Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Groei-voorwaarden (1) (Is er nog groei? 4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Groei-voorwaarden (1) (Is er nog groei? 4)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vraag van een broeder-correspondent „Is er nog groei?" houdt ons nog steeds bezig. Vorige week eindigde het wekelijkse artikel met de vraag: Hoe moet het dan? Anders gezegd: welk „klimaat" moet er zijn in de kerk, zal die kerk werkelijk groeien? Nog niet allereerst in ledental, maar wel in geestelijke kracht? Het antwoord op die vraag is niet in één zin te geven. Hier komen verschillende aspecten van ons kerkelijk leven naar voren.

De voornaamste voorwaarde
Bij het nagaan in welk klimaat er van groei sprake zal zijn, denken we aan de boodschap van Paulus in het begin van 1 Corinthe 3 in de pericoop waar boven staat: Tweedracht. Noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God die de wasdom geeft! Dat zullen we terdege moeten laten gelden in ons preken en schrijven over groei. De groei ligt niet in onze handen. Wij van onze kant zullen slechts kunnen planten en begieten en dat zal dan ook terdege moeten gebeuren. Maar we kunnen niet de formule geven voor de groei en we kunnen niet zeggen: als het nu maar zo gaat en zo gedaan en zus gezegd wordt, dan blijft de groei niet uit. Was dat het geval, dan moest het daar, waar men het zo goed weet hoe het moet en wat verkeerd is in de kerk, een bloeiende en groeiende zaak zijn. En dat is ook lang niet overal het geval. Zeker: de praktijk leert in ons land en in het buitenland dat daar waar het Evangelie positief krachtig, persoonlijk gebracht wordt op belangstelling mag gerekend worden, terwijl de belangstelling verflauwt naarmate de prediking verslapt en de kracht gezocht wordt in allerlei nieuwe snufjes, die uiteindelijk het kerkelijke leven torpederen.
Maar er zijn uitzonderingen, die ons er aan herinneren dat het God is die de wasdom geeft.
In dat besef moet dan ook gewerkt worden. We zijn bij de opbouw van Christus' kerk diep afhankelijk van de grote Bouwmeester, de Heilige Geest, Die waait waarheen Hij wil. Dat te weten en in dat besef te werken geeft in ieder geval een eigen stijl aan het kerk-zijn. Een stijl, die getypeerd kan worden met de woorden: ootmoed, afhankelijkheid, bescheidenheid, biddende verwachting.
Ik heb de indruk dat het hier toch aan gaat ontbreken en dat we daarom een gevoel van onbehagen hebben zonder te weten waarom.
Het is funest voor een kerk, wanneer er een mentaliteit groeit van: wij weten het; wij hebben het; zoals wij het zien, zo is het goed; wij zullen dit en wij zullen dat; wij zullen de kerk wel eens even veranderen, hervormen. Vroeger is het een duffe boel geweest, maar wij weten hoe het moet en wij zullen een andere geest laten waaien.
Wanneer zo wordt gesproken en gehandeld, dan roepen we verzet op. Neen, ik treed werkelijk niet op als lofredenaar op het verleden, maar ik behoor ook niet tot de doordouwende vernieuwers, die het wel eens even zullen zeggen en het alleen weten.
Als God de wasdom geeft en we daar diep van overtuigd zijn, dan kunnen we onze eigen inzichten niet het belangrijkste vinden. We zullen moeten werken, zeer getrouw en in diepe gehoorzaamheid, maar het niet van ons werk, maar van de Geest Gods verwachtend.
Als we daar allen diep van doordrongen zijn bindt dat ons samen en doet dat ons elkaar herkennen. Het zou bijzonder jammer zijn als we uit elkaar groeiden omdat we op dit punt niet meer eenstemmig waren. We zullen elkaar daar steeds weer aan moeten herinneren.
Duidelijk is ook dat bij de verwachting van Gods wasdom en de kracht van Zijn Geest onze systemen niet het belangrijkste zijn en we het ook van onze systemen niet kunnen verwachten. We krijgen veeleer de indruk dat allerlei systemen, rechts en links, de Geest Gods in de weg staan.
Maar wij vangen de Geest niet in onze systemen. Die Geest doorbreekt al onze systemen.
Wie het werkelijk voor de echte groei verwacht van Gods Geest kan niet wettisch zijn en evenmin ongebonden. Dit zijn uitersten, die de groei stremmen. Als aan deze voornaamste voorwaarde niet voldaan wordt wordt de kerk een zaak van mensen, van menselijke activiteiten, uiteindelijk bestemd om onder te gaan!

Schriftuurlijk-positief
Een tweede groei-voorwaarde, samenhangend met de eerste, is dat we meer dan ooit schriftuurlijk-positief ons zullen moeten opstellen en in deze geest kerk moeten zijn in heel onze openbaring naar buiten: de ambtelijke bearbeiding, de kijk op en de aanpak van allerlei vragen, die vandaag onze aandacht vragen.
Nu rijst daarbij onmiddellijk de vraag: wat is schriftuurlijk-positief? En is de hele moeilijkheid niet juist hierin gelegen dat de een onder schriftuurlijk-positief iets anders verstaat dan de ander? Immers de een zegt: wie schriftuurlijk-positief is moet het oude handhaven en een ander beweert juist het tegendeel: Omdat we schriftuurlijk-positief zijn, moeten we hoognodig allerlei vernieuwingen in het kerkelijke leven aanbrengen.
Wie heeft er nu gelijk?
Geen van beiden!
Schriftuurlijk-positief raakt de hele levensinstelling. We moeten niet direct voor schriftuurlijk-positief uitgeven, wat slechts consequenties zijn van dit standpunt.
Voor we onze houding bepalen tegenover „conservatief" en „progressief" moeten we eerst weten wat schriftuurlijke positiviteit is.
Mag ik de volgende trekken noemen, die m.i. karakteristiek zijn en die daarom in heel ons kerkelijk leven moeten zijn terug te vinden, hoe we overigens ook denken en beslissen op ondergeschikte punten.
1) Eerbied voor, buigen onder en gehoorzamen aan het Woord van God over de lengte en breedte van het leven, in de studeerkamer en op de preekstoel, op zondag en in de week, in de kerk en op het werk. Ik weet: ook hier kan de een onder eerbied voor het Woord van God iets anders verstaan dan de ander. Toch moet, er op dit punt duidelijke overeenstemming zijn; die overeenstemming kan er m.i. ook zijn. Als we nl. steeds maar recht laten wedervaren aan het feit dat in de Bijbel, welke menselijke factoren hier ook een rol spelen, de goddelijke factor de belangrijkste is en dat we daarom zeer sterk zijn aangewezen op de Heilige Geest, Die de eerste auteur en daarom ook de eerste uitlegger van de Bijbel is. Als we aan die goddelijke factor gaan tornen of de menselijke factor zo gaan beklemtonen dat we het eigenlijke prijs geven, dan verliezen we de schriftuurlijke positiviteit en we worden na verloop van tijd een prooi van allerlei meningen.
Dit geldt voor ieder, die zich bezig houdt met de Bijbel als theoloog, maar evenzeer in de praktijk van het gemeentelijke leven en in ieders persoonlijke leven. Het is spoedig gezegd: buigen voor het gezag van Gods Woord en intussen kijken naar hen, die een afwijkende mening hebben, maar we moeten het in eigen leven ook waar maken dat Gods Woord ons alles is en dat we er zelf ook geen in feite verkleinde Bijbel op na houden.
2) De erkenning van de zondigheid en verlorenheid van ons leven. Het een vloeit voort uit het ander. Maar het is belangrijk dat dit verband goed gezien wordt. Als we niet meer overtuigd zijn van de ernst van de zonde, evenmin van de ingrijpende macht van de zonde en het diep doorgedrongen verderf van de zonde, heeft dat grote gevolgen voor de kerkelijke praktijk: de prediking, de ambtelijke bearbeiding, de levensstijl. We krijgen dan een gevaarlijk optimisme, dat in theorie misschien nog wel belijdt „onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad" maar dat in de praktijk dit niet meer verdisconteert en heimelijk, misschien nog onbewust, het hier niet meer mee eens.
Begrijp goed: we willen de zonde en verlorenheid niet overtrekken en niet eenzijdig beklemtonen. Maar uit angst daarvoor moeten we de realiteit van de zonde toch niet uit het oog verliezen.
We krijgen soms de indruk uit de gemakkelijkheid, waarmee sommigen vandaag hun leven inrichten, dat we deze kijk op de zonde kwijt raken en wanneer dit het kerkelijke leven niet doortrekt, dan komt er een vervreemding. We gaan dan idealistisch redeneren en preken langs de werkelijkheid heen met als gevolg dat ook de prediking van de verlossing, de kracht van Gods genade en Jezus' bloed in betekenis gaat verminderen.
Het zou inderdaad geestelijke achteruitgang betekenen wanneer dit typerend zou worden. We staan er meer bloot voor dan we denken. Het is immers de geest van de tijd dat zonde geen zonde meer is en dat de mens alles mag wat hij wil?
Maar schriftuurlijk positief is het om de werkelijkheid van de zonde te verdisconteren in heel ons kerk-zijn.
Maar er zijn nog andere trekken. Daarover D.V. een volgende keer.

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1969

De Wekker | 8 Pagina's

Groei-voorwaarden (1) (Is er nog groei? 4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1969

De Wekker | 8 Pagina's