Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ketters of voortrekkers (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ketters of voortrekkers (III)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gezag en geloofwaardigheid
Prof. Oberman stelt deze twee tegenover elkaar. Hij meent, dat vroeger het accent vooral lag op het gezag, tegenwoordig meer op de geloofwaardigheid.
Men kan de vraag stellen of gezag en geloofwaardigheid zo tegenover elkaar behoeven te worden gesteld. Inderdaad kunnen die twee een tegenstelling zijn. Men kan op gezag eisen te geloven wat in zichzelf ongeloofwaardig is.
Persoonlijk denk ik hier aan de Roomse Kerk. Bij Rome prevaleert het gezag van de kerk en de gelovigen hebben te aanvaarden en te geloven wat de kerk leert, zelfs al zou wat geloofd moet worden zich als ongeloofwaardig voordoen. Als voorbeeld kan dienen de leer van de transsubstantiatie. Daaronder verstaat Rome dat in de eucharistie, als de priester de woorden der consecratie uitspreekt, de substantie van brood en wijn verandert in de substantie van het lichaam en bloed van Christus. Het vreemde daarbij is, dat bij die verandering de eigenschappen (accidentia) van brood en wijn, nl. de vorm, smaak, reuk, kleur, de voedende kracht en ook de verderfelijkheid blijven bestaan. De substantie, waarvan zij de eigenschappen zijn, wordt weggenomen en door een andere vervangen, waarvan zij geen eigenschappen zijn.
Dit is vreemd.
Wanneer Jezus in Kana water in wijn verandert, veranderen zowel de eigenschappen als de substantie van het water. Het is ook onmogelijk dat de eigenschappen van een substantie blijven bestaan, wanneer de substantie van die eigenschappen niet meer aanwezig is. De leer van de transsubstantiatie is niet alleen in strijd met wat de Schrift zegt over het avondmaal, maar ook met het redelijke denken. De Roomse Kerk spreekt van een mysterie, maar een mysterie stijgt wel uit boven ons denken, maar is niet onredelijk, geen onzin. De leer van de transsubstantiatie is in haar wezen ongeloofwaardig, toch vraagt het kerkelijk gezag daarin te geloven. En de grond is geen andere dan het kerkelijk leergezag zelve.
Bij de Reformatie is dat van het begin af anders geweest.
Bij de Reformatie prevaleert niet het kerkgezag, maar het gezag van Gods Woord en dat vraagt van ons geen ongeloofwaardigheden te geloven. Het Woord Gods stelt ons voor mysteries, die boven ons denken uitgaan, maar het vraagt niet zwart wit te noemen. Bovendien dwingt het Woord van God ook niet, maar het overtuigt doordat het door de kracht van de Heilige Geest op grond van zijn geloofwaardigheid inwint om het te aanvaarden en te geloven.
Berkouwer merkt daarom ook terecht op, dat wij aan de mensen en aan ons zelf moeten duidelijk maken, dat het evangelie niet zegt: buig nu maar je hoofd en neem nu maar aan, onderwerp je denken nu maar, met begrijpen zal het niet gaan, op geloven komt het aan, maar dat het evangelie veel dieper is. Jezus is de pastor en als er velen weggaan, zegt Hij niet: jullie moeten hier blijven, maar: gij wilt toch ook niet weggaan? Hij heeft niemand gedwongen, maar Hij wil ze meenemen en Hij was bewogen met de schapen die geen herder hadden.
Gezag en geloofswaardigheid zijn in de Schrift geen tegenstelling. Gezag moet in zichzelf geloofwaardig zijn. Schillebeeckx spreekt van: het geloof waarmaken. Hij merkt op, dat wanneer de katholieke kerk, die in het Vaticaans Concilie de godsdienstvrijheid heeft geformuleerd en geaccepteerd, deze niet in de praktijk realiseert en praktiseert, dan een interpretatie van de Schrift in de richting van godsdienstvrijheid gewoonweg ongeloofwaardig blijft. Beter kan men zeggen, dat zulk een gedrag de Schrift krachteloos maakt en de kerk ongeloofwaardig.
Berkouwer wijst op de ongeloofwaardigheid van de kerk door de verdeeldheid. Dat is iets, dat hem benauwt. Hij vraagt zich wel eens af of er niet een brok verontschuldiging voor het ongeloof ligt vanuit dat aspect, vanuit de verdeeldheid van de kerk. Hij vindt dat een onvermijdelijke vraag. Hij denkt ook aan 1 Petr. 3:2, waar de apostel schrijft aan de vrouwen der gemeente, dat, indien hun mannen het Woord niet gehoorzaam zijn, deze door hun wandel zonder woorden mogen gewonnen worden. Het geloof moet blijken uit het hele leven.
Alle drie gesprekspartners zijn het er echter over eens dat dit nooit mag leiden tot een aanpassing aan wat de moderne mens vraagt, aan zijn verstaan van geloofwaardigheid. Dan gaat de mens als het ware de norm worden van wat van het evangelie moet worden geaccepteerd. Schillebeeckx wil de nadruk leggen op de geloofwaardigheid van het gezag in deze zin, dat het christelijk geloof verstaanbaar moet zijn voor deze tijd. Al is het een mysterie en al overstijgt het ons begrip, het moet zo gepredikt worden, dat het bij de mensen als zin aankomt. Evenmin mag er een tegenstelling zijn tussen leer en leven. Maar geloofwaardigheid mag nooit aanpassing worden: het christendom „doet" het niet meer, laten we het dus maar aanpassen aan het moderne levensgevoel; dan blijft er nog wel iets over van het christendom, dat we wellicht ingang kunnen doen vinden! Schillebeeckx noemt dit begrip van geloofwaardigheid uiteindelijk onchristelijk. Dan is christendom geen uitdaging meer.
Oberman ziet in de theologie van de revolutie daarvan een voorbeeld. Bepaalde theologen hebben het gevoel: dit speelt buiten de kerk in de wereld, dit beweegt de moderne mens, nu moeten we snel ook een theologie „maken", die daarop aansluit.
Berkouwer ziet ook in assimilatie een reëel gevaar. Hij denkt aan Gal. 1, waar Paulus zegt, dat het evangelie niet is naar de mens, er is een skandalon, een ergernis, die men nooit zó kan interpreteren, dat men kan zeggen: dit kun je nu wel als redelijk aanvaarden. Nooit mag de geloofwaardigheid van het evangelie uit de moderne belevingswereld worden opgebouwd, maar ze moet er wel in doordringen. Met het evangelie moet worden ingegaan op de diepste vragen en problemen van de mens van vandaag.
Oberman sluit hier op aan door op te merken, dat in de V.S., in Duitsland en in Nederland vaak wordt gezegd: ik geloof alleen maar wat op het ogenblik nuttig is, ik wil alleen maar dat belijden, wat ik direkt dienstbaar kan maken. Op deze wijze wordt het hele geloof in al zijn reikwijdte versmald tot dat front waarop men zelf staat. Daardoor is men niet meer in staat aan een volgend geslacht de volle wijsheid van de kerk over te leveren. Een wijsheid die een volgend geslacht hard nodig zal hebben bij geheel nieuwe problemen.
Oberman denkt bij gezag niet aan een vreemde autoriteit, maar aan iets, dat wijder is dan eigen geloofsbevatting en hem in staat stelt als theoloog en prediker meer door te geven dan wat hij alleen maar als klein mensje toevallig, bepaald door toevallige beperkende factoren en omstandigheden, kan verantwoorden.
Berkouwer interpreteert dat zó, dat wij de geloofwaardigheid niet zó mogen toepassen dat we alleen maar datgene zeggen wat helemaal binnen onze belevingswereld gevallen is, wat we helemaal verwerkt hebben pro nobis, voor ons, en zelfs pro me, voor mij individueel, maar dat we i.v.m. de wijsheid der eeuwen de geschiedenis en de traditie verder moeten gaan.
Oberman repliceert, dat het pro nobis, het „voor ons" van het geloof de ontdekking van de Reformatie is geweest. Het gaat niet om het spekuleren over de naturen van Christus, maar om het weten dat Christus voor ons op aarde is gekomen. En dat moeten we helemaal beleven en dat kunnen we alleen maar doorgeven in zijn volle werkelijkheid in zoverre we dat op onszelf hebben toegepast. Maar daarbuiten is er toch een geloofsbeleving van alle eeuwen die verder gaat dan mijn ervaring door toevallige omstandigheden, zoals de 2de wereldoorlog, het leven in een bepaald land, waardoor het uitzicht beperkt blijft.
Afsluitend merkt Oberman op, dat het in de geloofwaardigheid gaat om een eenheid van leer en leven, maar niet om die eenheid, die het leven als een wet voorschrijft, door de leer. Dan wordt het evangelie een nieuwe wet. Als we bij het Woord blijven, bij de belofte Gods voor ons, voor de kerk, voor de komende geslachten, dan mogen we weten dat dat geloofwaardigheid is. We mogen ook meer zeggen dan we zelf kunnen verantwoorden, we mogen een grotere wijsheid van de kerk doorgeven, de wijsheid van de kerk van alle eeuwen.
We kunnen daarbij denken aan het woord van de apostel Paulus, dat we pas samen met alle heiligen in staat zijn te vatten hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte van de liefde van Christus, die alle kennis te boven gaat (Ef. 3:18v).
Het gesprek over gezag en geloofwaardigheid heeft een belangrijk onderwerp aangesneden. Berkouwer noemt heel de kwestie van de geloofwaardigheid, met al de gevaren van aanpassingsproblematiek, één van de diepste problemen van kerk en van de theologie.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1970

De Wekker | 8 Pagina's

Ketters of voortrekkers (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1970

De Wekker | 8 Pagina's