Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Getuigen van de Opstanding (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Getuigen van de Opstanding (5)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Veivolgens is Hij verschenen aan Jacobus. 1 Kor. 15:7

Jacobus
Onder de mensen, die uit eigen ervaring konden getuigen, dat Christus werkelijk is opgestaan, noemt Paulus in 1 Kor. 15 ook Jacobus.
De eerste vraag, die daarbij opkomt, is welke Jacobus de apostel Paulus op het oog heeft. We kennen uit het N.T. met zekerheid drie personen, die de naam Jakobus gedragen hebben.
Onder de discipelen van Jezus waren er zelfs twee met deze naam.
De eerste was een broer van de apostel Johannes, van wie we een evangelie en drie brieven in de bijbel hebben, beiden zonen van Zebedeüs, die een bekend vissersbedrijf had in Kapernaüm aan het meer van Galilea. Hun moeder was Salome, een zuster van Jezus' moeder Maria, ook een discipelin van Jezus, die met de andere vrouwen bij Zijn kruis stond (Matth. 27:56; Mark. 15:40) en met hen op de paasmorgen naar het graf ging (Mark. 16:1).
Jacobus en Johannes werden door Jezus tot discipel geroepen, toen ze nog bij hun vader in het vissersbedrijf werkzaam waren (Matth. 4:21). Met zijn broer Johannes volgde toen Jacobus terstond de Here Jezus. Na de hemelvaart was Jacobus met zijn broer en de andere discipelen aanwezig in Jeruzalem, waar ze samen wachtten op de uitstorting van de Heilige Geest, die Jezus hun beloofd had (Hand. 1:13). Heel lang heeft Jacobus toen niet meer geleefd. Kort na de pinksterdag liet Herodes Agrippa hem en Petrus gevangen nemen. Petrus werd toen gered, maar Jacobus werd als een van de eerste martelaren om des geloofs wil met het zwaard gedood (Hand. 12:2).
De andere discipel met de naam Jacobus wordt altijd ter onderscheiding van de eerste „de zoon van Alfeüs" genoemd (Matth. 10:3; Mark. 3:18; Luk. 6:15). Daar Levi de tollenaar, de latere evangelist Mattheüs, ook een zoon van Alfeüs wordt genoemd (Matth. 2:14), heeft men hem wel voor 'n broer v. Mattheüs gehouden, maar dit is zeer onwaarschijnlijk. Wanneer Jacobus en Mattheüs in de discipelenkring broers zijn geweest, zou dat waarschijnlijk wel eens vermeld zijn. Er is geen enkel bewijs, dat de vader van Jacobus en die van Mattheüs dezelfde zijn geweest. Er kunnen meer mensen Alfeüs hebben geheten. Op de pinksterdag is ook deze Jacobus met de andere discipelen in Jeruzalem aanwezig (Hand. 1:13). Of Maria, de vrouw van Klopas (Joh. 19:25) zijn moeder is geweest (Matth. 27:56) is niet zeker. Dan zou Klopas een andere naam voor Alfeüs zijn of Klopas was de tweede man van Maria en de stiefvader van Jacobus. Maar dat is niet zeker. Wat er na de pinksterdag van deze Jacobus is geworden, is evenmin bekend. Een legende zegt, dat hij nog in Egypte heeft gewerkt en daar gekruisigd is.
Wanneer Paulus spreekt van de verschijning van de opgestane Heiland aan Jacobus kan hij geen van deze twee Jacobussen op het oog hebben. Want de eerste was reeds lang dood en kon als getuige niet meer optreden en de tweede zal zeker in de gemeente van Korinthe een onbekend persoon zijn geweest
Er is een derde Jacobus, die in het N.T. „de broeder des Heren" worden genoemd (Gal. 1:19). Hem bedoelt Paulus.
Wij weten uit de evangelieën. dat Jezus broers heeft gehad en dat één van hen Jacobus heette.
Toen Jezus eens na een lange tijd weer in Nazareth kwam, waar hij was groot geworden, zeiden de mensen van Hem: Is dit niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broers Jacobus, Jozef, Simon en Judas? (Matt. 13:55; Mark. 6:3).
Van Roomse zijde is beweerd, dat dit geen broers, maar neven van Jezus zijn geweest. Maria zou na de geboorte van Jezus geen kinderen meer gehad hebben. Ze zou altijd maagd gebleven zijn. Dat beweerde reeds de kerkvader Augustinus. Maria was te heilig dan dat ze nog sexuele gemeenschap met een man gehad zou hebben. Men wijst er op, dat het woord „broer" in de hebreeuwse en de aramese taal een bredere betekenis heeft dan bij ons. Abram noemt zijn neef Lot ook een broer (Gen. 13:8). En zo kunnen de broers van Jezus neven zijn geweest.
Anderen hebben gedacht aan de mogelijkheid van halfbroers van Jezus. De broers zouden zonen van Jozef zijn geweest uit een vroeger huwelijk. Die gedachte komt ook voor in een apocrief evangelie van Jacobus.
Er is echter in het geheel geen bezwaar tegen aan te nemen, dat Maria na de geboorte van Jezus nog andere kinderen heeft gehad. Jezus heet de eerstgeboren zoon van Maria (Luk. 2:7) en dat kan er op wijzen, dat er later nog zonen uit het huwelijk van Jozef en Maria geboren zijn.
We lezen van de broers van Jezus, dat ze vóór de opstanding niet in Hem geloofden (Joh. 7:5 ). Na Zijn hemelvaart treffen we ze echter in Jeruzalem onder de discipelen van Jezus aan (Hand. 1:14). Er is een wonder gebeurd. Ze behoren thans tot de kring van de gelovigen.
Een van die broers is Jacobus, de „broeder des Heren".
Hem is Jezus na zijn opstanding apart verschenen. En Jacobus heeft geloofd, dat Jezus de Christus is, de opgestane Heiland, de Levende.
En toen heeft Jacobus daarvan getuigd. Misschien wel in de eerste plaats tegenover zijn eigen broers. Ook zij kwamen tot het geloof en werden met Jacobus trouwe dienaren van Jezus Christus. Van Judas hebben we nog een brief in de bijbel.
Jacobus werd een man van gezag onder de discipelen van Jezus en in de gemeente van Jeruzalem. Hij wordt ook een apostel genoemd. Hij was een van hen, die de opgestane Heiland met eigen ogen hebben gezien.
Jacobus werd de eerste voorganger van de gemeente in Jeruzalem. Als Petrus uit de gevangenis komt, moet dit eerst aan Jacobus worden bericht (Hand. 12:17). Op het apostelconvent speelt Jacobus een van de voornaamste rollen en wijst hij er op. dat een heiden niet eerst Jood behoeft te worden om christen te zijn (Hand. 15:13vv.). Als Paulus drie jaar na zijn bekering in Jeruzalem terugkeert bezoekt hij daar naast Petrus ook Jacobus (Gal. 1:19), zoals hij ook na zijn derde zendingsreis als een van de eersten in Jeruzalem Jacobus opzoekt (Hand. 21:18). Paulus noemt hem een van de steunpilaren voor de kerk (Gal. 2:9). Van deze Jacobus hebben we ook een brief in het N.T., waarin vooral de nadruk er op wordt gelegd, dat het leven met het geloof moet in overeenstemming zijn. Hij schrijft: Weest daders des woords en niet alleen hoorders (Jac. 1:22), Het geloof wordt pas volkomen uit de werken (2:22). Dat Jacobus zelf als christen heel stipt leefde weten we hieruit, dat hij „de rechtvaardige" werd genoemd en Flavius Josephus ons vertelt, dat Jacobus ook bij de vrome Joden zeer hoog stond aangeschreven.
De verschijning van Jezus is voor Jacobus beslissend geweest voor zijn geloof. En hij was een krachtig en geloofwaardig getuige van de opstanding van Christus. Velen zijn door hem tot geloof gekomen. Want Jacobus en zijn woord had hoog aanzien.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1970

De Wekker | 8 Pagina's

Getuigen van de Opstanding (5)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1970

De Wekker | 8 Pagina's