Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onderlinge dienst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onderlinge dienst

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een belangrijk onderwerp
Met veel genoegen breng ik in deze kolommen het boekje, dat de Groningse pastor ds. T. Brienen schreef over bovengenoemd onderwerp, onder de aandacht van onze lezers. Het doet me altijd goed, wanneer predikanten blijk geven met de vragen van vandaag mee te leven, daarmee bezig te zijn en met hun studie ook anderen willen dienen. Er zouden in onze kring meer dergelijke studies, die vragen behandelen, waarmee wij in onze tijd als kerk en christenen te doen krijgen, moeten verschijnen. Er ligt hier voor de Chr. Geref. Lectuurstichting „Ds. H. Janssen", waarvan ook het boekje van ds. Brienen een uitgave is, nog een uitgebreide taak. Of kan men zo weinig medewerking vinden? Vroeger zei men: een dominee, die niet studeert, is niet bekeerd. Maar een kerk, die niet bezig is met de vragen van haar tijd, verwaarloost ook haar opdracht. Daarom ben ik blij met het boekje van ds. Brienen. Het behandelt een belangrijk onderwerp. Als er één ding in onze tijd belangrijk is dan is dat de funktionering van de kerk. Hoe moeten we kerk zijn in onze tijd? Ds. Brienen begint met de oriëntatie naar binnen. Als een kerk naar binnen niet funktioneert, zal ze haar taak naar buiten niet kunnen verrichten.
Ds. Brienen heeft zijn boekje als ondertitel meegegeven: Schets van gemeenschapsbeleving in de gemeente van Christus. Hij denkt aan wat de apostel Petrus zegt: Deze vermaant de broeders en zusters der gemeente tot bestendige liefde jegens elkaar (1 Petr. 4: 8) en besluit dan: dient elkander, een ieder naar de genade Gods (vs. 9). Ook aan wat staat in artikel 28 van de Ned. Geloofsbelijdenis. Daar is sprake van de kerk, die beleden wordt als de heilige vergadering dergenen, die zalig worden. Iedere gelovige behoort zich daarbij te voegen en zich daarmee te verenigen, van wat staat of kwaliteit hij zij. Binnen deze vergadering hebben alle gelovigen 'n taak, namelijk: „dienende de opbouwing der broederen naar de gaven, die God hun verleend heeft, als onderlinge lidmaten eenszelfden lichaams". Wat hier beleden wordt wil ds. Brienen nader in zijn boekje bezien. „Het gaat dus om de dienst, de funktie, de taak, die ieder gemeentelid heeft binnen de gemeenschap der heiligen tegenover de andere leden en tegenover het geheel. En dat naar de kracht van elk lid en naar de gaven die God hem/haar verleend heeft" (bl. 10).

Een bijbelse zaak
Na in hoofdstuk I de aktualiteit van het onderwerp te hebben aangetoond, stelt ds. Brienen in hoofdstuk II (Bijbelse fundamenten) een onderzoek in naar de bijbelse gegevens. Uitvoerig gaat hij die na in O. en N.T. In het O.T. is „de mens opgenomen in de samenhang en het samenleven van het volk van Gods verbond met heel de diepe verbondenheid, die dat voor hem meebrengt. De enkeling betekent hier niet een geïsoleerd individu, doch is meteen opgenomen in het geheel" (bl. 15). Het N.T. wekt steeds op tot onderlinge dienst der gelovigen. Zij hangt daar „onlosmakelijk samen met het samen-in-Christus-zijn, het samen-deelhebben-in- Christus". Deze gemeenschap aan Christus is de basis en de bron van het nieuwe leven en van de eenheid van alle gelovigen. In Hem mogen en moeten zij zich één weten met en onder elkaar (bl. 16). Maar behalve in de gemeenschap met Christus ligt de eenheid der gelovigen ook in de gemeenschap door de Geest en in de gemeenschap van het Woord. Het Woord brengt de gemeenschap der heiligen tot stand, doet haar voortbestaan en is de norm voor de beoefening van de onderlinge saamhorigheid. De eenheid der gelovigen is een gemeenschap als van een lichaam. De gemeente wordt genoemd „het lichaam van Christus". Van dat lichaam zijn de gelovigen leden. En daarom hebben zij gemeenschap met en verantwoordelijkheid voor elkaar. „Wanneer wij het spreken van de bijbel overzien, is ons duidelijk, dat met het volk des verbonds en met de kerk als lichaam een eigensoortige gemeenschap wordt aangewezen. Het is de gemeenschap met God, met Christus, met de Heilige Geest en tegelijk een gemeenschap met elkaar" bl. 19). Omdat de onderlinge gemeenschap der gelovigen eigensoortig is, kan zij niet vergeleken, laat staan geïdentificeerd worden met andere gemeenschapsbeoefeningen. Kerkelijke gemeenschap is iets anders dan sociale gemeenschap. In de sociale gemeenschap gaat het óm saamhorigheid op basis van verwantschap (gezin, familie) of van genegenheid (vriendenkring) of van gemeenschappelijke idealen (politieke partijen, vakorganisaties). De kerkelijke gemeenschap rust in het gemeenschappelijke geloof in Christus en van daaruit groeit de eenheid en de onderlinge dienst op (bl. 20).

Praktische uitwerking
In de volgende hoofdstukken geeft ds. Brienen de praktische uitwerking van wat hij in de Schrift gevonden heeft. Allereerst wijst hij op de taak van de bijzondere ambtsdragers. Die is de gemeente te stimuleren en te instrueren tot onderlinge gemeenschapsbeleving en dienstbetoon. „Onder en met behulp van de ambtelijke instruering komt de gemeente tot een al rijker gemeenschapsbeleving, waarbij een rechte verhouding ontstaat van gemeenschap en enkeling, waarbij elke gelovige ingevoegd wordt en leert dienen in het geheel, en waarbij ieder het heil van de gemeente steeds opnieuw boven eigen voorkeur en aanleg moet stellen" (bl. 22). Ouderlingen en diakenen hebben in de gemeenschap ieder hun eigen taak. Ook behoort er een voortdurende wisselwerking te zijn tussen ambtsdragers en gemeente. „Nimmer mag in de gemeente de gedachte post vatten of veld winnen, dat de ambtsdragers alléén geroepen zijn tot de onderlinge dienst aan en in de gemeente. Het bijzondere ambt zet het ambt der gelovigen nooit op non-aktiviteit, maar moet juist de volle ruimte aan dit ambt geven" (bl. 25).
„En de ambtsdragers moeten er terdege voor oppassen alles zelf te willen doen, in eigen handen te houden en te gaan organiseren". „De gemeenteleden moeten aktief zijn of geactiveerd worden, zodat zij zelf dienen" (bl. 26).
Uitvoerig gaat ds. Brienen na welke differentiaties er zijn in de onderlinge dienst en bespreekt die stuk voor stuk, zoals de voorbede voor elkaar, het toezicht houden op elkaar, opbouw van elkaar in geloof, de troost in druk, de eensgezindheid onder elkaar enz. Hij geeft aan in welke gemeentelijke kaders de onderlinge dienst der heiligen kan beoefend worden in de gemeente des Heren. Voorop staan de kerkdiensten met de prediking en de bediening van de sacramenten. Verder kunnen sekties of wijken, gemeente-avonden, verenigingen, studiegroepen, kringen enz. een rol spelen. In meer dan 30 pagina's zet ds. Brienen uiteen welke mogelijkheden hier liggen. Allerlei praktische aanwijzingen worden gegeven. Mogelijke nuances worden aangewezen. „De beleving en vormgeving van de onderlinge dienst zullen variëren naar „ligging" van de gemeente, naar de aard van de gemeente. Niet overal en te allen tijde zal en behoeft de gemeenschapsbeoefening der heiligen dezelfde kaders te hebben. Er zijn nuances en variaties in de onderlinge dienst mogelijk. Want de onderlinge dienst is situationeel bepaald" (bl. 76). Historische wording, geografische ligging en sociologische geaardheid van de gemeente maken verschil (bl. 76 vv.).
Ook de dreigende gevaren voor de gemeenschapsbeoefening binnen de gemeente van Christus worden besproken, zoals de zonde van onwil, van toorn, kwaadaardigheid en laster, van groepsvorming, van karakter, van individualisme en kollektivisme (bl. 82 w.).
In een slothoofdstuk laat ds. Brienen de rijke perspektieven zien, die in de beoefening van onderlinge dienst verscholen liggen. Ze heeft gevolgen voor het optreden van de gemeente in deze wereld. Ze staat ook in de spanning van de grote toekomst des Heren (bl. 89 vv.).
Ik acht wat ds. Brienen ons in zijn boekje biedt zeer belangrijk. Ik heb er slechts iets uit kunnen aanstippen. Denk niet, dat wanneer u dit artikel gelezen hebt, u het boekje van ds. Brienen niet meer nodig hebt. Ik heb er slechts belangstelling voor willen wekken. Ik wens het in vele handen. Ik hoop, dat het bestudeerd wordt, besproken wordt op kerkeraadsvergaderingen, gemeente- en wijkavonden en studieclubs. Wat ds. Brienen aanwijst is een schriftuurlijke zaak en we hebben het voor het juist en vruchtbaar funktioneren van de gemeente naar binnen en naar buiten hard nodig.
Ik deel tenslotte nog mee, dat contribuanten van het „Ds. H, Janssen"-fonds a ƒ 5,— per jaar het boek gratis ontvangen. Voor niet-contribuanten bedraagt de prijs inclusief porto- en verzendkosten ƒ 7,90. Bestellingen kan men doen bij de administratie van het fonds: Regentesselaan 66, Utrecht, tel. 030-712888.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1970

De Wekker | 8 Pagina's

Onderlinge dienst

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1970

De Wekker | 8 Pagina's