Kerk en belijdenis (II)
Volgens de voorstelling van dr. C. Augustijn wordt de belijdenis in ons land vanaf 1580 in plaats van een samenbindend getuigenis een formulier met bindend gezag, een kerkelijke wet.
Toen Remonstranten en Contra-Remonstranten tegenover elkaar stonden, ging het niet alleen -over de predestinatie.
De Remonstranten hadden ook bezwaar tegen het formele hanteren der belijdenisgeschriften als kerkelijke wet. Zij vonden dat de anderen van plan waren menselijke geschriften heilig te verklaren en „als twee afgodsbeelden in Dan en Bethel op te richten".
De Contra-Remonstranten beriepen zich op de oude kerk. Toen bleken belijdenisgeschriften al nodig te zijn om dwalingen te weren, de eenheid te bewaren en de zuivere leer door te geven. Ze werden maatstaf of regel genoemd, omdat ze als norm golden. Ze waren uit Gods Woord geput en op Gods Woord gegrond.
Dr. Augustijn is van mening, dat de Remonstranten beter zagen, dat de belijdenis in het begin van de gereformeerde reformatie diende als verklaring van gevoelen.
Dat kan hij alleen maar volhouden door de tijd van Zwingli als maatstaf te nemen en buiten beschouwing te laten, dat de belijdenis ook tegen dwaalleer gericht is. In de Nederlandse Geloofsbelijdenis worden de Wederdopers meer dan eens veroordeeld. In art. 9 wordt een hele reeks ketters genoemd!
Voor het ondertekeningsformulier van de Dordtse Synode heeft Augustijn niet veel goede woorden over. Er wordt instemming met alle artikelen en leerstukken van de belijdenis gevraagd. Hier zouden geloofsbelijdenis en Heilige Schrift zijn gelijkgesteld en de belijdenisgeschriften als norm zijn aanvaard.
Dat de belijdenis hier als norm functioneert, is juist. Maar dat is geen gelijkstelling van belijdenisgeschriften en Heilige Schrift!
In de eerste plaats zegt de confessie zelf, dat geen menselijke geschriften gelijk te stellen zijn met de Heilige Schrift (art. 7). Wie de geloofsbelijdenis aanvaardt, aanvaardt dat ook.
In de tweede plaats heeft de Dordtse Synode zich hierover uitgesproken. Toen de geloofsbrieven van de afgevaardigden werden onderzocht, bleek dat die van Overijssel opdracht hadden om niet alleen naar het Woord van God, maar ook naar de gelijkvormigheid des geloofs in de Confessie en Catechismus te oordelen. Scheen het niet, alsof hiermee aan de belijdenis een plaats naast de Bijbel werd gegeven? Eerst toen de afgevaardigden van Overijssel verklaarden, dat dit niet de bedoeling was, maar dat zij het Woord erkenden als de enige regel, wanneer over de leer moest worden geoordeeld, was de synode voldaan.
Wat nu?
Het laatste hoofdstuk van „Kerk en belijdenis" moet een antwoord geven op deze vraag. Het bevat „de moraal van het verhaal". Het is kort en bondig en er worden ingrijpende dingen in geponeerd.
De Gereformeerde Kerken in Nederland zijn naar afkomst belijdeniskerken. Maar in vrij brede kring ziet men er geen heil meer in om hieraan vast te houden.
Sommigen pleiten voor een nieuwe belijdenis, waarin de kerk van vandaag zou uitspreken, wat naar haar inzicht de kern is van ons belijden.
Anderen voelen meer voor een nieuw ondertekeningsformulier, waarin zou uitkomen, dat men niet gebonden is aan allerlei formuleringen van vroeger, maar dat het gaat om de inhoud van de belijdenis.
Maar brengen de oude drie belijdenisgeschriften ons geloof nog tot uitdrukking, al is het dan maar in geest en hoofdzaak? Wij leven in de tweede helft van de twintigste eeuw. Dat is een andere tijd met andere vragen: de eenheid van alle mensen, oorlog en vrede, mondiale verdeling van de welvaart, de grenzen van de wetenschap enz. enz. „Dit zijn vragen voor de hele mensheid en juist daarom ook de wezenlijke vragen voor de kerk".
Weer beroept Augustijn zich dan op het begin van de Reformatie. Toen sprak men zich uit over enkele belangrijke vragen. In dat stadium verkeert de kerk nu ook. „Eén uitspraak van de Gereformeerde Kerken, waarin bepaald wordt dat de overheid, de kerken en haar leden een bepaald percentage van hun inkomsten behoren te besteden aan ontwikkelingshulp, is vandaag meer waard dan elke binding aan een oude of een nieuwe belijdenis". Ontwikkelingshulp is in onze tijd één van de eerste consequenties van het geloof in Jezus Christus.
De Gereformeerde Kerken krijgen dan een ander karakter. Ze worden van belijdeniskerk een echte belijdende kerk.
Wat moet er dan met de belijdenisgeschriften en het ondertekeningsformulier gebeuren? Augustijn schrijft: „Het lijkt mij het beste, om duidelijk te zeggen dat de drie formulieren van enigheid hun tijd gehad hebben. In de zestiende eeuw zijn de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus bijzonder belangrijk geweest. Zij gaven voor die tijd weer, wat wezenlijk was voor het geloof. In de andere situatie, waarin de kerk nu staat, kan men er weinig mee doen".
Hij vindt het een gunstig teken, dat de plaats van de belijdenisgeschriften in de kerk van vandaag in de praktijk maar heel klein is. „In een levende kerk zal het zo behoren te zijn. Calvijn heeft er niet anders over gedacht".
Het is mij een raadsel, hoe hij dit zeggen kan. Het vindt in elk geval geen steun in zijn historisch overzicht.
Staat Augustijn op het hervormde standpunten: belijdenis doen in gemeenschap met de belijdenis der vaderen? Zo moet het ook niet. De belijdenis van de vaderen gaat tegen Rome in, maar de christenheid zal in onze tijd moeten leren gemeenschappelijk te spreken.
Er wordt door velen geroepen om duidelijkheid. Augustijn verklaart: „In een tijd waarin de zaken niet duidelijk liggen, moet men mijns inziens niet streven naar duidelijkheid". De kerk moet in onze tijd naar alle kanten openstaan en een nieuwe weg zoeken.
Op de laatste bladzijde lezen wij: „De moraal van het verhaal? Ik kan het zeggen met een goed-Hollands gezegde, dat dan een dubbele bodem krijgt: wij moeten „Gods water over Gods akker laten stromen". Wilt u liever een citaat uit de bijbel? „Laat de doden hun doden begraven; maar ga gij heen en verkondig het Koninkrijk Gods"."
Dit slot is wat eigenaardig. Maar dr. Augustijn wil zoveel zeggen als: Laten anderen zich maar druk maken over de functie van de belijdenis, het ondertekeningsformulier enz. Ik voor mij vindt het niet nodig. Het gaat de levende kerk om het Koninkrijk Gods. In deze tijd betekent dat, dat het gaat om de grote vragen die in de wereld aan de orde zijn zoals ontwikkelingshulp, oorlog en vrede en de grenzen van de wetenschap.
Van Genderen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1970
De Wekker | 8 Pagina's