige dag ds. B. Nederlof het besluit van de Chr. Ref. Church had toegelicht en de synodeleden toen in de gelegenheid waren gesteld om vragen te stellen aan ds. Nederlof, was het billijk dat ook ds. Tamminga in de gelegenheid gesteld werd zijn visie te geven op het besluit van de Chr. Ref. Church. De synode heeft immers te oordelen over het verzoek van de Chr. Ref. Church om tot correspondentie over te gaan. De commissie „Kerk en kerken” die de synode van advies heeft te dienen op dit punt, stelde het op prijs ook het standpunt van ds. Tamminga te horen. Er waren broeders, die toen de praeses dit gesprek met ds. Tamminga aan de orde stelde, bezwaar maakten tegen deze gang van zaken. Zij meenden dat het niet juist was ds. Tamminga opnieuw het woord te geven. Heeft commissie II behoefte aan meer licht, laat deze commissie dan een gesprek voeren met ds. Tamminga. Maar prof. van Genderen wees er op dat correspondentie ook inhoudt het raadplegen van elkander inzake ingrijpende maatregelen als uitbreiding van de correspondentie. Het is dus volkomen terecht dat nu ds. Tamminga, als afgevaardigde van de Free Chr. Ref. Church ter synode aanwezig is en hij gehoord heeft dat er een verzoek is van de Chr. Ref. Church om correspondentie aan te gaan, hij geraadpleegd wordt over deze aangelegenheid. Aldus geschiedde.
Ds. Tamminga stelde de vraag: is het inderdaad waar dat naar het Woord van God en de belijdenis gepreekt wordt in de Chr. Ref. Church of is daar een leer en prediking, die niet is naar het Woord van God en de belijdenis der kerken? Uit het besluit van de Chr. Ref. Church — „1908” niet langer de status te geven van een bindende uitspraak — blijkt dat „1908” vroeger dan toch wel een bindende uitspraak is geweest, hoewel gezegd werd dat dit niet het geval was. De mening van ds. Tamminga is dat er in feite niets veranderd is in de Chr. Ref. Church. „1908” heeft in de Chr. Ref. Church gefunctioneerd, evenals „1905” in de Geref. Kerken. Men heeft niet principieel afstand genomen van de bekende leeruitspraken.
Verschillende broeders stelden vragen aan ds. Tamminga. Zo vroeg ds. J.H. Velema o.a.: hebt u deze zaak ook met ds. Nederlof gesproken?; hebt u gisteren geen vragen gesteld aan ds. Nederlof omdat u van oordeel was dat dit als gast niet juist zou zijn?; hebt u samensprekingen gehad met de Chr. Ref. Church als kerken?; is er verschil tussen de Chr. Ref. Church in Canada en die in Amerika?; kunt u begrijpen dat het voor ons moeilijk is om dit verzoek van de Chr. Ref. Church zonder meer naast ons neer te leggen, gezien het feit dat in vele delen van Amerika en Canada geen Free Chr. Ref. Church aanwezig is? Welke gevolgen zou een eventueel voldoen van het verzoek van de Chr. Ref. Church hebben voor onze correspondentie met de Free Chr. Ref. Church? En ds. Brienen vroeg: functioneerde „1908” in de Chr. Ref. Church niet anders dan „1905” in de Geref. Kerken? Hoe denkt ds. Tamminga over de uitspraak van ds. Nederlof dat de Chr. Ref. Church anders gehandeld heeft met „1908” dan de Geref. Kerken in Nederland m.b.t. de Vervangingsformule? Ds. Nederlof meende dat er verschil was tussen terzijde stellen en niet langer de status geven van een bindende uitspraak.
Ds. Tamminga ging op al deze vragen vrij uitvoerig in. Hij antwoordde allereerst dat hij practisch niet in de gelegenheid was geweest met ds. Nederlof te spreken; dat hij het niet juist achtte zich gisteren in de discussie te mengen, omdat de synode ds. Nederlof aanhoorde en hij zich als gast daar niet in mocht mengen. Samensprekingen met de Chr. Ref. Church zijn er wel geweest, maar niet op deputateniveau, maar tussen plaatselijke kerken, zoals er op schoolgebied plaatselijk ook een goede samenwerking is. Ds. Tamminga was inderdaad van oordeel dat de Chr. Ref. Church in Canada beter en belijnder is dan de Chr. Ref. Church in de Ver. Staten. Hij begreep zeer wel het moeilijke parket waarin de Chr. Geref. Kerken nu zijn gekomen. Hij ontkende pertinent dat „1908” anders gefunctioneerd heeft in de Chr. Ref. Church dan „1905” in de Geref. Kerken. Ook het verschil in uitspraak tussen de Chr. Ref. Church in 1968 en de Geref. Kerken in 1959 is z.i. niet wezenlijk. Zakelijk komt het op hetzelfde neer. Men neemt niet principieel afscheid van de door ons gewraakte leer. Welke gevolgen een eventueel gunstige beslissing van deze synode voor de verhouding tot de Free Chr. Church zou hebben, kon ds. Tamminga niet zeggen: ik ben de synode en de kerk niet!
Uiteraard werd over het antwoord van ds. Tamminga niet meer gediscussieerd, evenmin als dit gedaan was met het antwoord van ds. Nederlof. De synode heeft beide broeders aangehoord en bij beide broeders informaties ingewonnen, die door hen gegeven is. Commissie „Kerk en kerken” moet aan de synode nu een voorstel doen. De zaak komt dus opnieuw in bespreking.

De kerk en haar jeugd
Opnieuw kwamen de zaken van de jeugd aan de orde. De vorige week was het rapport van de betrokken commissie teruggewezen naar de commissie. Er waren diverse voorstellen gedaan, die door de commissie nader moesten worden bekeken.
Ds. Jac.J. Rebel had voorgesteld deputaten op te dragen bijozndere aandacht te besteden aan de jeugd als de kerk van morgen en derhalve de kerkeraden de aan de synode toegezonden nota ter beschikking te stellen met het dringend verzoek hiervan nauwlettend kennis te nemen.
Ds. Chr. Verhage wilde deputaten opdragen er bij de kerkeraden op aan te dringen aan de jeugd een zo groot mogelijke inspraak te geven en ze zoveel mogelijk bij het kerkewerk te betrekken.
Evenals ds. Verhage laakte ds. Hilbers de fondsvorming van deze kas terwijl er niet meer geld is gegeven voor de instandhouding van de Sleutel.
Een uitgebreid voorstel kwam van ds. J. de Jong die wilde dat de kerkeraden met klem zouden worden gewezen op de noodzakelijkheid van gericht pastoraat aan individuele jongeren en op de noodzakelijkheid van het opvangen van jonge belijdende leden.
We deden maar een greep uit de voorstellen. De commissie gaf advies over al de voorstellen. Allereerst gaf zij haar gedachten over het beschikbaar stellen van de nota van de jongerenbond. Het leek de commissie goed dat de synode deputaten verzoekt de mogelijkheid open te stellen voor de kerkeraden om de nota te verkrijgen. Zij achtte het echter niet juist deze nota zonder meer aan de kerkeraden toe te zenden. „De nota draagt immers een wat tweeslachtig karakter, omdat hier niet al een de jeugd zelf aan het woord komt, maar ook een beoordeling van de jeugd wordt gegeven”. Daarom stelde de commissie voor dat jeugddeputaten zelf een nota opstellen. In deze nota zou de nota van de jongerenbond critisch moeten worden verwerkt. In deze nota van jeugddeputaten zouden dan tegelijk ook de grondlijnen voor het jeugdwerk moeten worden uitgestippeld.
In de bespreking over deze zaak kreeg dit punt vrij veel aandacht. Enerzijds werd gezegd: de nota van de Jongerenbond kan niet zonder meer aan de kerkeraden worden toegezonden; dan zou die nota synodaal gezag kunnen krijgen en dat is niet juist. Sommigen wilden dat over de nota van de jongerenbond niet meer gesproken zou worden en de nota van jeugddeputaten alleen aan de orde werd gesteld worden. Het werd ook niet juist geacht dat de commissie in haar voorstellen eerst sprak over deze nota en pas daarna over een nota van jeugddeputaten. Tenslotte werd het volgende besluit genomen: deputaten op te dragen mede n.a.v. de nota van de Jongerenbond een nota op te stellen, waarin de situatie van de jeugd van heden geschetst wordt en richtlijnen voor het kerkelijk werk onder de jeugd worden gegeven, en hen te verzoeken de nota van de Jongerenbond ter informatie ter beschikking te stellen.
De commissie gaf ook haar oordeel over het pastoraat, de catechese en de daadwerkelijke betrekking van de jeugd in het kerkewerk. „Het gaat hier om de bereidheid om in een openhartige gedachtenwisseling te luisteren naar de jeugd, de jeugd serieus te nemen en hen zoveel mogelijk bij allerlei zaken te betrekken”. De commissie meende dat deze punten het best tot hun recht komen, wanneer de synode aan deputaten opdraagt, hiervoor nadrukkelijk aandacht te vragen in de nota, die deputaten aan de kerkeraden aanbieden.
In het uiteindelijke besluit werd deze gedachte niet opgenomen, omdat er enerzijds teveel en anderzijds te weinig gespecificeerd werd. Maar het ligt in heel de lijn van de bespreking dat deze gedachten van de commissie, tegen de achtergrond van de voorstellen, in de komende nota worden gehonoreerd.
De commissie nam ook over de gedachte, die in de vorige bespreking, in verschillende voorstellen en in de nota van de jongerenbond, naar voren was gekomen, met betrekking tot de belijdende leden „die in de gemeente vaak tussen wal en schip schijnen te vallen. Het is noodzakelijk dat aan de plaats van deze groep in de gemeente aandacht wordt besteed. Wij stellen daarom voor, dat de synode de kerkeraden nadrukkelijk zal vragen metterdaad aandacht te schenken aan deze vaak vergeten groep”. Dienovereenkomstig besloot de synode.
Wat de voorstellen m.b.t. het financiële beleid betreft werd door de commissie opgemerkt dat deputaten zich betreffende hun „gewraakte” fondsvorming alleen maar zeer nauwkeurig aan hun opdracht hebben gehouden. De commissie stelde voor — en de synode besloot daartoe met algemene stemmen — deputaten op te dragen de mogelijkheden te onderzoeken om door financiële steun „Tijdsein” uit te bouwen.
Deputaten voor contact met de jeugdbonden zullen voortaan heten: Deputaten voor contact met de kerkjeugd. Hun instructie werd opnieuw opgesteld. Tot hun taak behoort: te bevorderen dat aan de jeugd schriftuurlijke voorlichting en leiding wordt gegeven; aktiviteiten, die dienen tot stimulering van het georganiseerde jeugdwerk te steunen en van advies te dienen in moeilijke zaken, die het bestaan van de jeugdorganisaties of het leven van de kerkelijke jeugd in het algemeen raken.
Op voorstel van de commissie dringt de synode er bij de kerkeraden op aan te komen tot de benoeming van een jeugdouderling.
Tot de taak van de jeugddeputaten behoort o.a. het contact onderhouden met de kerkeraden o.m. door het geven van voorlichting aan de door de kerkeraden benoemde jeugdouderlingen met het oog op de uitvoering van hun speciale taak.
Er was dankbaarheid voor de genomen beslissingen. Moge in de toekomst blijken dat deze besluiten de kerkjeugd ten goede komen tot haar eigen heil en tot bouw van de kerken, waartoe zij behoren!
Deze lange dag was hiermee ten einde.
Het verslag van de laatste dag is te groot om nog in dit nummer te worden geplaatst. Dat volgt dus D.V. de volgende week. Dan is het synode-verslag voorlopig weer ten einde.

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1968

De Wekker | 8 Pagina's

Generale Synode 1968 (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1968

De Wekker | 8 Pagina's