Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De katholiciteit van de Kerk (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De katholiciteit van de Kerk (III)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De plicht verzaakt
In het derde punt van zijn rede stelt Bavinck de vraag aan de orde welke plicht de katholiciteit van kerk en christendom ons voor het heden oplegt. Voor Bavinck is dat heden het jaar 1888, maar wat hij zegt is van een blijvende aktualiteit.
Hij wijst er op, dat zowel het Protestantisme als het Rooms Katholicisme na de Hervorming aan de plicht, die de katholiciteit van de kerk met zich meebrengt, niet beantwoord heeft.
Het Rooms Katholicisme is uitgelopen op het Jezuïtisme, dat in de afkondiging van Maria's onbevlekte ontvangenis en in de onfeilbaarverklaring van de paus (1870) zijn hoogste triumfen gevierd heeft. Het christelijke is daardoor geheel en al in het eigenlijk roomse opgegaan; de katholiciteit van christendom en kerk is gebonden aan een bepaalde plaats en aan een bepaald persoon. De paus met Maria is het één en al. Waar de paus is, is de kerk.
De Hervorming verloor al spoedig haar jeugdige moed en frisse kracht. Na ruim een eeuw was de machtige beweging reeds tot stilstand gekomen. En nog minder dan de Roomse Kerk in de middeleeuwen is zij, hoe universeel ook van opvatting, geslaagd in de kerstening van het leven.
De Hervorming is volgens Bavinck uitgelopen op die eigenaardige opvatting van het christelijk leven, die hij kortheidshalve met de naam van piëtisme aanduidt. Principieel ziet hij daarin dezelfde richting, die in de oude kerk door montanisme, novatianisme en donatisme werd vertegenwoordigd, in de middeleeuwen onder vele sekten en monnikenorden voortleefde, tijdens de hervorming het radikaalst in de wederdopers optrad, in de 17e tot de 19e eeuw zich in verschillende godsdienstige bewegingen gestalte gaf, in independentisme en baptisme, in kwakerdom en hernhuttisme, in piëtisme en methodisme, in reveil en darbisme, en thans nog een van de voornaamste vormen is waarin het christelijk leven zich vertoont.
Voorzover deze beweging protest heeft aangetekend tegen de wereldgelijkvormigheid en verbastering der kerk ontvangt ze van Bavinck alle waardering. Dat protest was niet ongegrond. Aanhangers van deze beweging zijn menigmaal aangegrepen door een heilige ijver voor de eer van God en het heil der mensen of hebben, in de eenzaamheid zich terugtrekkend, door veel christelijke deugden uitgemund.
Maar toch meent Bavinck dat iets aan hun christendom ontbreekt. Het maakt terstond een heel andere indruk dan de echt-christelijke en tevens kerngezonde levens- en wereldbeschouwing der hervormers. De echte ware katholiciteit van het christendom wordt gemist. Ze zijn over het algemeen niet zover gegaan als de wederdopers, die geheel de wereld, staat en maatschappij, kunst en wetenschap, theologie en kerk verwierpen en het christendom opvatten als een geheel nieuwe schepping, neerdalend uit de hemel, zoals Christus ook vandaar Zijn menselijke natuur had meegebracht. Maar bij allen domineert toch een onvrije, ascetische beschouwing van de wereld en heel haar cultuur. Er is niet sprake van een echte, ware, volle reformatie. Alleen een redden en uitrukken van enkelen uit de wereld die in het boze ligt. Nooit een methodische, organische hervorming van het geheel, van de kosmos, van volk en van land.
Wel een afwijzen van de ongelovige resultaten der wetenschap, maar geen reformatie der wetenschap van een eigen beginsel uit. Een zich onttrekken aan het openbare leven, maar geen poging om dat leven te hervormen naar de eis van Gods Woord. Ja, dit alles wordt menigmaal als werelds ten enenmale verworpen. Tevreden als men zelf in eigen huis God mocht dienen of op de bekering van zielen mocht uitgaan, liet men land en volk, staat en maatschappij, kunst en wetenschap aan eigen lot over. Men trok zich uit geheel het leven terug en scheidde zich in de letterlijke zin van het woord van alles af. Bavinck ziet daarin ook het verkeerde motief van die afgescheidenen, die in de vorige eeuw naar Amerika scheep gingen, het vaderland als toch verloren aan het ongeloof prijsgevend.
Hij kan in deze opvatting het ware, volle christendom niet zien. Hij noemt haar een miskenning van de waarheid, dat God de wereld heeft liefgehad. Zij is tot bestrijding, tot verwerping, niet tot overwinning van de wereld door het geloof in staat.
Met nadruk zegt hij nogmaals, dat hij, door op de schaduwzijden in de opvatting van deze christenen te wijzen, geenszins het goede, dat ook aan deze vormen van het christelijk leven eigen is, wil miskennen. Zonder twijfel ligt er ook in het piëtisme en in al de daaraan verwante godsdienstige bewegingen een heerlijke Waarheid. Jezus zelf roept het ons immers toe, dat één ding nodig is, dat wij vóór alles het koninkrijk der hemelen moeten zoeken en alle andere dingen ons dan zullen worden toegeworpen. Het leven der gemeenschap met God heeft een eigen inhoud. De mystiek houdt haar recht naast de aktiviteit.
Maar om niet in allerlei vals mysticisme en kloosterachtige vroomheid over te slaan moet de godsdienstige, de in goede zin ascetische zijde van het christendom, door de zedelijke, echt-menselijke zijde worden aangevuld. Het geloof schijnt wel groot als men, alles verlatend, zich in de eenzaamheid opsluit.
Maar Bavinck acht het geloof groter van hem, die, het koninkrijk der hemelen als een schat bewarend, het tegelijk als een zuurdeeg indraagt in de wereld, verzekerd dat Hij die vóór ons is meer is dan die tegen ons is en machtig om ook temidden der wereld ons te bewaren van het kwaad.

De plicht aangewezen
Duidelijk laat Bavinck zien, dat de christen een plicht heeft midden in de wereld. Dit brengt de katholiciteit van het christendom mee. Het zou veel gemakkelijker zijn de wereld aan zichzelf over te laten en in stil zitten onze sterkte te zoeken. Maar zulk een rust is ons niet gegund, zegt Bavinck.
Omdat elk schepsel Gods goed is en er niets verwerpelijk is met dankzegging genomen zijnde; omdat alles geheiligd kan worden door het Woord Gods en door het gebed, daarom zou verwerping van enig schepsel ondankbaarheid tegenover God, miskenning van zijn gaven zijn en mag onze strijd nooit tegen iets anders gericht zijn dan tegen de zonde alleen. Hoe ingewikkeld de verhoudingen dan ook zijn, waarin wij als belijders van Christus ons geplaatst zien, hoe ernstig en moeilijk, ja haast onoplosbaar de problemen wezen mogen, die op maatschappelijk en staatkundig gebied en bovenal in de wetenschap ons worden voorgelegd, het zou van ongeloof en machteloosheid getuigen, indien wij hooghartig aan de strijd ons onttrokken en misschien nog wel onder christelijke schijn heel de beschaving der eeuw als demonisch zouden verwerpen.
Bavinck zegt hier geweldige dingen.
Het gaat om de belangrijke vraag of de kerk en de christen een taak hebben in de grote wereld. Voor velen betekent kerk en christen-zijn zich afscheiden niet alleen van de valse kerk en de valse oecumene, maar ook van alles wat zich in de wereld voordoet. Alle vragen van cultuur en wetenschap wil men principieel laten liggen als behorend tot het terrein van ongeloof en vijandschap tegen God. Het gaat in het christelijk geloof eigenlijk alleen hierom, een persoonlijke troost te kennen in het leven door het geloof in Christus om straks na het sterven eeuwig met Hem te zijn. En dat is van onmiskenbaar belang en een centrale bijbelse gedachte. Maar Bavinck ziet het christenzijn terecht breder. Kerk en christen hebben een taak in de wereld. Zij mogen de grote vragen van het leven niet voorbijgaan. We mogen niet rusten in een piëtistische geloofsrelatie zonder meer. Er is en blijft een enorme opdracht.
Die opdracht is zwaar. En het is begrijpelijk dat velen uit vrees zich er aan te vertillen die opdracht willen laten rusten. Een tendens in ons eigen kerkelijk leven in deze richting is niet te ontkennen. Maar Bavinck houdt ons de opdracht voor. En daarin is zijn tachtig-jarige rede nog aktueel.
We moeten onze blik niet slechts richten op de overzijde van het graf. Daardoor werd, zegt Bavinck, het geloofsleven van vroegere geslachten vaak gekenmerkt. Maar we hebben de plicht ons ook te richten op de taak aan deze zijde van het graf. En juist waar er in onze tijd een hogere waardering voor het aardse is gekomen, moet de kerk des te meer meespreken. Niet om dat aardse te verachten of te verheerlijken, maar om te vernieuwen. De volgende woorden van Bavinck zouden vandaag kunnen geschreven zijn: Wij gaan allen mee in het streven om dit leven zo draaglijk, zo aangenaam mogelijk te maken; om de ellende te verzachten, de misdaad te doen verminderen, het sterftecijfer te doen dalen, de gezondheid te verhogen, de openbare ruwheid tegen te gaan, de bedelarij te beperken, enz. Welk christen zou hier tegen zijn? Hier ligt zelfs een taak voor hem.
Maar Bavinck heeft toen nog niet kunnen voelen welke theologische, ethische en godsdienstige vragen hiermee vandaag samenhangen.
Maar we zullen ons aan deze vragen —dat heeft Bavinck in zijn rede duidelijk en Schriftuurlijk laten zien — niet kunnen en mogen onttrekken.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1969

De Wekker | 8 Pagina's

De katholiciteit van de Kerk (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1969

De Wekker | 8 Pagina's