Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Generale Synode (1) (Generale Synode 1968 VII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Generale Synode (1) (Generale Synode 1968 VII)

(voortgezette vergadering)

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opening
Op dinsdag 7 januari kwam de Generale Synode van Hilversum-C, die vrijdag 27 september 1968 gesloten was, in voortgezette vergadering bijeen.
De Pniëlkerk in Hilversum vertoonde weer hetzelfde beeld als drie maanden geleden: de moderamentafel op het podium, tafels en stoelen voor de afgevaardigden voor in de kerk. Handen worden geschud; verlate nieuwjaarswensen geuit; nieuwsberichten uitgewisseld.
De praeses laat zingen Ps. 84: 3 en 4, leest Jes. 9:1-6 en 53: 10 en 12 en gaat voor in gebed. Hij wenst alle afgevaardigden een gezegend 1969 toe en wijst op de troost dat zij vergaderend tussen kerst- en de lijdensweken, mogen geloven dat het welbehagen Gods doorgaat.
Het blijkt dat drs. J.P. Versteeg — sinds 15 december emeritus-predikant van Wormerveer — vervangen is door ds. L.S. den Boer; twee ouderlingen uit het Oosten zijn vervangen door hun secundi alsmede de diaken uit het Westen. Uit het Noorden en Zuiden ontbreken een primus-ouderling alsmede hun secundus.

Liturgische geschriften
De synode hield zich allereerst bezig met het rapport van deputaten over de liturgische geschriften.
De vorige synode droeg aan deputaten op de formulieren voor de kinderdoop, de volwassendoop, het avondmaal alsmede voor de uitoefening van de kerkelijke tucht te herzien naar taal en stijl; in de formulieren voor de bevestiging van predikanten, ouderlingen en diakenen grondige wijzigingen aan te brengen en het huwelijksformulier geheel te wijzigen. Bovendien wilde de synode een nieuw formulier voor de avondmaalsviering in de tweede dienst alsmede een tekst voor de afkondiging van de kerkelijke tucht.
Deputaten rapporteerden besloten te hebben, toen het niet mogelijk bleek om alle concept-formulieren vóór september 1967 gereed te hebben, prioriteit te geven aan de formulieren voor de bevestiging van het huwelijk, voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen en voor de bevestiging van dienaren des Woords, omdat een herziening daarvan naar hun oordeel het meest dringend is.
Drie nieuwe formulieren waren in het najaar van 1967 aan de kerkeraden toegezonden. De kerkeraden hebben alle gelegenheid gehad deze concept-formulieren te bestuderen en te bespreken. Het bleek dat de kerkelijke vergaderingen zich intens van hun verantwoordelijkheid hadden gekweten. Drie particuliere synodes hadden instructies over deze zaak ingezonden. Deze instructies maakten geen bezwaar tegen de concept-formulieren als zodanig. Er werden diverse voorstellen gedaan t.a.v. stijl en taal. In sommige zinnen wilde men een andere formulering.
Het Oosten stelde voor: „In de uitgave van de herziene formulieren wordt bij het vermelden van de Schriftplaatsen respectievelijk de Statenvertaling en de Nieuwe vertaling gevolgd. De beginletter van de bezittelijke voornaamwoorden, die betrekking hebben op God wordt geschreven met hoofdletter".
Aan Commissie III was dit rapport toevertrouwd ter voorbereiding van de behandeling in de synode. Diverse voorgestelde wijzigingen werden door de commissie overgenomen. We zullen ze hier niet weergeven. De concept-formulieren zouden dan ook moeten worden opgenomen.
In de bespreking van de rapporten van deputaten en commissie werden geen bezwaren ingebracht tegen het invoeren van nieuwe formulieren.
Br. Terreehorst hield als eerste spreker een uitvoerig pleidooi om de naam Heere te schrijven met drie e's en niet als Here. Hij meende dat we dit aan de eerbied voor Gods Naam verplicht waren. Een andere afgevaardigde ondersteunde deze gedachte en citeerde Ps. 52: „Zijn Naam is voor 't oprecht gemoed van al uw gunstvolk goed".
Namens de commissie ging ds. M.W. Nieuwenhuijze op deze zaak in. Hij meende dat niet tekort wordt gedaan aan eerbied voor Gods Naam wanneer deze geschreven wordt als Here. Het is niet juist om hen die Here schrijven te verdenken van minder eerbied.
Bij stemming bleek dat 10 afgevaardigden voor de schrijfwijze Heere waren in de liturgische formulieren. In de nieuwe liturgische formulieren zal dus Here worden geschreven.
Ds. H. v.d. Schaaf stelde een wijziging voor in de concept-tekst van het Huwelijksformulier, zoals ook voorgesteld werd in de instructie van het Zuiden.
„Bij de omschrijving van het doel van het huwelijk late men het tweede doel weg, omdat o.i. niet kan gezegd, dat dit bij de oorsprong van het huwelijk bij de schepping zo door de Here werd bepaald. Daar de gedachte, mits niet als doel geformuleerd wel schriftuurlijk is (1 Kor. 7: 2) wordt voorgesteld na de omschrijving van het doel te lezen: „Iedere man leve met zijn eigen vrouw en iedere vrouw met haar eigen man overeenkomstig de wil van God met een goed en gerust geweten, opdat ons lichaam als een tempel van de Heilige Geest niet verontreinigd wordt".
Dit voorstel werd aangenomen.
Ds. J. Brons stelde nog een verandering voor — niet door de commissie overgenomen, hoewel voorgesteld door de P.S. van het Oosten — in het formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen. „Zij zullen ouderen en jongeren opwekken tot de vreze des Heren en er op toezien, dat een ieder naar het gebod des Heren zich zal openbaren als een levend lidmaat van Jezus Christus".
Ook deze verandering, die bedoelde het gevaar van een idealistische gemeentebeschouwing af te grendelen, werd aangenomen.
Tenslotte kwamen de voorstellen van de commissie in stemming. Ze werden met algemene stemmen aangenomen.
De synode besloot de handelingen van deputaten voor liturgische geschriften goed te keuren en hen dank te betuigen voor de verrichte arbeid; te voldoen aan de instructie van part. syn. van het Zuiden om de tekst van de formulieren voor de bevestiging van dienaren des Woords, van ouderlingen en diakenen, en van het huwelijk vast te stellen; deze tekst vast te stellen conform de concept-formulieren, die deputaten hebben opgesteld met inachtneming van de in het commissierapport voorgestelde wijzigingen c.q. aanvullingen en de aanvaarde amendementen.
Voorts besloot de synode opnieuw deputaten te benoemen met de opdracht:
a. zorg te dragen voor uitgave in een eenvoudige vorm van de vastgestelde formulieren, en deze aan de kerkeraden te doen toekomen en verkrijgbaar te stellen;
b. voort te gaan met de herziening van de liturgische geschriften volgens de opdracht van de Generale Synode van Zwolle-Apeldoorn 1965/66 en de resultaten daarvan voor september 1970 aan de kerkeraden, classes en part. synoden te doen toekomen.
Resultaat van dit besluit zal dus zijn dat door de kerken straks drie nieuwe formulieren gebruikt kunnen worden. Intussen moeten deputaten voortgaan met hun arbeid. Door verschillende kerken wordt b.v. uitgezien naar een avondmaalsformulier voor de tweede dienst.

Bijzondere arbeid
De Part. Syn. van het Noorden had de volgende instructie ingezonden: „De Gen. Syn. voege tussen de twee volzinnen van art. 6 D.K.O. in: ,De bijzondere arbeid, die deze dienaar des Woords verricht, moet in relatie staan tot de arbeid der kerken naar binnen en/of naar buiten'."
Commissie I rapporteerde over deze instructie. Zij was van mening dat wijziging van art. 6 K.O. op de wijze als in deze instructie voorgesteld niet nodig is, daar volgens haar art. 6 in de huidige redactie en art. 12 K.O. reeds stellen dat de bijzondere arbeid, die een dienaar des Woords verricht, in relatie moet staan tot de arbeid der kerken naar binnen en/of naar buiten.
Om deze reden adviseerde de commissie deze instructie niet aan te nemen.
Maar de commissie merkte ook op dat het haar niet onbekend is dat deze instructie moet worden gelezen tegen de achtergrond van de vraag „in hoeverre het ambt van predikant verenigbaar is met andere werkzaamheden".
Gezien het feit dat op dienaren des Woords hoe langer hoe meer een beroep gedaan wordt voor bijzondere arbeid was de commissie van oordeel dat deze vraag niet onbeantwoord dient te blijven. Zij stelde daarom voor een deputaatschap te benoemen ter bestudering van de vraag; Welke bijzondere arbeid kan door een dienaar des Woords worden verricht met behoud van zijn ambt?
Bij de bespreking van dat rapport voerden drie broeders het woord. Eén van hen betreurde dat de zaak waarover het gaat drie jaar wordt uitgesteld. Aan bestaande situaties wordt niets gedaan. Nieuwe gevallen kunnen zich voordoen.
De andere broeders wilden de opdracht van de te benoemen deputaten scherper formuleren. Voorgesteld werd het voorstel van de commissie aan te vullen met de volgende zin „en daarbij in het bijzonder aandacht te geven aan de vraag waar de grens ligt tussen de benoeming tot bijzondere arbeid en het overgaan tot een andere staat des levens".
Er ontstond enige discussie over de vraag óf gesproken moest worden over de benoeming tot bijzondere arbeid óf het verrichten van bijzondere arbeid.
De formulering benoeming tot bijzondere arbeid werd aangehouden en het aldus aangevulde voorstel werd met algemene stemmen aangenomen.

Kerkelijke positie van hoogleraren
De Part. Synode van het Westen had een schrijven gezonden, waarin zij meedeelde dat haar deputaten art. 49 K.O. van de Part. Synode van 1966 opdracht ontvingen zich te bezinnen op de door hen gestelde vraag „of een andere weg dan die der emeritering van een benoemde hoogleraar moet worden gevolgd". Het resultaat van deze bezinning werd door deze deputaten in een rapport aan de Part. Synode van 1968 ingediend. Na een kleine wijziging werd dit rapport door het Westen aanvaard. Dit rapport werd doorgezonden naar de Gen. Synode. In dit rapport wordt gesteld dat art, 13 niet van toepassing kan zijn op predikanten, die tot hoogleraar worden benoemd. Naar art. 13 kan slechts emeritaat worden verleend, indien de dienaar des Woords ongeschikt is tot uitoefening van zijn ambt.
In dit rapport werd de suggestie gedaan art. 6 enigszins uit te breiden in die zin, dat de voor een hoogleraar vereiste vrijstelling van de dienst in zijn gemeente hieronder valt n.l. vrijstelling niet alleen voor buitenkerkelijke, maar ook voor binnenkerkelijke geestelijke arbeid.
Commissie VII van de Gen. Synode merkte terecht op dat een welomschreven instructie ingediend had moeten worden, waaruit duidelijk zou blijken hoe de Part. Synode van het Westen art. 6 K.O. gewijzigd wil zien. Feitelijk moest deze zaak voor nadere uitwerking teruggezonden worden naar de Part. Synode van het Westen. Nu echter de Part. Synode van het Noorden een instructie had ingediend met betrekking tot art. 6 meende de commissie dat de Gen. Synode gedwongen wordt de in het rapport van het Westen aan de orde gestelde materie in haar overweging te betrekken. De commissie stelde dan ook voor het rapport van de Part. Synode van het Westen ter bestudering in handen te stellen van de te benoemen deputaten — zie boven. De Synode aanvaardde dit voorstel.

Brief Aartsbisdom
Aan de orde werd gesteld een brief van het Aartsbisdom Utrecht en van de Gen. Synode van de Ned. Herv. Kerk d.d. 26 oktober 1967 aan prof. dr. J. van Genderen en diens antwoord d.d. 4 december 1967.
Prof. van Genderen maakte deel uit van een Rooms-Katholieke Reformatorische gespreksgroep inzake de doopserkenning. Een rapport over deze materie werd door hem bij de vorige synode ingediend.
Nu wil men de arbeid van bedoelde gespreksgroep voortzetten en met name spreken over het gemengde huwelijk en de kerkelijke bevestiging en inzegening c.q. kerkelijke sluiting van dat huwelijk.
Prof. van Genderen gaf reeds als zijn indruk te kennen dat de Chr. Geref. Kerken niet verder bij de besprekingen vertegenwoordigd zullen zijn.
Commissie V gaf als haar mening dat er voor ons als kerken geen aanleiding bestaat om met de R.K. Kerk te spreken. Het gesprek, dat er geweest is over de doopserkenning hield verband met een speciaal geval. Onzerzijds bestaat er geen behoefte van een wederzijdse doopserkenning en een gemengd huwelijk als hier bedoeld, wordt door onze kerken afgeraden.
De Synode ging met deze zienswijze volledig accoord.
De eerste zitting was hiermee ten einde. Ds. K.J. Velema sloot met dankgebed. De afgevaardigden spoedden zich naar restaurant Wilschut, waar weer een goede maaltijd werd genuttigd.

Comité
De middagvergadering begon na de opening met een comité-vergadering waarin o.a. een brief voor de eerstkomende Gen. Synode van de Geref. Kerken (vrijgemaakt) werd vastgesteld.
Na opheffing van de comité-zitting kwamen diverse instructies aan de orde.

Kerkelijke indeling
Allereerst een instructie van het Noorden, waarin verzocht werd een deputaatschap te benoemen om de classicale indelingen te bestuderen en voorstellen te doen om deze te wijzigen.
In de toelichting op de instructie werd gewezen op de onbevredigende situatie van de Veluwse kerken, die over drie classes verdeeld zijn en op de kerken in het Gooi- en Eemland, die eveneens onder drie classes ressorteren. Hieraan kan toegevoegd — aldus commissie VII — dat de situatie in de classis Rotterdam ook niet ideaal is.
Deze commissie merkte op dat de instructie niet ontstaan is uit de overtuiging, dat de ontwikkeling van het kerkelijke leven in de Part. Synode van het Noorden een reorganisatie noodzakelijk maakt of zeer wenselijk doet zijn. Daarom werd voorgesteld de instructie niet te aanvaarden „omdat de noodzaak tot wijziging van de huidige classicale indelingen niet genoegzaam gebleken is".
Enkele broeders maakten bezwaar tegen dit voorstel en betreurden dat de instructie niet zou aanvaard worden. Een indeling van de classes overeenstemmend met de indeling per provincie werd door een der broeders geprefereerd.
Maar bij stemming bleek het voorstel met drie stemmen tegen te zijn aangenomen en de instructie dus verworpen. De classicale indeling blijft dus onveranderd.

Aantal afgevaardigden G.S.
De P.S. van het Zuiden had een instructie ingediend met verzoek om te overwegen het aantal afgevaardigden van de Part. Synoden naar de Generale Synoden te beperken. In de toelichting stelde deze P.S. „De grootte van de Synode bevordert de vlotte afwerking van de agenda niet. De synodekosten worden steeds hoger. Een geringer aantal afgevaardigden zou ook voldoende representatief voor de kerken zijn".
De commissie, die deze instructie had te beoordelen betwijfelde de houdbaarheid van dit argument. De vlotheid van werken wordt vooral bepaald door de zelf-discipline van de afgevaardigden. In ieder geval is een kleiner aantal afgevaardigden geen waarborg voor een vlotte afwerking van de agenda. Een groter aantal afgevaardigden kan de verscheidenheid in de kerken beter tot haar recht doen komen. Bovendien moet gewezen worden op de zich steeds uitbreidende agenda, die aan de te benoemen commissies èn aan de Synode zelf steeds hogere eisen stelt.
Een enkele opmerking over het commissie- rapport werd gemaakt. Maar niemand voelde er voor de instructie van het Zuiden te steunen en de broeders uit het Zuiden verdedigden hun instructie niet meer. Zij werd met algemene stemmen verworpen. Het aantal afgevaardigden blijft dus gelijk.

Actuarius
Van de Part. Synode van het Oosten was een instructie om over te gaan tot de benoeming van een actuarius tot verlichting van de taak der beide scribae.
Aan de intentie van deze instructie heeft de Synode in feite voldaan door haar besluit in de vorige zitting om een kerkelijk bureau op te richten. Als dit bureau gaat functioneren kan veel werk dat nu door de beide scribae verricht wordt door dit bureau gedaan worden, uiteraard onder verantwoordelijkheid van de scribae.
Het rapport van commissie IV voor de regeling van het scribaat der Gen. Synode liep uit op 7 voorstellen. Maar deze voorstellen kwamen eveneens te vervallen behalve het eerste om de instructie betreffende de actuarius niet te aanvaarden, en het laatste om opnieuw het moderamen G.S. te benoemen tot deputaten voor de vertegenwoordiging der kerken.

Instructies deputaten voor de geestelijke verzorging van zeevarenden
In een vorige zitting had de Synode opdracht gegeven aan commissie VII een instructie te ontwerpen voor de geestelijke verzorging van hen, die ter koopvaardij varen. Commissie VII bood nu een concept-instructie aan. Allereerst werd voorgesteld de naam van het deputaatschap te wijzigen in deputaten voor de geestelijke verzorging van zeevarenden, voor zover deze niet behoren tot de Koninklijke Marine. Deze naamsverandering berust op de realiteit van het contact met de arbeid van het hospitaalkerkschip onder de vissers.
Tot de taak van deputaten zal behoren:
a. de kerken te stimuleren de geestelijke verzorging van hun zeevarende leden getrouw waar te nemen; daartoe zullen zij de kerkeraden verzoeken de namen en adressen van zeevarende leden door te geven en een cartotheek bij te houden waarin deze namen en adressen zijn opgenomen;
b. er bij de classes op aan te dringen er op toe te zien, dat de kerken hun roeping ten aanzien van de zeevarende leden vervullen;
c. de kerken alle nodige steun te bieden bij het zenden van geschikte lectuur aan de zeevarende leden;
d. contact t& onderhouden en zo nodig en mogelijk samen te werken met andere kerken of instanties, die op één of andere wijze de geestelijke verzorging van zeevarenden ter hand hebben genomen.
Over dit laatste punt ontstond discussie. In een vorige zitting was uitvoerig gesproken over het beroepen van een predikant voor deze arbeid. De synode had toen de vinger opgestoken en gewaarschuwd: onttrek niet meer predikanten aan het kerkelijk leven voor bijzondere arbeid. Gevraagd werd nu: wie bepaalt wanneer het nodig is om samen te werken? Geantwoord werd: deputaten, met inachtneming van hetgeen door de synode is gezegd. In verband met het feit dat tot dusver door deputaten geprofiteerd werd van de arbeid van andere kerken zonder dat onze deputaten zelf iets konden bijdragen, machtigde de synode deputaten om wanneer de arbeid dit noodzakelijk maakt hoogstens eenmaal per jaar de kerken een collecte te vragen.
Deze machtiging werd niet gegeven dan na veel heen en weer gepraat. Er was een zekere vrees bij verschillende afgevaardigden dat deze arbeid te veel geld en mankracht zou gaan kosten. Maar tenslotte was duidelijk dat de synode deze machtiging diende te geven. Vier broeders stemden tegen.

C.I.O.-vertegenwoordiging
Aan de orde kwam het rapport van de vertegenwoordiger in het C.I.O. — Contact In Overheidszaken — prof. dr. B.J. Oosterhoff. In deze periode werd o.a. gesproken over de „Proeve van een nieuwe grondwet". Over dit onderwerp schreef prof. Oosterhoff enige artikelen in ons blad. Een ander belangrijk punt was het plan C.I.O. in de nabije toekomst op te nemen in de Raad van Kerken. Het is dan de bedoeling dat niet bij de Raad aangesloten Kerken op voet van volkomen gelijkheid in de zaken betreffende Kerk en Overheid zullen kunnen betrokken zijn. Enkele vragen over deze twee zaken werden gesteld en door prof. Oosterhoff beantwoord. Hij merkte en passant op dat zijn stem in het C.I.O. die van de Chr. Geref. Kerken is. Contact met deputaten Hoge Overheid is gevoerd. Hij hoopt dat er in de toekomst meer contact zal zijn opdat hij niet alleen voor allerlei beslissingen zal staan.

Vertegenwoordiging van de kerken
Een gedeelte van het rapport van deputaten voor de vertegenwoordiging van de kerken, dat nog niet is afgehandeld, komt in behandeling.
Allereerst werd melding gemaakt van de oprichting van een „Raad voor Contact en Overleg" op initiatief van het Hoofdbestuur van het Bijbelgenootschap. Ds. M. Drayer, deputaat, is als waarnemer opgetreden. Deputaten waren van oordeel dat er geen bezwaar is in deze raad te participeren daar contact en overleg inzake alle vragen die verband houden met het stimuleren van het Bijbelgebruik enz. van grote betekenis moet worden geacht. Daar de genoemde Raad het niet juist acht de kosten van dit beraad en overleg voor rekening van het N.B.G. te laten, die reeds een functionaris voor dit werk beschikbaar stelt, stelde de Raad aan de participerende kerken en geloofsgemeenschappen voor een bedrag van ƒ 50,— of meer ter beschikking te stellen. De Synode ging accoord zowel met de deelname aan deze Raad alsmede met de financiële bijdrage.
Meer bespreking kreeg de voorgestelde instructie van deze deputaten. De instelling van dit deputaatschap roept op elke synodevergadering vragen op. Onwillekeurig komt hier een hiërarchisch gevaar om de hoek kijken. Deze deputaten — in de regel dezelfde broeders die het moderamen van de laatste synode vormden — kunnen een soort super-deputaatschap worden en taken aan zich trekken, die óf aan andere deputaatschappen toekomen óf helemaal niet behoren tot hun competentie.
Ook nu werd, nu het aan kwam op formulering van hun taak, uitvoerig gesproken over de bevoegdheden van dit deputaatschap. Er werden heel wat minuten aan deze taak gewijd. Maar na de broodmaaltijd werd een voorstel ingediend t.a.v. de formulering van art. 4: „Deputaten hebben het recht samen te spreken met moderamina c.q. deputaten voor vertegenwoordiging van andere kerken over zaken, die niet behoren tot de competentie van andere deputaatschappen, in geval dit wordt gevraagd of deputaten dit zelf in een concrete situatie wenselijk achten". Het werd met algemene stemmen aangenomen.

Liturgie
Vervolgens kwam de instructie van het Noorden aan de orde: „De Generale Synode benoeme deputaten voor de eredienst om verschillende mogelijke orden van dienst ter voorlichting en overweging aan de kerken voor te leggen".
Commissie III was van oordeel dat deze instructie een goede zaak aan de orde stelt, gezien de verantwoordelijkheid die de kerkeraden dragen voor een goede vormgeving van de eredienst. Maar de commissie was niet van mening dat een apart deputaatschap voor dit doel in het leven moet geroepen worden.
De synode volgde de commissie. Bezwaren tegen het voorstel werden niet ingebracht, alleen werden enkele veranderingen in de formulering aangebracht.
De synode overwoog dat het wenselijk is om aandacht te geven aan een verantwoorde liturgische vormgeving van de eredienst en dat het aanbeveling verdient de kerkeraad op de hoogte te brengen van de verantwoorde mogelijkheden die er zijn betreffende de liturgie. Zij besloot deputaten voor de liturgische geschriften opdracht te geven verschillende orden van dienst aan de kerken voor te leggen ter voorlichting en ter overweging, daartoe de naam van dit deputaatschap te wijzigen in „deputaten voor de eredienst" en dit deputaatschap uit te breiden.

Gezangen en berijmde Schriftgedeelten
De rest van de avond van de eerste dag werd besteed aan twee instructies uit het Noorden en het Westen die het zingen van gezangen en berijmde Schriftgeleerden raken. Het Noorden vroeg om gebruik te maken van de in art. 69 gegeven bevoegdheid en berijmde Schriftgedeelten vast te stellen.
Het Westen wilde verder gaan. Deze synode wilde dat de Generale Synode zou overwegen „om geestelijke liederen, die wel geen directe berijming van Schriftgedeelten zijn, naar de heilsopenbaring, waar deze in het Oude Testament nog duister, maar in het Nieuwe Testament zeer klaar is (N.G.B. art. 9), beter dan de psalmen kunnen bezingen, voor gebruik in de eredienst toe te laten en vast te stellen, opdat de kerk van Christus niet langer verhinderd zij de naam van haar Here Jezus Christus in haar lied te noemen".
Commissie III maakte in haar rapport de vaststelling van de berijmde Schriftgedeelten èn het zingen van geestelijke liederen los van elkaar. Het zou niet juist zijn deze twee als één zaak te beschouwen. Zij stelde dan ook voor deputaten te benoemen met de opdracht wegen te zoeken om uitvoering te geven aan art. 69 K.O. voor zover dit artikel spreekt over de vaststelling van berijmde Schriftgedeelten.
Zoals te verwachten was ontlokte de behandeling van deze zaak een brede bespreking. Acht broeders voerden in de eerste ronde over deze zaak het woord.
Ds. Hilbers attendeerde op de behoefte aan N.T.-ische liederen; de Psalmen hebben hun O.T.-ische karakter behouden.
Ds. Tanis meende dat alle heilsfeiten in de Psalmen worden genoemd. In de Psalmen is een sterke messiasverwachting op te merken, vooral in de koningspsalmen. In Luk. 24:34 worden de Psalmen genoemd. De Heere moet wel tekort geschoten zou zijn, als we ook gezangen moeten zingen. Een N.T.-ische bundel achtte Hij niet nodig.
Oud. J. Verhagen vroeg zich af waarom wij andere berijmde Schriftgedeelten niet hebben ingevoerd. Dominees citeren veel gezangen in de prediking. Maar de gemeente mag ze niet zingen. Is dit wel helemaal eerlijk?
Ds. D. Biesma Jr. wees op de situatie dat in vele gemeenten voor of na de dienst gezangen en liederen worden gezongen. Er is in dit opzicht een chaos. Hij pleitte voor een geordende vrijheid.
Ds. P. op den Velde zei dat er geen principiële bezwaren zijn in te brengen tegen het vrije lied. Er zijn wel practische bezwaren. In onze kerkengemeenschap is het vrije lied een moeilijk te verteren zaak. We moeten met elkaar samenleven. En daarom moet er orde zijn. Het vrije lied om practische redenen afwijzend, wilde hij een hartstochtelijk pleidooi voeren voor het vaststellen van berijmde Schriftgedeelten. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de wens van velen. Wanneer u deze begeerte onderschat, krijgt u binnen korte tijd het vrije lied. Vang deze begeerte op. Zoek iets goeds. Al jarenlang is de lijn uitgestippeld, maar ze is tot dusver nog niet geconcretiseerd. Laten we nu eens niet kijken naar anderen, maar zelf iets doen.
Ds. T. Harder onderstreepte dat we het kerkelijke leven moeten dienen. We moeten aan de kerkeraden duidelijkheid geven.
Drs. T. Brienen attendeerde op Kolossenzen 3:16, waar gesproken wordt over geestelijke lofzangen. Hij was het niet eens met de practische bezwaren, die ds. op den Velde noemde. Er zijn kerken die zitten te springen om het geestelijke lied,
Ds. B. Bijleveld vroeg zich af: zijn we inderdaad arm, als we in de eredienst alleen psalmen zingen? Hij wees op de rijkdom van de psalmen. De les der historie is belangrijk: eerst liederen bij de psalmen; daarna alleen liederen, de psalmen komen op de achtergrond.
De rapporteur van de commissie, ds. M.W. Nieuwenhuijze, ging in een kort betoog op de verschillende opmerkingen in. Hij zag geen reden de voorstellen van de commissie te veranderen. Hij onderstreepte het betoog van ds. op den Velde. We dienen te blijven bij art. 69 K.O. en nu berijmde Schriftgedeelten te gaan vaststellen.
De praeses wees er op dat aan een practische situatie een zeer principiële kant zit.
Het was bijna kwart voor 9 toen de eerste synode-dag gesloten werd. In een volgende vergadering zal deze zaak verder besproken en besloten worden.

Kiesrecht van de gemeente
Woensdag 8 januari was het de tweede synode-dag. Na het zingen van Ps. 56:5 en 6, het luisteren naar Psalm 56 en het gebed van de praeses zette de Synode zich aan de arbeid.
Aan de orde was opnieuw de zaak van het kiesrecht van de gemeente. In een vorige zitting van de Synode had commissie VII de opdracht gekregen een uitspraak voor te bereiden, waarin aandacht wordt gegeven aan het karakter van het ambt en het verschil tussen het kiesrecht van de vrouw en de vrouw in het ambt.
Het bleek geen gemakkelijke opdracht geweest te zijn. De commissie kwam niet met een eensluidend rapport. Ds. M.C. Tanis had een minderheidsrapport ingediend. De adviseur van de commissie, prof. J. Hovius, bood een nota aan. Zodoende waren er twee rapporten en een nota op de tafels van de afgevaardigden.
Het meerderheidsrapport stelde dat er geen aanwijzingen in de H. Schrift zijn, die reden geven de zusters van de gemeente van het deelnemen aan de verkiezing uit te sluiten.
De opsteller van het minderheidsrapport was van oordeel dat de verkiezing tot het ambt door de leden der gemeente niet het karakter draagt van advies, maar een daad van algemene regeermacht is èn dat deze daad de vrouw niet toekomt in het licht van de scheppingsordinantie. Ook in de nota werd betoogd dat de Schrift uitspraken geeft, die volstrekt tegen het kiesrecht in de gemeente pleiten.
Niet minder dan 12 broeders gaven zich op voor de bespreking.
Ds. J.H. Velema betoogde dat het in feite om twee dingen gaat: a. Is kiezen een daad van regeermacht; heeft approbatie dan niets met kerkregering te maken? Waarom aan de vrouw dan wel het recht van approbatie en niet het recht van verkiezing toegekend? b. Gaat het deelnemen van de vrouw aan de verkiezing van ambtsdragers inderdaad in tegen de scheppingsordinantie en wordt daardoor aan de prioriteit van de man werkelijk tekort gedaan?
Ds. M. Baan stelde zich achter het minderheidsrapport. Hij meende dat we in het donker zitten en in het duister geen beslissing moeten nemen.
Oud. C. van Burg vond de redenering van het meerderheidsrapport inconsequent.
Oud. J. van Ledden stelde zich eveneens achter het minderheidsrapport en vond het wat aanmatigend te zeggen dat wij nu pas het rechte inzicht in de H. Schrift hebben ontvangen t.a.v. deze zaak.
Oud. J. Verhagen verdedigde met klem het meerderheidsrapport en maakte verschillende interessante opmerkingen o.a. over Voetius.
Ds. W. Heerma verzette zich krachtig tegen het meerderheidsrapport, dat hij zeer teleurstellend noemde. Hij poneerde dat de begeerte aan de vrouw het kiesrecht toe te kennen voortkomt uit de beginselen van de Franse Revolutie. Men wil aan de vrouw gelijke rechten toekennen als aan de man. Dit is niet naar de Schrift. Mocht de Synode toch besluiten het kiesrecht aan de vrouw toe te kennen, dan behoeft men, aangezien dit besluit niet in naar Schrift, belijdenis en kerkorde, het niet voor vast en bondig te houden.
Ds. J. Brons vond dat bepaalde Schriftgedeelten niet voldoende belicht zijn b.v. 1 Kor. 14:34. Hij meende dat het moeilijk was om een gefundeerde beslissing te nemen. Ook het nieuwe commissie-rapport heeft niet voldaan aan de bedoeling van de Part. Synode van het Oosten.
Drs. T. Brienen noemde het minderheidsrapport vaag. Uitvoerig ging hij in op verschillende teksten in beide rapporten genoemd. Hij citeerde Calvijn, die prachtige dingen heeft geschreven over de gehele gemeente.
Diaken van Vulpen was voor het minderheidsrapport.
Ds. A. Hilbers schetste de positie van de vrouw in de N.T.-ische gemeente. De vrouw is in het N.T. de eerste in de genade. Hieraan wordt geen recht gedaan als men de vrouw uitsluit van de verkiezing van ambtsdragers.
Hierna was het woord aan de beide rapporteurs.
Ds. op den Velde beantwoordde verschillende opmerkingen. Hij schetste de betekenis van de N.T.-ische bedeling, waarin een nieuwe visie werd gegeven op de verhouding slaaf/vrije; man/vrouw; oud/jong. Het is bijzonder jammer dat de kerk in de loop der eeuwen de uitwerking van deze visie heeft laten liggen.
Ds. Tanis verdedigde zijn rapport en ging op verschillende opmerkingen in, inzonderheid van drs. Brienen. Hij bleek er van overtuigd, dat deelnemen aan de verkiezing een daad van regeren is.
Hierna kregen de prae-adviseurs — voor zover aanwezig — het woord. Prof. W. Kremer begon met op te merken dat veel bij deze zaak gekomen is dat met de eigenlijke zaak niets te maken heeft. Vervolgens wees hij op het feit dat in het N.T. het wonder van de gemeente naar voren komt. Dit wonder is in de geschiedenis van de kerk niet alzijdig tot ontplooiing gekomen. Wij lopen gevaar erg schematisch te werk te gaan. Het N.T. spreekt met verschillende woorden over de dingen, die in het gemeentelijke leven aan de orde zijn. Onze gemeente-samenkomsten zijn anders ingericht dan b.v. 1 Kor. 14 ons laat zien. Er was spontaniteit in de eerste christelijke gemeente. Het is haast ondenkbaar dat de vrouwen niet meewerkten aan de verkiezing. Het is niet juist om te zeggen dat in deze zaak het beginsel van de Franse Revolutie speelt. Men kan de zaak ook omkeren en zeggen dat verschillende bijbelse waarden misvormd zijn door allerlei geestelijke stromingen en bewegingen. Tenslotte betoogde prof. Kremer dat de regeermacht, die tot uitdrukking zou komen in de verkiezing, niet uit het Nieuwe Testament is op te bouwen.
Na de middagmaaltijd was prof. dr. J. van Genderen aan het woord. Het gaat in deze zaak z.i. om de medewerking van de gemeente. Als de zusters deelnemen aan de verkiezing krijgt de medewerking meer inhoud. Ook over het karakter van de verkiezing maakte hij enkele opmerkingen. We moeten boven het dilemma regeren of adviseren uit. Dit dilemma wordt telkens weer gesteld, ook in het minderheidsrapport en de nota. Is het inderdaad waar, dat deelnemen aan de verkiezing een zaak van heersen is? Er worden helaas scholastische redeneringen gebruikt bij de afwijzing van het vrouwenkiesrecht.
Prof. dr. W.H. Velema sloot zich bij zijn collega aan. Hij beantwoordde de vraag naar 1 Kor. 14:24 en was van mening dat deze tekst staat in een liturgisch kader. Verder had hij zich afgevraagd wat de achtergrond is van de beschouwing dat verkiezen een zaak is van regeren. Beschouwt men in feite de gemeente niet als subject van het gezag? Dat is een opvatting, die door prof. Herman Ridderbos is verdedigd. De ambtsdrager is dan een functionaris van de gemeente. Een opvatting, die ook in een rapport over het ambt in de Hervormde Synode verdedigd wordt, maar die z.i. beslist onjuist is en in strijd met de Schrift.
Hierna werd gelegenheid gegeven om voorstellen, in te dienen. Vier broeders dienden een voorstel in: oud. Terreehorst, ds. J. Brons, ds. J.H. Velema en drs. T. Brienen.
Op voorstel van de rapporteur van de commissie werd aan de commissie gelegenheid gegeven deze voorstellen te bekijken en zo mogelijk te combineren.
Na een lange thee-pauze kwam de commissie met een voorstel, waarin de overige voorstellen verwerkt waren.
Dit voorstel luidde:
De Generale Synode:
overwegende dat a. de bedoeling van de instructie van de P.S. van het Westen (1965/66) en die van het Noorden (1968) is om ruimte te verkrijgen voor het doen deelnemen van zusters der gemeente aan de verkiezing van ambtsdragers;
b. dat het commissie-rapport tegemoet is gekomen aan de bedoeling van de instructie van de P. S. van het Oosten en die van het Zuiden;
c. dat deelneming van de zusters aan de verkiezing van ambtsdragers niet is te beschouwen als een stap op de weg van het toelaten van de vrouw tot het bijzondere ambt;
van oordeel dat a. de wijze waarop aan de medewerking van de gemeente bij de verkiezing van ambtsdragers vorm gegeven moet worden in de Schrift niet nauwkeurig wordt voorgeschreven;
b. er geen aanwijzingen in de Heilige Schrift zijn die reden geven de zusters van de gemeente van het deelnemen aan de verkiezing uit te sluiten;
c. bij de verkiezing als middel waardoor Christus aan Zijn gemeente ambtsdragers geeft de medewerking van de gemeente zoveel mogelijk tot haar recht moet komen;
d. de positie die de vrouw in de N.T.- ische gemeente van de Here ontving haar in staat stelt onder leiding van de kerkeraad samen met de man zich niet alleen bij de approbatie, maar ook bij de verkiezing van ambtsdragers uit te spreken; spreekt uit dat bij de verkiezing van ambtsdragers door de gemeente ook die wijze van verkiezing kan worden gevolgd waarbij de zusters van de gemeente, die tot het H. Avondmaal zijn toegelaten, aan de verkiezing deelnemen.
Nadat dit voorstel was voorgelezen trokken de vier broeders hun voorstellen in. Dit vooral nadat duidelijk was geworden dat het element in twee voorstellen m.b.t. „de vrouw in het ambt" in het nu gedane voorstel niet sterker was geformuleerd en de uitdrukking „waarvoor de Schrift geen grond biedt" was vervallen, niet omdat de Synode van mening zou zijn dat de Schrift wel grond biedt voor deze opvatting, maar omdat in het rapport deze zaak niet wordt behandeld — overigens jammer — en het niet juist zou zijn in een conclusie een element op te nemen, dat niet in het rapport gefundeerd is.
Het voorstel werd aangenomen met 8 stemmen tegen. De praeses gewaagde van de afsluiting van een geschiedenis in ons kerkelijk leven. De zaak van de gemeente en het ambt moet ons blijven interesseren. Veel is er over deze zaak gepraat en geschreven. Moge de genomen beslissing de kerken ten goede komen.

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 januari 1969

De Wekker | 8 Pagina's

Generale Synode (1) (Generale Synode 1968 VII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 januari 1969

De Wekker | 8 Pagina's