Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dordtse leerregels (IX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dordtse leerregels (IX)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De volharding
Het laatste hoofdstuk van de Leerregels is het minste niet. Er komen prachtige passages in voor en zelfs theologen die veel kritiek op de Canones hebben, spraken zich er waarderend over uit.
De leer van de volharding die in Dordrecht onder woorden werd gebracht, was op zichzelf niet nieuw. Men kan wijzen op de eerste zondag van de Heidelbergse Catechismus en vooral ook op de belijdenis, dat ik daarvan (van de verkoren gemeente) een levend lidmaat ben en eeuwig zal blijven (zondag 21).
Juist tegen deze laatste uitspraak hadden de Remonstranten bezwaar. Zij achtten dit te hoog gegrepen.
Volgens hun opvatting vloeit de volharding niet voort uit de verkiezing, maar is de volharding evenals het geloof een voorwaarde voor de verkiezing. Er is voor de gelovigen wel een mogelijkheid om te volharden, maar niemand kan er zeker van zijn. Zekerheid zou trouwens maar hoogmoedig maken.
De Remonstranten beriepen zich voor hun leer vooral op de teksten waarin gewaarschuwd wordt tegen afval. Dat was de hoofdzaak echter niet. Omdat zij de zaligheid mede lieten afhangen van de vrije wil van de mens — een onzekere factor in het heilsproces — moesten zij wel tot een afval der heiligen komen, die soms voor een tijd, maar soms ook wel definitief was.
Het standpunt dat de kerk in Dordrecht hiertegenover innam, vinden wij in Hoofdst. V, 8, waar van de ware gelovigen wordt gezegd: „Alzo verkrijgen zij dan dit, niet door hun verdiensten of krachten, maar uit de genadige barmhartigheid Gods, dat zij noch ganselijk van het geloof en de genade uitvallen, noch tot het einde toe in de val blijven of verloren gaan. Hetwelk, zoveel hun aangaat, niet alleen lichtelijk zou kunnen geschieden, maar ook ongetwijfeld geschieden zou. Doch ten aanzien van God kan het ganselijk niet geschieden; dewijl noch Zijn raad veranderd, noch Zijn belofte gebroken, noch de roeping naar Zijn voornemen herroepen, noch de verdienste, voorbidding en bewaring van Christus krachteloos gemaakt, noch de verzegeling des Heiligen Geestes verijdeld of vernietigd kan worden".
„Doch ten aanzien van God kan het ganselijk niet geschieden". Dat is een van de treffende wendingen uit dit hoofdstuk.
Zo lezen wij ook, dat de bekeerden vanwege de overblijfselen der inwonende zonde en ook vanwege de aanvechtingen van de wereld en de satan niet volstandig zouden kunnen blijven in de genade, indien zij aan hun eigen krachten overgelaten werden. Maar God is getrouw, Die hen in de eenmaal gegeven genade barmhartig bevestigt en ten einde toe krachtig bewaart (3).
Het leven van de christenen wordt allerminst geïdealiseerd. Er wordt niet gezwegen over zonde en verleiding. Er kunnen zelfs grove zonden worden bedreven, waardoor zij God zeer vertoornen, in schuld des doods vervallen, de Heilige Geest bedroeven, voor een tijd de oefening van het geloof verbreken, hun consciëntie zwaar verwonden en soms voor een tijd het gevoel der genade verliezen (5).
De gelovigen zijn niet zo stabiel, dat zij niet kunnen afvallen. God laat de werken Zijner handen evenwel niet varen.
Het is ook bij dit gedeelte van de Leerregels van belang om na te gaan, welk Schriftbewijs er in de Verwerping der dwalingen wordt gegeven. De teksten spreken een duidelijke taal. Naar volledigheid is niet gestreefd, want er zou nog veel meer te noemen zijn.
Het gaat om de onveranderlijke raad van God en de roeping naar Zijn voornemen, het voortgaand werk van Christus en de verzegeling door de Heilige Geest. De Drieënige God is erbij betrok ken. Omdat Hij de Zijnen bewaart, volharden zij in het geloof.

De zekerheid
De grond van ons vertrouwen ligt niet in onszelf. Dan zou er geen heilszekerheid kunnen bestaan.
De zekerheid is ook geen rustig bezit. Er is sprake van twijfel en aanvechting en het niet altijd gevoelen van het geloofsvertrouwen. Het geloof is Gods gave en de geloofszekerheid is Gods gave.
Van deze bewaring der uitverkorenen tot de zaligheid en van de volharding der ware gelovigen in het geloof, kunnen de gelovigen zelf verzekerd zijn en zij zijn het ook, naar de mate des geloofs, waarmee zij zekerlijk geloven, dat zij zijn en altijd blijven zullen ware en levende leden der kerk, dat zij hebben vergeving der zonden en het eeuwige leven (Hoofdst. V, 9).
Deze zekerheid berust niet op een speciale openbaring, die zonder het Woord of daar buiten om zou plaats hebben. Dat was de opvatting van de Roomsen, die ook bij de Remonstranten voorkwam, zodat van hen gezegd moest worden, dat zij de twijfeling van de pausgezinden in de kerk invoerden (Hoofdst. V, Verw. 5).
De belijdenis wijst in de eerste plaats op de beloften Gods, die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot onze troost geopenbaard heeft. In de tweede plaats wordt het getuigenis van de Heilige Geest genoemd. Dat gaat ook niet buiten het Woord om. Het is een getuigenis dat door en met het Woord gegeven wordt. Als tekenen van het vernieuwend en heiligend werk van God hebben ook de kenmerken van de genade betekenis.
Zou de zekerheid ons hoogmoedig en zorgeloos doen worden? Het is er ver vandaan! De heilszekerheid is juist een bron van nederigheid en ware godsvrucht. Zij leidt tot vurige gebeden, stand, vastigheid in het kruisdragen en in het belijden van de waarheid en tot een vaste blijdschap in God. Zij dringt tot dankbaarheid en tot het doen van goede werken (Hoofdst. V, 12).
De leer van de volharding van de ware gelovigen en van de zekerheid der volharding is door God geopenbaard tot eer van Zijn naam en tot troost van de godsvruchtigen. Zij behoort tot de schat van de bruid van Christus.
God zal er Zelf voor zorgen, dat de kerk bij deze belijdenis blijft.
Dit laatste hoofdstuk van de Dordtse Leerregels wordt besloten met een doxologie: Welke enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, zij eer en heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen.

Van Genderen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juli 1969

De Wekker | 8 Pagina's

Dordtse leerregels (IX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juli 1969

De Wekker | 8 Pagina's